Schendel [jr.], Arthur François Emile van (1910-1979)

 
English | Nederlands

SCHENDEL [JR.], Arthur François Emile van (1910-1979)

Schendel [jr.], Arthur François Emile van, museumdirecteur (Ede 18-5-1910 - Amsterdam 6-2-1979). Zoon van Arthur François Emile van Schendel, schrijver, en Anna de Boers. Gehuwd op 20-9-1941 met Johanna Elie Reesink. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 2 dochters geboren. afbeelding van Schendel [jr.], Arthur François Emile van

Van Schendel groeide als zoon van de bekende schrijver Arthur van Schendel op in een kunstzinnig milieu. Al vroeg kreeg zijn opleiding een sterk internationaal karakter. Wegens de gezondheidstoestand van zijn moeder verhuisde hij op 10-jarige leeftijd met zijn ouders naar Italië. In Florence doorliep hij van 1922 tot 1930 het gymnasium met 8-jarige cursus. In deze omgeving werd zijn belangstelling voor de kunstgeschiedenis zozeer gewekt, dat hij na enige aarzeling - hij dacht aanvankelijk aan medicijnen - besloot dit vak te gaan studeren aan de Sorbonne te Parijs, van 1930 af. Hij behaalde aldaar het licentiaat in de letteren en promoveerde in 1938 aan de Sorbonne bij prof. Henri Focillon op een proefschrift over vroege Lombardische tekeningen.

Tijdens de voorbereiding van zijn dissertatie keerde Van Schendel in 1933 naar Nederland terug, waar hem de gelegenheid geboden werd als volontair te gaan werken bij de afdeling Schilderijen van het Rijksmuseum te Amsterdam; hij zou tot zijn pensionering aan dit museum verbonden blijven. In 1936 werd hij benoemd tot wetenschappelijk assistent. In deze functie had Van Schendel een belangrijk aandeel in de evacuatie van de museumcollectie in 1939 en in de transporten en opslag van de collectie in de Tweede Wereldoorlog.

Na de oorlog was Van Schendel van 1946 tot 1950 conservator van de afdeling Schilderijen en van 1950 tot 1959 directeur van die afdeling. Eind 1959 werd hij benoemd tot hoofddirecteur van het Rijksmuseum, welke belangrijke museumfunctie hij tot zijn pensionering in 1975 heeft bekleed.

In het museumwerk voelde Van Schendel zich vooral aangetrokken tot de problematiek van het conserveren en restaureren van kunstvoorwerpen en in het bijzonder tot het technisch onderzoek van schilderijen. Hiertoe werd hij geïnspireerd door o.a. de Belgische hoogleraar P. Coremans, directeur van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium in Brussel, die in het gerechtelijk onderzoek naar de Vermeervervalsingen van Van Meegeren als adviseur werd aangetrokken en gebruik maakte van natuurwetenschappelijke onderzoeksmethoden zoals röntgenologie en microscopie (o.m. voor de analyse van pigmenten). Van Schendel ontwikkelde zich tot een van de belangrijkste deskundigen op dit gebied. In het bijzonder bepleitte Van Schendel een interdisciplinaire aanpak van restauraties, waarbij kunsthistorici, onderzoekers op natuurwetenschappelijk gebied en restauratoren nauw samenwerkten.

Het zou eenzijdig zijn de naam van Van Schendel uitsluitend te verbinden aan deze activiteiten. Ook andere aspecten van het museumwerk hadden zijn volle aandacht, zoals de tentoonstellingen (met als hoogtepunt de grote Rembrandt-tentoonstelling van 1969) en de collectievorming, waarbij hij enkele ernstige lacunes in de verzameling van het Rijksmuseum wist op te vullen. Onder zijn leiding kwamen onder meer de volgende aankopen tot stand: het drieluik met de Aanbidding van het Gouden Kalf door Lucas van Leyden (1952), De heilige familie bij avond door Rembrandt (1965), het Rivierlandschap met ruiters door Aelbert Cuyp (1965) en het Vergezicht met hutten aan een weg door Philips Koninck (1967). Verder voltooide hij de door zijn voorganger begonnen ingrijpende verbouwing van een deel van het museum; de twee binnenplaatsen werden overdekt, waardoor meer expositieruimte ter beschikking kwam, o.a. voor de afdeling Nederlandse geschiedenis, die geheel nieuw werd opgezet en in 1971 gereedkwam.

Van Schendel speelde een belangrijke rol in de Nederlandse museumwereld. Hij was lid van vele commissies en besturen. O.a. was hij bestuurslid van de Nederlandse Museumvereniging, de Vereniging Rembrandt en het Prins Bernhard Fonds. Hij was de stuwende kracht achter de oprichting in 1963 van het Centraal Laboratorium voor onderzoek van voorwerpen van kunst en wetenschappen in Amsterdam, een onderzoeklaboratorium waar methoden worden ontwikkeld om voorwerpen te conserveren en waar nieuwe restauratietechnieken hun toepassing vinden. Ook vervulde Van Schendel een belangrijke adviesfunctie bij de totstandkoming van het Rijksmuseum Vincent van Gogh en was hij jarenlang lid van de Rijkscommissie voor de musea.

