Banning, Willem (1888-1971)

 
English | Nederlands

BANNING, Willem (1888-1971)

Banning, Willem, theoloog en socioloog (Makkum, gem. Wonseradeel 21-2-1888 - Driebergen, gem. Driebergen-Rijsenburg 7-1-1971). Zoon van Jan Banning, haringvisser, en Aafke Canrinus. Gehuwd op 9-10-1915 met Henrietta Johanna Wilhelmina Schoemaker. Uit dit huwelijk werden 3 dochters geboren. afbeelding van Banning, Willem

Banning is opgegroeid in een vissersgezin. Zijn vader was het grootste deel van het jaar op de haringvangst. Het gezin behoorde tot de Ned. Herv. Kerk. Zijn vrome moeder bepaalde zijn kinderjaren. Op aandringen van zijn onderwijzers ging Banning naar de Haarlemse Kweekschool. Daar nam hij actief deel aan het werk van de in 1903 opgerichte Kweekelingenbode, een blaadje voortgekomen uit het in 1898 opgerichte Baknieuws. Hij werd ook actief in de drankbestrijding. In 1907 toen hij huisonderwijzer in Hoorn was geworden, wees ds. J.T.Tenthoff hem op de geschriften van Karl Marx. Hij wilde predikant worden om leiding te kunnen geven aan een komende nieuwe cultuur. Door het drankbestrijdingswerk kreeg hij oog voor het volksontwikkelingswerk. Tijdens zijn theologische studie van 1912 tot 1917 in Leiden maakten de hoogleraren W. B. Kristensen en K. H. Roessingh indruk op hem. Hij bestudeerde, samen met zijn vrouw, Karl Marx. In 1916 trad hij als religieus-socialist toe tot de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). Hij zag in deze partij een mogelijkheid te komen tot een nieuwe menselijke samenleving, die de oorlog zou uitbannen. In 1916 leerde Banning de Vereeniging der Woodbrookers in Nederland kennen. Deze vereniging was in 1908 opgericht door reünisten, na een studieverblijf in Woodbrooke, een centrum van de Quakerbeweging, in de nabijheid van Birmingham. Zij wilden een bijdrage geven aan het Nederlandse geestelijke en kerkelijke leven door verder te gaan met wat ze in Woodbrooke hadden gevonden: mystieke geloofsbeleving, gekenmerkt door een oprecht verlangen naar God, die irreële kerkelijke grenzen en dogmatische verstarring kon doorbreken. De beweging groeide uit en kreeg een centrum in Barchem. Banning nam er spoedig deel aan conferenties en hield daar lezingen. De gerichtheid op ontmoeting van mensen uit verschillende kerken en van diverse overtuigingen en de mystieke inslag van deze beweging bleven hem aantrekken.

Na het afleggen van zijn kerkelijke examens werd Banning in 1917 als hervormd predikant beroepen in Haarlo en in 1921 in Sneek. Daar was hij als vrijzinnig en 'rood' predikant actief voor de SDAP en betrokken in de richtingenstrijd van de Nederlandse Hervormde Kerk. Dat bleek ook uit zijn toetreden tot de redactie van het weekblad De Blijde Wereld, een blad geredigeerd door 'rode' Friese predikanten, dat een duidelijk vrijzinnig-protestantse inslag had en zich sterk op maatschappelijke problemen richtte. In 1928 vertrok hij naar Barchem voor studie. Hij deed van daaruit eerst doctoraal examen theologie en zette meteen door voor een promotie. In 1929 trad hij in functie als directeur van 'Barchem'. In 1931 promoveerde hij bij G.J. Heering op een proefschrift over Jean Jaurès. Hij zette in Barchem zijn schouders onder het werk van de Arbeidersgemeenschap der Woodbrookers. Het lukte hem in 1931 voor deze gemeenschap, met steun van Henriette Roland Holst, een huis te openen in Bentveld. Hier organiseerde hij tussen 1931 en 1940 per jaar gemiddeld twaalf weekcursussen voor werklozen en hun gezinnen. Hij probeerde met de slachtoffers van de economische crisis de situatie te analyseren en bronnen van hoop te ontdekken. Zijn eerste boek Om de groei der gemeenschap zag het licht in 1926. Daarna verschenen diverse boeken, zoals Hedendaagse sociale bewegingen (Ie dr. 1938; 8e dr. 1964). Als hoofdredacteur van De Blijde Wereld zette hij dit blad in 1932 voort als Tijd en Taak en schreef hij bijna wekelijks het hoofdartikel op pagina 1. In 1931 was Banning inmiddels gekozen tot lid van het partijbestuur der SDAP en in 1935 tot lid van het dagelijks bestuur. Maar in 1938 weigerde hij een mogelijke herverkiezing uit protest tegen de aanvaarding van de defensiebegroting door de partij. Hij bedankte evenwel niet voor het lidmaatschap van de SDAP, omdat hij geen mogelijkheden zag de andere idealen van het socialisme buiten de partij te verwezenlijken (hij zou later evenmin bedanken voor de Partij van de Arbeid (PvdA) na en tijdens de politionele acties in Indonesië 1947 en 1948/1949). Banning was geestelijk radicaal, maar schuwde elke vorm van sektarisme en verabsolutering van eigen standpunt, die hij vreesde bij kleine politieke partijen. In de SDAP werkte hij mee aan een nieuw partijprogramma in 1937.

