Postma, Obe (1868-1963)

 
English | Nederlands

POSTMA, Obe (1868-1963)

Postma, Obe (pseud. P.), Fries dichter, historicus en wis- en natuurkundige (Conwerd, gem. Wonseradeel 29-3-1868 - Leeuwarden 26-6-1963). Zoon van Pieter (Obes) Postma, landbouwer, en Sijbrigje (Tjeerds) Rinia. afbeelding van Postma, Obe

Postma groeide op in een protestants boerengezin. In zijn jeugd vatte hij niet alleen een blijvende liefde op voor het boerenleven, maar ook voor literatuur en geschiedenis. Zijn vader bracht hem reeds in aanraking met de Friese letterkunde, vooral met het dichtwerk van J.C.P. Salverda en J.G. van Blom. Na vijfjaar lager onderwijs in zijn geboorteplaats te hebben genoten bezocht Postma de lagere school te Makkum, waar hij les in Frans en wiskunde kreeg. Daarnaast volgde hij lessen Latijn. In 1881 werd hij na een mondeling examen toegelaten tot de tweede klas van het gymnasium in Sneek. Na het behalen van het diploma gymnasium-B ging hij in 1886 wis-en natuurkunde studeren aan de Universiteit van Amsterdam, omdat hij het 'wezen der dingen' wilde leren kennen. Hij ontwikkelde hier een brede culturele belangstelling, waarbij hij Friesland en de Friese literatuur niet vergat. Hij werkte mee aan een aantal studentenperiodieken en publiceerde in 1891 - zijn laatste studiejaar - '33 Brieven uit Amsterdam' in de Leeuwarder Courant.

Na zijn afstuderen in 1892 slaagde hij er eerst niet in een betrekking te vinden. Begin 1893 was hij een maand leraar in Tiel, de rest van het jaar in Tilburg. Van 1894 tot 1933 was hij leraar wiskunde en mechanica aan de rijks-HBS te Groningen, waar zijn jongere zuster al die jaren de huishouding voor hem waarnam. Vooral in de eerste jaren van zijn leraarschap hield hij zich actief bezig met de natuurwetenschappen. In 1895 promoveerde hij te Amsterdam bij J.D. van der Waals sr. op het natuurkundig proefschrift Iets over uitstraling en opslorping. Daarna verscheen er nog een tiental natuurwetenschappelijke artikelen van hem, merendeels over waarschijnlijkheidsberekening. Tevens bewerkte hij een aantal leerboeken voor de middelbare school over algebra, stereometrie, beschrijvende meetkunde en vlakke driehoeksmeting.

Al op het gymnasium had hij zijn eerste gedichten - zoals veel Friese schrijvers nog in het Nederlands - geschreven, maar zich ook al beziggehouden met vertalen in het Fries. In 1902 publiceerde hij op een voor een dichter vrij late leeftijd zijn eerste Friese gedicht 'De boerinne fan Surch' in het tijdschrift Forjit My Net. In de daaropvolgende jaren volgden meer gedichten, voornamelijk in dat zelfde tijdschrift en enkele in Swanneblommen, en na 1915 vooral in Fryslan en in It Heitelan; na de Tweede Wereldoorlog in De Tsjerne. Pas in 1918 werd een deel van zijn gedichten gebundeld in Fryske lân en Fryske libben (1918. 2e verm. dr. 1923). In deze vroege verzen sluit Postma nog nauw aan bij het voor de kleine Friese literatuur gebruikelijke genre van vaag sentimentele plattelandsromantiek. Toch steekt hij in niveau reeds boven de meeste van zijn tijdgenoten uit, vooral door zijn eenvoud en zijn milde ironie en door een duidelijk concrete gerichtheid. Al zal in zijn latere werk, waarin hij grotere hoogte bereikt, een vrij opvallende breuk in vorm en diepgang waarneembaar zijn, toch liggen zijn motieven reeds grotendeels verankerd in dit eerste werk. De dichter roept met uiterst eenvoudige middelen het Friese boerenland, dat hij zo goed kent uit zijn jeugd, op in een eindeloze stroom van beelden uit het leven van alledag verheven tot tekens van onvergankelijke vreugde en schoonheid. Het zijn gelukkige gedichten van een wijs mens, waarin van hartstochtelijkheid, conflicten of angsten vrijwel geen spoor te vinden is. De vorm van deze verzen blijft bij hem altijd zeer eenvoudig, waarbij de vierregelige strofe, die hij aan P.C. Boutens ontleende, overheerst.

In zijn latere werk, verzameld in een viertal bundels, groef hij dieper. Belangrijk als inspiratiebron is voor hem dan de wijsgerige richting van het psychisch monisme, die in ons land vooral door G. Heymans vertegenwoordigd werd. In de vorm zocht hij nu nieuwe wegen. Veelal ging hij over op het vrije vers zonder rijm of vast schema; daarnaast schreef hij veel scherpzinnige kwatrijnen. Soms greep hij voor zijn onderwerpen terug naar het middeleeuwse verleden, soms voerde hij auto's of vliegtuigen ten tonele; een enkele maal schreef hij over andere schrijvers of over zijn eigen dichtkunst. Tijdens de bezettingstijd gaf hij van zijn antinatio-

naal-socialistische gezindheid ondubbelzinnig blijk in een aantal ironische verzen, na de oorlog opgenomen in de bundel It sil bistean (1946). Voor deze bundel kreeg Postma als eerste in 1947 de Gysbert Japicx-prijs. Ondanks zijn ouderdom - in 1933 ging hij met pensioen, waarna hij zich met zijn zuster in Leeuwarden vestigde - bleef hij werk van hoog gehalte publiceren. Ook hield hij zich bezig met literaire besprekingen, o.m. in De Holder.

