Groeneveld, Gijsbertus Pieter Marius (1898-1962)

 
English | Nederlands

GROENEVELD, Gijsbertus Pieter Marius (1898-1962)

Groeneveld, Gijsbertus Pieter Marius (Ben), toneelspeler en toneelleider (Breda 5-5-1898 - Amsterdam 14-2-1962). Zoon van Arjen Groeneveld, onderofficier, en Cornelia Hoogendoorn. Gehuwd op 25-10-1922 met Willemina Johanna (Willy) Haak, actrice. Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren. Na echtscheiding (21-9-1929) gehuwd op 24-9-1936 met Petronella Johanna (Nelly) Ernst, actrice. Na echtscheiding (15-12-1943) gehuwd op 5-5-1948 met Grietje Elizabeth Cohen. Uit het 2e en 3e huwelijk werden geen kinderen geboren. afbeelding van Groeneveld, Gijsbertus Pieter Marius

Zowel Ben Groenevelds vader, een vrijdenker die graag reciteerde, als zijn moeder hielden van toneel. Wanneer het gezin naar Den Haag is verhuisd, waar Ben een 5-jarige HBS-opleiding volgt, wordt zijn eerste schouwburgbezoek (Louis Bouwmeester als Hauptmanns 'Voerman Henschel') de aanleiding om een toneelloopbaan te kiezen. Van 1918 tot 1920 is hij leerling van de Amsterdamsche Tooneelschool onder Balthazar Verhagen (tevens docent dramaturgie, poëtica en voordracht). De spelleraren Theo Mann-Bouwmeester en vooral Albert van Dalsum dragen bij tot zijn vorming als acteur; Verhagens vakken leggen de grondslagen voor zijn latere werk als toneelleider en -docent. Groeneveld leert na 1920 het moderne Duitse toneel kennen in Düsseldorf, in Berlijn (o.a. bij Max Reinhardt) en studeert ook in Parijs. Hij doet de volgende jaren veel ervaringen op als acteur bij de belangrijkste Nederlandse toneelgezelschappen, onder verschillende regisseurs. De ingetogen stijl van Eduard Verkade past bij zijn bescheiden, beschouwende aard; hij is 'Horatio' naast Verkades 'Hamlet'.

Toch wordt voor hem het toneelspelen nooit een doel op zich zelf; steeds blijft Groeneveld op zoek naar een verbreding van de maatschappelijke grondslagen van de dramatische kunst. Contacten met de sociaal-democratische arbeidersbeweging leiden in 1925 tot een benoeming (door Koos Vorrink) als lekespelleider bij de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC). Vele generaties jonge arbeiders zijn door hem geïnspireerd en gevormd, eerst met collectieve spreekkoren, uit het Duits vertaald zoals in 1928 het expressionistische drama Massa-Mensch van Ernst Toller-vert. J.J. Thomson (Huis ter Heide, 1925)-, later komt er meer aandacht voor individueel spel en voordrachtteksten van Margo en Marie Vos en o.a. in bewerkingen van oude kluchten. In de hoop het volkstoneel te vernieuwen richt hij samen met Herman Bouber, gesteund door de VARA en het Instituut voor Arbeidersontwikkeling het Groot Volkstooneel op (1930). Het gezelschap speelt naast het gebruikelijke amusementstheater (De Jantjes) ook literair werk (M. Gorki, H. Heijermans, Is. Querido). Ben Groeneveld toont hier zijn bijzondere aanleg voor het tot leven brengen van 17e-eeuwse Hollandse blijspelen (G.A. Bredero, P.C. Hooft, Th. Asselijn, M. de Swaen). Op den duur lukt het niet de tegenstelling te overbruggen tussen het ouderwetse sentimentele volkstoneel en Groenevelds streven een strijdbaar socialistische toneelkunst ingang te doen vinden. Wanneer de VARA zich terugtrekt moet het Groot Volkstooneel worden opgeheven. Groeneveld en een aantal enthousiaste jongeren vormen nu een eigen troep. De Jonge Spelers (1932-1941, tot 1936 onder Groenevelds leiding, daarna samen met Richard Flink). Zonder overheidssubsidie, alle werkzaamheden zelf verrichtend, weten ze door hun inzet en overtuigingskracht een aanhang te kweken in de gehele arbeidersbeweging. Bestreden door een bevooroordeelde pers, telkens getroffen door verboden en censuur (De matrozen van Cattaro; Allerzielen) weet Groeneveld zich met zijn troep niettemin te handhaven door zijn tact en incasseringsvermogen. De groep bereikt de officiële kunstwereld met voorstellingen ter herdenking van L. Holberg (1934) en Bredero (1935).