De Duitse bezetters maakten spoedig een eind aan zijn werk. De vrijzinnig-hervormden in Haarlem beriepen hem als predikant. Ondertussen schreef hij enkele brochures: Een weg opwaarts (1940), Geloofsstrijd (1940), Gelovig wachten (1941). In 1942 werd hij als gijzelaar gevangen gezet in St. Michielsgestel. Hier legde hij contacten met kerkelijke en politieke leiders. Na zijn vrijlating in 1943 werd hij hervormd predikant in Naaldwijk en maakte hij deel uit van de Synodale Urgentieraad. Direct na de oorlog trok hij met prof. H. Kraemer en ds. K.H. Gravemeijer het land door om vernieuwing van de Ned. Herv. Kerk te bepleiten. De Urgentieraad was in de oorlog ontstaan en vond zijn bedding in de beweging van 'gemeente-opbouw'. Leiders van de verschillende kerkelijke richtingen doorbraken daar de verstarring en vroegen nieuwe aandacht van de kerk voor de problemen van volk en samenleving. Banning had ook een groot aandeel in 1945 in de oprichting van het instituut 'Kerk en Wereld' te Driebergen. Dit instituut - een stichting van de Ned. Herv. Kerk - geeft leiding aan het evangelisatiewerk en het vormingswerk in oecumenisch verband. Hoezeer hij doordrongen was van het belang van diepere wetenschappelijke kennis omtrent maatschappelijke verhoudingen en ontwikkelingen bleek ook uit zijn medewerking aan het mede door hem in 1945 opgerichte Sociologisch Instituut van de Nederlandse Hervormde Kerk gevestigd te Utrecht, waarin hij leiding gaf aan de uitgave van verschillende publikaties. Reeds in 1946 werd Banning bovendien benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de kerkelijke sociologie aan de universiteit te Leiden, waarvan de leeropdracht in 1952 nog werd uitgebreid tot de wijsgerige sociologie. Hij verbreedde de redactie van Tijd en Taak door daarin mensen uit de meer orthodoxe richtingen van de kerk op te nemen. Hij richtte in 1946 samen met anderen het maandblad Wending op, en verzorgde daarin de 'culturele kroniek'. Verder schreef hij regelmatig in De Socialistische Gids en was hij actief betrokken bij de politieke heroriëntatie die in en direct na de oorlog plaatsvond. Via de daartoe na de bevrijding opgerichte Nederlandse Volksbeweging, waarvan hij een der motoren was, wist hij anderen te overreden mee te doen aan de vorming van een nieuwe partij op democratisch socialistische basis: de PvdA. Hij was voorzitter van het Stichtingscongres, hield de openingsrede en werkte daarna mee aan het opstellen van verschillende partijprogramma's. Na zijn pensionering bij 'Kerk en Wereld' in 1953 en nog meer na die bij de Leidse universiteit in 1958 trok hij zich terug uit het openbare leven. In 1965 trof hem een ernstige ziekte.