Een groot deel van Postma's werk stamt van na pensionering. Dat geldt in het bijzonder voor zijn historische studies. Postma's beste vriend, T.J. de Boer, oorspronkelijk bibliothecaris in Groningen en later hoogleraar in de wijsbegeerte in Amsterdam, stimuleerde bij hem de liefde voor de geschiedenis van Friesland en Groningen in de Middeleeuwen en de 16e en 17e eeuw. Een serie van artikelen, zowel van puur wetenschappelijke als van populaire aard, verscheen van zijn hand in ruim twintig periodieken, in het Fries en in het Nederlands, vooral in De Vrije Fries, It Heitelân en It Beaken. Het merendeel van deze artikelen had betrekking op agrarische geschiedenis, maar ook zuiver taalkundige kwesties of rechtshistorische onderwerpen werden door hem aangesneden. Op het gebied van de landbouwgeschiedenis toonde hij in het bijzonder belangstelling voor de verkaveling. Daarnaast hield hij zich bezig met de aard van het boerenbedrijf, het sociale leven van de boer en het ontstaan van de dorpen en de kleine steden. Opvallend is zijn grote aandacht voor het detail, dat ook in zijn poëzie zo duidelijk te bespeuren valt. Een aantal van deze artikelen fungeerde als voorstudie voor grotere werken, zoals De Friesche kleihoeve. Bijdrage tot de geschiedenis van den cultuurgrond vooral in Frieslanden Groningen (1934) en het eerste deel van Geschiedenis van de Friese landbouw (1952). Voor dit laatste werk werd hem in 1954 met zijn medeauteur, J.J. Spahr van der Hoek, de Joost Halbertsma-prijs verleend. Ook thans nog wordt dit historische werk door specialisten zowel als geïnteresseerde leken hoog gewaardeerd, al zijn niet al zijn conclusies houdbaar gebleken. Zelf was hij overigens kritisch genoeg om oorspronkelijk aangenomen opvattingen, zoals over het hoevestelsel op de Friese kleigronden, geheel te herzien.

Ter gelegenheid van zijn 85e verjaardag gaf De Tsjerne een bijzonder nummer uit en schilderde D. Osinga zijn portret. It Beaken gaf een speciaal nummer uit toen hij 90 werd. In 1978 en 1979 werd een tentoonstelling over hem georganiseerd door de letterkundige musea in Leeuwarden en Den Haag. Een verdiende eer voor de volgens velen belangrijkste Friese dichter van deze eeuw.

A: Handschriften en brieven in het Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum te Leeuwarden.

P: Samle Fersen (Sneek, 1949. 2 dl.); Samle Fersen. Mei in ynlieding fan D.A. Tamminga (Baarn [etc., 1978]); onvolledige bibliografie in hieronder genoemd Oer Obe Postma. Volledige bibliografie van het niet-literaire werk in It Beaken 20 (1958) 133-144 en ibidem, 28 (1966) 94-96.

L: J.H. Brouwer, De Fryskefjouwerrigel (Drachten, 1953) 13-16; J.J. Spahr van der Hoek, in It Beaken 20 (1958) 3-10; K. Dijkstra, Oersettingen yn it Frysk (ca. 1800-1960). Ynventarisearre en (mei it each binammen op de poëzij) kritysk hifke (Drachten, 1962) 215-217; M. 't Hart, 'Op een zondag in mei', in NRC Handelsblad, 18-5-1979. Cultureel Supplement; G. van der Meer, 'Ta skiente brocht wat net as libben wie', in Trotwaer 11 (1979) 209-256; Oer Ohe Postma. Stùdzjes fan J.H. Brouwer, Anne Wadman en Fokke Sierksma (Leeuwarden, 1979); A. Feitsma, 'Obe Postma, un tachtiger yn Fryslôn', in Trotwaer 13 (1981) 12-68; D. A. Tamminga, Fan hearren en sizzen. Anekdoaten oer Fryske skriuwersfan earder en letter (Leeuwarden, 1981) 121-128; B. van der Hoek, 'De ferbylding by de dichter Obe Postma', in Trotwaer 14 (1982) 121-130; G. van der Meer, 'Fan twa troude heterofilen en ien homofile âldfeint of: Feitsma en de feiten', ibidem, 131-141; A. Feitsma, 'Ontwurd oan Geart van der Meer', ibidem, 311-315; Ph. H. Breu-ker, 'Oer wittenskip en poëzy by Obe Postma. Op grûn fan syn oantekenskriften', in De Vrije Fries 63 (1983)69-83.

I: Website Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren: http://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=post015 [16-5-2007].

G.R. Zondergeld


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013