Op het internationale vlak was Van Schendel evenzeer bijzonder actief. Hij was in de jaren van 1948 tot 1950 nauw betrokken bij de oprichting van het International Institute for Conservation of Historie and Artistic Works in Londen, een ontmoetingscentrum voor onderzoekers op natuurwetenschappelijk gebied, kunsthistorici en restauratoren. Daarnaast behoorde hij tot de initiatiefnemers van het International Centre for the study of the preservation and the restoration of Cultural Property in Rome (1959), dat onder de UNESCO ressorteert. Van beide instellingen was Van Schendel jarenlang bestuurslid in wisselende functies, waaronder het voorzitterschap. In 1965 werd hij gekozen tot voorzitter van de International Council of Museums, de belangrijkste internationale organisatie van musea. Deze functie heeft hij gedurende zes jaren bekleed. In dit verband moeten ook Van Schendels initiatieven genoemd worden om na de overstromingen in Florence in 1966 onmiddellijk hulp te verlenen bij de restauratie van de beschadigde kunstwerken. Vooral bij deze internationale activiteiten, die hij mede dank zij zijn grote talenkennis moeiteloos vervulde, ontpopte Van Schendel zich als een waar diplomaat.

Uit het grote aantal bestuursfuncties mag niet afgeleid worden dat Van Schendel uitsluitend een 'manager' was. Voor hem stond inhoudelijke deskundigheid steeds voorop. Zijn zorgvuldig afgewogen oordeel, dat hij niet dan met grote bescheidenheid naar voren bracht, en de hoffelijkheid waarmee hij de mensen bejegende, vonden veel waardering. De talrijke functies en het daaraan verbonden veelvuldig reizen beletten Van Schendel wel om na zijn dissertatie en een studie over Breitner in 1939 tot verdere kunsthistorische publikaties te komen. Wat het kunsthistorisch onderzoek betreft moest hij zich voornamelijk beperken tot inleidingen voor catalogi en artikelen. Zijn belangstelling strekte zich overigens ook uit tot eigentijdse ontwikkelingen in de kunst, hetgeen onder meer tot uiting komt in het feit dat hij gedurende vele jaren (1945-1964) deel uitmaakte van de redactie van de Kroniek voor Kunst en Kultuur.

Ook na zijn pensionering deden velen nog een beroep op Van Schendel. Zijn plotseling overlijden op 68-jarige leeftijd maakte een abrupt einde aan de werkzaamheden die hij nog op zich genomen had.

A: Correspondentie-Van Schendel in het Archief van het Rijksmuseum, in Amsterdam.

P: Meesterwerken in het Rijksmuseum (Baarn, 1935); 'Johan Woutersz. Stap', in Oud- Holland 54 (1937) 269-282; Le dessin en Lombardie jusqu'à la fin du XV siècle (Brussel, [1938]). Proefschrift Parijs; Breitner (Amsterdam, 1939); met H.H. Mertens, 'De restauraties van Rembrandt's Nachtwacht', in Oud-Holland 62 (1947) 1-52; Oog in oog met meesterwerken der Hollandsche schilderkunst (Amsterdam, 1949); 'Lucas van Leyden's 'Dans om het Gouden Kalf terug in Amsterdam', in Bulletin van het Rijksmuseum 1 (1953) 2-7; 'Een briefwisseling over de Leidse schildersacademie en over schilderijenhandel', in Leids Jaarboekje 47 (1955) 133-146; 'De schimmen van De Staalmeesters', in Oud-Holland 71 (1956) 1-23; 'Een stille plantage in Suriname door Dirk Valkenburg, 1707', in Bulletin van het Rijksmuseum 11 (1963) 80-86.

L: Behalve afscheids- en herdenkingsartikelen in Het Parool, 17-5-1975, Algemeen Dagblad, 22-2-1975, NRC, 17-1-1975 en Het Financieele Vrij Dagblad, bijblad van Het Financieele Dagblad, 16-2-1979; Ada van Benthem Jutting, 'Fresco's door de Nachtwacht-sleuf, in Het Parool, 13-12-1968; 'Gesprek met dr. A.F.E. van Schendel over: Christen en kunst', in Maandblad reunisten organisatie societas studiosorum reformatorum 1970, 12 (oktober) 1-5; rede n.a.v. afscheid A.F.E. van Schendel door H.W. van Doorn, minister van CRM, in Nederlandse Staatscourant, 4-6-1975; 'Afscheid van A.F.E. van Schendel als hoofddirecteur van het Rijksmuseum, in Bulletin van het Rijksmuseum 23 (1975) 2 (mei) 51-62; F.J. Duparc, Een eeuw strijd voor Nederlands cultureel erfgoed ('s-Gravenhage, 1975); S.H. Levie, in Bulletin van het Rijksmuseum 27 (1979) 1 (maart) 3-6; J. Lodewijks, in De Gids 142 (1979) II, 320-321; A.B. de Vries, in The Burlington Magazine 121 (1979) 1915 (june) 379-380.

I: Beeldbank van het Nationaal Archief in Den Haag [Collectie ANEFO; Van Schendel in 1945].

A.A.M. de Jong


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013