Het repertoire omvat verder werken van Vondel, De Swaen, Heijermans, A.M. de Jong, Molière, Gorki, Stefan Zweig e.a. In 1941 staken De Jonge Spelers hun activiteiten. Na zijn weigering lid te worden van de Nederlandsche Kultuurkamer te 's-Gravenhage (februari 1942) treedt Groeneveld alleen nog op met clandestiene voordrachten en geeft hij lessen. Tot 1945 is echter het grootste deel van zijn energie gericht op het verzetswerk, zowel in overlegorganen als persoonlijk; hij helpt vervolgden, weet financiële bronnen aan te boren binnen de illegaliteit. Bovendien wordt de basis gelegd voor de oprichting van een nieuwe toneelspelers vakbond. In samenwerking met enkele collega's komt een Ontwerp voor een regeling van het toneel na de oorlog ([S.I.], 1943) tot stand - in het geheim gedrukt. Ook wordt gewerkt aan de voorbereiding van de bevrijdingsvoorstelling, die ten slotte op 6 juni 1945 zal plaats vinden; Groeneveld regisseert de eerste eenakter van Vrij Volk, geschreven door Albert Helman. Hoewel hij weer af en toe speelt, nemen de toneelcoördinatie en de samenwerking van de toneelspelers met andere kunstenaars in de Federatie en het overleg binnen regeringsorganen veel van zijn tijd in beslag. Een poging een oud ideaal te verwezenlijken leidt tot de oprichting, met Ferd Sterneberg en Ru Mulder, van de 'Stichting Het Nederlands Volkstoneel', gevestigd in de Doelenzaal aan de Kloveniersburgwal te Amsterdam (1946 - 1953, Mulder tot 1948). Het repertoire is gevarieerd, bestaat uit enkele klassieken (Shakespeare, Molière, Schiller), verder o.a. Hauptmanns Voerman Henschel, Erfenisjagers van Zola, enkele Franse blijspelen (Henri Ghéon, M. Pagnol) en nieuwe Nederlandse stukken (Piet Bakker, Jan Derks, Luisa Trêves). De voorkeur gaat uit naar actuele humanitaire thema's: De wereld heeft geen wachtkamer van Maurits Dekker, en Het is tijd, dr. Schweitzer (G. Cesbron). Groenevelds uitbeelding van de stugge gelovige boer in Het Woord van Kaj Munk ondervindt grote waardering in protestants-christelijke kringen, die vroeger het toneel meden. Maar in de jaren '50 wordt door de pers op esthetische vernieuwing aangedrongen; de aandacht richt zich op andere ensembles. Een ingrijpende reorganisatie van het gehele toneelbestel vindt plaats in 1953. Groeneveld trekt zich terug en is bovendien dat jaar door ziekte uitgeschakeld. Het gezelschap gaat, onder andere leiding, op in een nieuwe 'Stichting Het Nederlands Volkstoneel De Toneelvereniging'. Bij zijn zilveren jubileum op 25 januari 1955 huldigt een erecomité onder voorzitterschap van Willem Drees Ben Groeneveld bij de opvoering van Het Woord; een benoeming tot ridder in de Orde van Oranje Nassau erkent zijn verdiensten. Hij vervult nog enkele gastrollen, o.a. in een Franse film over Henri Dunant, voor de radio en televisie. Hij regisseert bij het gezelschap Studio: Droom der gevangenen van Christopher Fry (in een kerk), Eline Verkades Majoor Frans naar de roman van A.L.G. Bosboom-Toussaint (in 1958); Scherts om nerts (Peter Coke) en het poëtische religieuze spel van Norman Nicholson, De profeet uit de bergen (1959).

Naast zijn activiteiten als acteur, regisseur en toneelleider heeft Groeneveld baanbrekend werk verricht voor het jeugd- en leketoneel: vóór de oorlog bij de Arbeiders Jeugd Centrale en met De Jonge Spelers; na de oorlog in het dramatische-vormingswerk. In 1948 geeft hij mede de leiding aan het stadionspel dat de Nederlandse jeugdbeweging koningin Wilhelmina aanbiedt bij haar gouden regeringsjubileum. Het Nederlands Verbond van Vakverenigingen benoemt hem tot adviseur ter voorbereiding van het halve eeuwfeest (november 1955). Onder zijn leiding vertonen de leden Door het donker kwam een wonder (van Alex Wins). Het Werkcentrum voor leketoneel en creatief spel, waarin de jeugdorganisaties samenwerken, kiest hem tot zijn bestuursvoorzitter. In het ontwikkelen van nieuwe methoden om dramatische improvisatie en spel een wezenlijke functie te geven binnen sociaal-pedagogische opleidingen en in het vormingswerk is Ben Groeneveld een pionier geweest.

A: Archief-Ben Groeneveld bestaande uit personalia, foto's, plakboeken, recensies, knipsels, handschriften, regieboek, notulen Stichting Ned. Tooneelspelers (8 september 1944- 13 juni 1949); verder spelfoto's, documentatiedossiers 'De Jonge Spelers' en Het Nederlands Volkstoneel; band-interview met Gerrit Lindenberg; al dit materiaal in het Nederlands Theater Instituut, Amsterdam

P: Behalve in de tekst genoemde publikatie: Een volkstoneel in Nederland (Amsterdam, [1946]); Gesprekken over toneel. Samen met H. Knorringa en Ferd Sterneberg (Amsterdam, [1947]); De nieuwe planeet. Een vrolijk spel in een bedrijf (Amsterdam, [s.a.]; idem 2e dr. Utrecht, 1954); Herman Heijermans [Amsterdam, 1949]; Spreken en zeggen (Purmerend, [1955]). Cahiers Werkcentrum voor leketoneel en creatief spel: 2; Spel als levensspiegel (Purmerend, 1956). Cahiers Werkcentrum...: 7. Verder opsomming van rollen in theater - en voor tv in Acteurs- en kleinkunstenaarslexicon. Samengest. door P.H. Honig (Utrecht [etc.], 1984).

L: Necrologieën in Haagsche Courant, 15-2-1962, Algemeen Handelsblad, 15-2-1962, Het Vaderland, 15-2-1962 en De Telegraaf, 16-2-1962. Verder J,W. Mulder, Kunst in crisis en bezetting (Utrecht [etc.]., 1978); Annie van Otterloo, 'De Jonge Spelers: schets van een toneelgezelschap', in Toneel in crisis en bezettingstijd. Met bijdragen van Hana Bobková [et al.] (Zutphen, 1982) 82-107. Scenarium: 6.

I: Piet Hein Honig, Acteurs- en kleinkunstenaarslexicon. 3200 namen uit 100 jaar Nederlands toneel (Diepenveen 1984) 342.

Ben Albach


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013