Dénis, Henri Léonard Barthélémi (1896-1971)

 
English | Nederlands

DÉNIS, Henri Léonard Barthélémi (1896-1971)

Dénis, Henri Léonard Barthélémi (Harry), civiel-ingenieur en voetballer ('s-Gravenhage 28-8-1896 - 's-Gravenhage 13-7-1971). Zoon van Henri Gidéon Cato Dénis, beroepsmilitair en notaris, en Maria Helena Elizabeth Cornelia van der Maden. Gehuwd op 6-8-1932 met Kitty Meertens. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren.

afbeelding van Dénis, Henri Léonard Barthélémi

Dénis bracht zijn jonge jaren in Ned.-Indië door, waar zijn vader als beroepsofficier bij het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger diende. Voetballen zag hij voor het eerst op de pleinen van Batavia. Het spel intrigeerde hem en hij begon te oefenen met een tennisbal of een prop papier met een touw eromheen. Terug in Nederland versterkte hij aanvankelijk de gelederen van de bescheiden voetbalclub DVV in Den Haag. Maar in 1911 meldde hij zich bij Houdt Braef Stant (HBS), opgericht in 1893 en in 1904 en 1906 landskampioen. Weldra kreeg hij een vaste plaats in het eerste elftal, in het begin als voorhoedespeler, daarna op de rechtsbackplaats, de positie die hem bij zijn eigen vereniging en later in het Nederlands elftal zijn roem zou bezorgen. Zijn leraren op de hogereburgerschool aan de Stadhouderslaan waren weinig ingenomen met zijn prestaties op het voetbalveld, die ten koste van zijn studie zouden gaan - hij voetbalde aanvankelijk onder een schuilnaam. In het algemeen stonden opvoeders in deze tijd gereserveerd tegenover al wat met sport had te maken. De meeste burgers hielden zich daarvan afzijdig. Desondanks beleefde de Nederlandse Voetbalbond in de jaren tot en met de Eerste Wereldoorlog een gestadige groei. Tussen 1920 en 1930 zou het aantal leden zelfs verdubbelen van 18.000 naar 36.000, vooral omdat nu ook andere lagen van de bevolking aan deze van oorsprong door de maatschappelijke elite beoefende tak van sport gingen deelnemen. Voetbal werd een volkssport, zij het dat enige clubs, waaronder HBS, het domein bleven van de beter gesitueerden.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog moest Dénis drie jaar paraat zijn bij de wielrijdersafdeling. Het internationale voetbal lag toen geheel stil. Dat kwam pas weer in 1919 op gang. Hij had inmiddels bij HBS bewezen over zoveel kwaliteit te beschikken, dat hij werd geselecteerd voor de eerste naoorlogse interlandwedstrijd van Nederland, op 9 juni 1919 tegen Zweden. In de achterhoede - met de legendarische doelverdediger Just Göbel nog als laatste man - maakte hij meteen een uitstekende indruk. Vanaf die datum was een Nederlands elftal zonder hem niet denkbaar. 'Harry' Dénis zou in de jaren twintig de trots van ons vaderlandse voetbal worden. Hij had het getij mee. Kranten ruimden steeds meer plaats in voor de sport, en ook het nieuwe medium radio stimuleerde de belangstelling voor het voetbal, dat zo zijn helden kon krijgen.

Hij toonde zich een fijnbesnaard technicus - een 'wetenschappelijk voetballer' schreven journalisten - die het tegenspelers door zijn anticiperend vermogen uiterst lastig maakte. Lichamelijke kracht gebruikte hij daarbij zelden. Bovendien viel hij op door zijn koelbloedigheid in hachelijke situaties. Oefenen deed hij twee keer per week. Tegen een verslaggever zei hij: 'Als ik train, oefen ik me gewoonlijk niet in... voetbal. Ik sprint en train op Ausdauer, ook met hardlopen. Wat het voetbal betreft, is elke week 'n match voldoende.' Hij nam deel aan de Olympische spelen van 1920 in Antwerpen, en bij de volgende - die van 1924 te Parijs - speelde het Nederlands elftal met hem als aanvoerder in de halve finale de historische wedstrijd tegen Uruguay, dat als een komeet aan de voetbalhemel was verschenen. De nederlaag van de oranjehemden (2-1) kwam niet onverwacht, de wijze waarop evenwel hield de gemoederen in Nederland nog maandenlang bezig. De Uruguayanen, gestart als favorieten, keken bij de rust tegen een achterstand aan. In de tweede helft namen ze hun toevlucht tot grove overtredingen en kregen zij ten slotte van de Franse scheidsrechter een strafschop cadeau, ondanks heftige maar waardige protesten van Dénis. We hadden, schreef de sportpers alhier, een 'morele overwinning' behaald op de Zuidamerikanen. Kort na de gebeurtenissen in Parijs leidde Dénis HBS in het seizoen 1924/1925 naar een ongeslagen landskampioenschap, tevens het laatste uit de geschiedenis van deze vereniging.

