Reinhold, Johann Gotthard (1771-1838)

 
English | Nederlands

REINHOLD, Johann Gotthard (1771-1838)

Reinhold, Johann Gotthard, diplomaat en dichter (Aken 8-3-1771 - Hamburg 6-8-1838). Zoon van Johann Friedrich Reinhold, koopman, en Eleonore Pastor. Gehuwd in 1808 met Maria Schuchmacher. Uit dit huwelijk werden 2 dochters geboren.

Reinhold heeft zijn leerjaren in Duitsland doorgebracht, ofschoon zijn ouders kort na zijn geboorte naar Amsterdam waren verhuisd. Van zijn zesde tot zijn twaalfde jaar verbleef hij op de Hohe Karlsschule te Stuttgart, de persoonlijke schepping van hertog Karl Eugen van Württemberg, waar in een militaire sfeer een veelzijdig lesprogramma werd gevolgd. Reinhold, een vlugge leerling met aanleg voor talen, kwam onder de indruk van zijn tien jaar oudere medescholier Friedrich Schiller. Na het overlijden van Reinholds vader trad zijn moeder opnieuw in het huwelijk met de Amsterdamse koopman C.J. Boehm, die voor zijn stiefzoon een toekomst in de handel koos. Daartoe verbleef deze tot zijn achttiende bij een tante in Frankfurt am Main.

In september 1789 liet Reinhold zich echter als vaandrig inlijven in het Staatse leger, en vanaf 1793 diende hij als luitenant in het infanterieregiment 'Markgraf von Baden'. Een vroegere studievriend, Johann Georg Kerner – die in Parijs actief aan de revolutie had deelgenomen en in 1795 in Hamburg was terechtgekomen als secretaris van de Franse gezant bij de Duitse Hanzesteden – wist gedaan te krijgen dat ook voor Reinhold een diplomatieke carrière werd geopend. In december 1795 werd de luitenant, met behoud van rang, door toedoen van de Bataafse gezant B.E. Abbema diens secretaris te Hamburg.

Tot september 1809 heeft Reinhold in zijn nieuwe standplaats een actieve rol gespeeld in het culturele leven, vanaf november 1800 als zaakgelastigde. Samen met Kerner stichtte hij in 1797 een politieke club van ‘Vrijheidsvrienden’, met de verhullende naam ‘Philanthropische Gesellschaft’. In Hamburg kwam hij in aanraking met de dichter Friedrich Gottlieb Klopstock, en hij ontplooide dichterlijke talenten in de talrijke verlichte salons. Hier vond hij ook zijn echtgenote, de koopmansdochter Maria Schuchmacher, met wie hij in 1808 zou trouwen.

Onder het Staatsbewind, de Raadpensionaris en koning Lodewijk bleef Reinholds positie ongewijzigd. Intussen distantieerde hij zich - evenals zijn vrienden - steeds openlijker van de Franse politiek, vooral na de nederlaag van Pruisen in 1806. Toch benoemde koning Lodewijk hem op 25 november 1807 tot ridder in de Orde van de Unie, en in juli 1809 volgde zijn bevordering tot minister plenipotentiaris in Pruisen. Hij was nog geen jaar in Berlijn toen in juli 1810 het gezantschap werd opgeheven na de inlijving van de Noordelijke Nederlanden bij het Keizerrijk.

Reinhold verkoos een ambteloos leven, ofschoon hij in een rapport aan Napoleon wordt beschreven als een der bekwaamste diplomaten van Europa. De Franse Keizer benoemde hem op 7 maart 1812 tot ridder in de Orde van de Reunie. Hij vestigde zich met zijn gezin - waartoe ook zijn twee jaar jongere zuster Suzanna gerekend kan worden - in Parijs. Behoudens enige contacten met de Duitse kolonie leidde hij een teruggetrokken leven, wijdde zich aan de vertaling van Petrarca's sonnetten en wachtte op betere tijden. Een week na Napoleons abdicatie, in april 1814, schreef hij de Souvereine Vorst 'als een vaderlander die verheugd is over de loop der gebeurtenissen die Oranje aan Holland heeft weergegeven'. In augustus van dat jaar benoemde Willem hem tot buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister bij de Italiaanse mogendheden, met als standplaats Rome.

Dat een protestant bij de Heilige Stoel werd geaccrediteerd, was op zich zelf een opmerkelijk feit, maar geen novum sinds in 1805 Wilhelm von Humboldt de Koning van Pruisen in Rome had vertegenwoordigd. Reinholds benoeming kreeg evenwel extra reliëf in het licht van de vereniging met België. Voor de katholieke leiders in het Zuiden gold dit als een bewijs dat de Koning weinig rekening wenste te houden met hun belangen. Het heeft Reinhold in de Zuid-Nederlandse en ultramontaanse geschiedschrijving een kwade naam bezorgd. Hij werd afgeschilderd als een verklaard jozefist, verwant aan de antiklerikale adviseurs van Willem I, M.J.F.G. baron Goubau d'Hoogvorst en P.G. van Ghert. Dit beeld lijkt te worden bevestigd door zijn vriendschap met de jonge Belgische republikein Louis de Potter, wiens kerkhistorische geschriften door Rome werden veroordeeld, en later door zijn contacten met Ignaz Heinrich von Wessenberg, vicaris-generaal van het bisdom Konstanz en de voornaamste woordvoerder van de Duitse febronianisten, die de autonomie van de nationale kerk centraal wensten te stellen en zich keerden tegen het primaat van de Paus. Daarnaast had Reinhold echter een groot respect voor de persoonlijkheid van de uit Franse gevangenschap teruggekeerde Pius VII, en hij onderhield buitengewoon hartelijke betrekkingen met diens staatssecretaris, kardinaal Ercole Consalvi. In religieus opzicht kan de van huis uit lutherse Reinhold het best als irenicus worden getypeerd.