Banning was een van de leidende figuren in de PvdA en in de Nederlandse Hervormde Kerk. Zijn werk kan worden getypeerd als 'volksopvoeding'. Hij was diep overtuigd dat volksopvoeding kennisvermeerdering vereist. Door onderling overleg en door een duidelijke confrontatie van eigen overtuiging met die van anderen kunnen mensen tot een gefundeerd standpunt komen, meende hij. Hij leefde sober, zeer gedisciplineerd en methodisch. Hij liet de emotionele kanten van zijn leven nauwelijks naar buiten komen. Centraal heeft voor Banning de vraag gestaan naar de inhoud van het begrip menselijkheid. In een samengaan van christelijk geloof en socialisme zag hij deze het best gewaarborgd. Hij was een praktisch christen, die naar de uitwerking van het geloof vroeg in het leven van mens en maatschappij. Hij was een socialist die Karl Marx waardeerde in zijn strijd voor de onderdrukten, maar zijn materialistische denkpatronen afwees. De menselijke geestesuitingen werden voor hem niet bepaald door de economische situatie. Het omgekeerde leek hem eerder waar. De ethische denkpatronen van Kant spraken hem meer aan dan die van Marx (Karl Marx, Leven, leeren betekenis [1960]). Hij gaf daarom zijn socialisme een adjectief. Tot de jaren dertig noemde hij zich religieus-socialist. Nadat hij ontdekt had hoe het nationaal-socialisme het woord religieus corrumpeerde, koos hij voor het personalisme en volgde de opvattingen hierover, zoals die in Frankrijk ontwikkeld waren (o.a. door Denis de Rougemont). De gedachten van de joodse geleerde Martin Buber beïnvloedden hem steeds meer. Hij schreef over het personalisme in De dag van morgen (1945). In het personalisme kan een weg gevonden worden tussen individualisering en collectivisering van de mens. Naast vermaterialisering en secularisering bedreigen deze beide het menselijk bestaan. Banning verafschuwde totalitaire systemen en dacht in toenemende mate harmonieus. In polarisatie zag hij geen bevordering van menselijkheid. Hij bleef nadruk leggen op gemeenschap in politiek en kerk, al nam hij wel duidelijk stelling in politieke, maatschappelijke en kerkelijke vragen. De aandacht voor de positie van de mens in de maatschappij deed zijn belangstelling voor de sociologie groeien. Dat was voor hem een descriptieve wetenschap, waarmee men de situatie van mens en maatschappij kan analyseren. Hij gaf zich veel moeite de verschillende maatschappelijke en politieke systemen verstaanbaar te maken. Machtsuitoefening in geloofs- en zedelijke vragen wees hij af, al streed hij voor een cultuur waarin christelijke waarden zouden worden hoog gehouden. Het uitdragen van de vrijzinnige geloofsovertuiging wilde hij liever beschouwen als te verwezenlijken door een beweging dan door een partij. Hij was een vroom man, die zich steeds meer geïnspireerd wist door Jezus Christus. Hij wilde geestelijk radicaal zijn zonder de geheelheid van volk en kerk uit het oog te verliezen. De kleine groep was voor hem een hefboom voor een nieuwe cultuur, mits verbonden met de grote bewegingen.

De invloed van Banning, begonnen in de kring van sociaal bewuste, vrijzinnige protestanten, breidde zich steeds meer uit. Na de oorlog had hij een gezaghebbende stem in de oecumenische beweging van de kerken, in de PvdA en in de vakbeweging. Voor de kerken was hij een van de voornaamste raadgevers in sociale vragen. Aan de ontwikkeling van het vormingswerk heeft hij jarenlang bijgedragen. Jonge mensen leerden bij hem luisteren en analyseren en kwamen diep onder de indruk van zijn persoon. Zijn overtuiging dat mystieke geloofservaring en ethisch handelen twee kanten van dezelfde zaak zijn en zijn werken aan de verbinding van theologische doordenking en maatschappelijk handelen zijn wegwijzers voor de geestelijke en politieke vragen die nu aan de orde worden gesteld.

A: Documentatiemateriaal over Banning in Arbeidersgemeenschap der Woodbrookers te Bentveld. Archief-Banning in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam.

P: Bibliografie in onder L genoemde dissertatie van H. Zunneberg.

L: H. J. Wilzen en A. van Biemen, Samen op weg. Vijftig jaar ontmoeting tussen christendom en socialisme in De blijde wereld en Tijd en taak (Amsterdam, 1953); De Maatschappij van nu en morgen [Feestbundel... zeventigste verjaardag van W. Banning] (Amsterdam, 1958); Terugblik en perspectief. Willem Banning 1888-1971. Banning's "Terugblik". Ingel. door J.M. van Veen. Met bijdragen van A. van Biemen [et al.] (Baarn, 1972); J. Bank, Opkomst en ondergang van de Nederlandse Volksbeweging (NVB) (Deventer, 1978); H. Zunneberg, Willem Banning 1888-1971. Een onderzoek naar de verhouding van zijn spiritualiteit tot zijn sociaal-politiek engagement (Den Haag, 1978). Proefschrift Utrecht; 'Tussen verstarring en vervlakking: een portret van Willem Banning', in Barchembladen. Tijd & Taak. Met medew. van H. Weterman et al. 86 (1988) 18 (maart) 1- 56; H. van Wirdum-Banning, Willem-Banning 1888-1971 (Amersfoort, 1988); Willem Banning als denker. Onder red. van M.B. ter Borg (Utrecht, 1988).

I: Maarten van der Linde, Willem Banning en De Horst. Een boegbeeld komt weer boven water (Driebergen 1992) afbeelding tegenover titelblad.

H. Zunneberg


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013