Zijn populariteit en immer correcte optreden waren voor het Nederlands Olympisch Comité reden hem in 1928 te verzoeken, bij het begin der spelen van dat jaar te Amsterdam uit naam van alle deelnemers de traditionele Olympische eed af te leggen. Deze plechtige gebeurtenis was een hoogtepunt in Dénis' sportloopbaan. Overigens kwam Nederland al in de eerste ronde van het voetbaltoernooi tegen de gevreesde Uruguayanen uit, en alweer trokken zij aan het langste eind. Tijdens het troosttoernooi speelde Dénis tegen België zijn vijftigste interland. Mede naar aanleiding daarvan werd hij, als eerste speler na J.M. ('Bok') de Korver, benoemd tot erelid van de Nederlandse Voetbalbond. (In 1929 vierde deze zijn veertigjarig jubileum en mocht hij voortaan het predikaat 'Koninklijk' gaan voeren.) Zoals de periode van voor de Eerste Wereldoorlog het tijdperk van De Korver was, kunnen de jaren twintig het tijdperk-Dénis heten. Over geen speler werd vaker de loftrompet gestoken, voor de jeugd was hij voorbeeld en idool tegelijk. Sport, studie en beroep combineerde hij zonder veel problemen. Hij studeerde in 1926 in Delft als civiel-ingenieur af en vond daarna emplooi bij o.a. de N.V. Werkspoor en de Bataafsche Importmaatschappij. In 1931 zette hij in Den Haag een architecten- en ingenieursbureau op, dat bioscooptheaters en villa's ontwierp en uitvoerde.

Dénis speelde in mei 1930 tegen de Belgen zijn laatste interlandwedstrijd; hij was toen de dertig al ruim gepasseerd en voelde zich niet meer volledig geschikt voor zware matches. Bovendien vertoonden de prestaties van het nationale team een neergaande lijn, wat hem ook al niet inspireerde langer door te gaan. Welgeteld 56 maal had hij het oranjeshirt aangetrokken, een aantal dat voor de Tweede Wereldoorlog alleen door G.H. ('Puck') van Heel zou worden overtroffen, hoewel hij recordhouder bleef waar het ging om het dragen van de aanvoerdersband: 37 maal.

Een abrupt einde aan zijn voetbalcarrière kwam er allerminst: tot aan 1940 speelde hij nog bij HBS (in 1934 voor het laatst in het eerste elftal), en tijdens de oorlog diende hij zijn tijd als veteraan uit bij Be Quick in Groningen, waar hij was gedetacheerd bij de Dienst van Wederopbouw en Bouwnijverheid. Ook nadat hij, in september 1944, zijn voetbalschoenen voorgoed aan de wilgen had gehangen, bleef hij het voetbal in Nederland belangstellend volgen. In 1953 benoemde de Koninklijke Nederlandsche Voetbalbond (KNVB) hem als 'wijze man' tot lid van de Technische Commissie en de Keuzecommissie van het Nederlands elftal, dat toen zeer matige resultaten boekte. Het besluit van de Bond, in 1954, het semiprofessionalisme in te voeren - in de hoop dat daardoor het spelpeil zou verbeteren - stelde Dénis, amateur uit overtuiging, aanvankelijk teleur; later zei hij wel te kunnen billijken dat goede spelers een geldelijke beloning voor hun prestaties ontvingen. Maar zijn diensten voor de KNVB verrichtte hij niet langer dan tot 1956. Natuurlijk speelde daarbij ook zijn drukke werkkring een rol: hij was inmiddels directeur van de NV Sonco, een machinefabriek te Rotterdam, geworden.

Steeds beklemtoonde hij dat techniek de basis van het spel moest zijn, hetgeen in het Nederlandse voetbal minder vanzelf sprak dan het had moeten doen - hier schatte men dapper enthousiasme dikwijls hoger. Daarom had hij, oordelend over voetballers van volgende generaties, veel waardering voor een verfijnd technicus als Abe Lenstra. Ook het optreden van de jonge Amsterdammer Johan Cruijff wekte meteen zijn geestdrift.

Sportliefhebbers bleven zich deze 'meester op de vierkante meter' herinneren. Zowel bij gelegenheid van zijn 60e, 65e als 70e verjaardag verschenen beschouwingen in de pers waarin zijn verdiensten nog eens breed werden uitgemeten. Hij overleed in 1971. Dénis ging de geschiedenis in als een der subtielste en sympathiekste voetbalartiesten die Nederland rijk is geweest.

L: C.J. Groothoff, De Olympische Spelen. De Amsterdamsche Olympische Spelen en een overzicht van de spelen, die hieraan voorafgingen (Amsterdam, [1928]); Leo Lauer, 'Portretten met de lens en met de pen. Harry Dénis', in Sport in beeld, 6-3-1928; Het N.V.B.-boek. Gedenkboek bij het 40 jarig bestaan van den Nederlandschen Voetbalbond, 1889-8 December 1929. Samengest. door D. Hans ['s-Gravenhage, 1929]; Jubileumboek K.N.V.B. Koninklijke Nederlandsche Voetbalbond 1889-1939. Onder red. van A. van Emmenes ['s-Gravenhage, 1939]; A. van Emmenes, Neerlands voetbalglorie (Amsterdam, 1949; 5e dr. 1965); idem, 'Waar zijn ze gebleven?', in Sportief, 6-1-1950; 'Harry Dénis wordt 65 jaar', in Het Binnenhof, 26-8-1961; D. Zijlstra, Sportsterren van toen (Amsterdam, [1971] 77-79.

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 347.

A. Lammers


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013