In Rome heeft de gezant loyaal uitvoering gegeven aan de regeringsplannen inzake de eedsaflegging op de grondwet - die bisschop M.J.M. Broglie van Gent wilde verhinderen - en die van de benoeming van F.A.M.C. de Méan tot aartsbisschop van Mechelen. Hij slaagde erin de politiek van koning Willem I bij het Romeinse hof aanvaard te krijgen, en dit ondanks de felle tegenwerking van een Zuid-Nederlandse lobby in Rome, die een gewillig oor vond bij de Congregatie voor Buitengewone Kerkelijke Aangelegenheden, het hoogste adviescollege van de Paus.

Door zijn uitstekende contacten met Consalvi èn door zijn vriendschap met kardinaal Cesare Brancadoro - gewezen nuntius te Brussel en een der kopstukken van de behoudende krachten in de curie die oppositie voerden tegen de concordatenpolitiek van Consalvi - wist Reinhold hoe zijn kansen lagen. Rome zou aan goede contacten met de Koning de voorkeur geven boven die met de Belgische bisschoppen, mits de gevoeligheid van de curie in principiële zaken werd ontzien. Reinhold ontraadde zijn opdrachtgevers serieus op concordaats-onderhandelingen in te gaan, aangezien hij als nuchter waarnemer zag welke problemen zulke besprekingen opleverden voor de katholieke vorsten die telkens weer op Romeinse onverzettelijkheid stuitten.

Toen na de troonsbestijging van paus Leo XII in 1824 de onderhandelingen opnieuw werden geopend, fungeerde Reinhold in Den Haag tijdelijk – van 6 januari tot 12 mei 1824 – als minister van Buitenlandse Zaken in de plaats van A.W.C. baron van Nagell van Ampsen, die de besprekingen leidde. Ook bij die gelegenheid demonstreerde hij openlijk zijn scepsis ten aanzien van een goede afloop ervan. Het sprak daarom vanzelf dat de Koning in 1826, toen met de komst van P.J.S.L. van Gobbelschroy op Binnenlandse Zaken de bakens in de kerkelijke politiek werden verzet en voortvarend op een concordaat werd afgestuurd, Reinhold in Rome liet vervangen door A.P.F.G. graaf de Visscher de Celles. Reinhold verhuisde naar Florence en een jaar later, in 1827, werd hij buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister in Bern. Deze functie zou hij tot 1832 uitoefenen.

In de ruim twaalf jaar van zijn verblijf in Rome was Reinhold een begrip geworden in de kringen van beeldende kunstenaars en letterkundigen, die hij wekelijks aan zijn tafel verzamelde. De jonge romanticus Giacomo Leopardi beschouwde hem als de gezaghebbendste beoordelaar van zijn dichterlijk oeuvre. Behalve gastheer en collectioneur was Reinhold ook een productief dichter. Hij vertaalde uit het Grieks, Portugees, Italiaans en Engels, en zijn sonnetten verschenen verspreid in een aantal Duitse bladen. Zijn vriend de Pruisisch diplomaat Karl August Varnhagen von Ense heeft een aantal ervan postuum uitgegeven.

Ofschoon hij zijn leven lang de Nederlandse zaak heeft gediend, beschouwde Reinhold Duitsland, en dan vooral Hamburg, als zijn vaderland. Toen koning Willem I hem in 1832 tot gezant in Kopenhagen benoemde, bedankte de zestigjarige voor de eer en trok hij zich terug in Hamburg. Hij is voornamelijk wegens zijn letterkundige activiteiten bekend gebleven. Zijn voortreffelijke diplomatieke rapporten werden door zijn opdrachtgevers hoog gewaardeerd, maar een blijvende plaats in de Nederlandse geschiedenis heeft Reinhold er niet mee verworven.

Archivalia:

  • Reinholds rapporten in de archieven van Buitenlandse Zaken en van de Staatssecretarie, beide in het Nationaal Archief te 's-Gravenhage.
  • Brieven aan Brancadoro in de collectie-Piancastelli in de Biblioteca Communale te Forli.
  • Brieven aan Louis de Potter in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel.
Publicaties:
  • Dichterischer Nachlass von Johann Gotthard von Reinhold. Uitgeg. door Karl August Varnhagen von Ense (2 dln.; Leipzig 1853).
Literatuur:
  • Adolf Wohlwill, 'Zur Biographie Johann Gotthard Reinhold's', in Zeitschrift des Vereins für Hamburger Geschichte. Neue Folge 5 (1889) 183-191.
  • Otto Beneke, in Allgemeine Deutsche Biographie XXVIII (Leipzig 1889) 80-82.
  • A.H.L. Hensen, lemma in Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek VII (Leiden 1927) 1041.
  • H.Th. Colenbrander, Gedenkstukken der algemeene geschiedenis van Nederland van 1795 tot 1840 ('s-Gravenhage, 1912-1917) VIII, IX (RGP 25, 27, 30, 37).
  • A.W.F.M. van de Sande, 'Johann Gotthard Reinhold, de eerste Nederlandse gezant in Rome, 1814-1826', in Archief voor de Geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland 25 (1983) 238-255.

A.W.F.M. van de Sande [Aangepast en aangevuld door de redactie (2010)]


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013