Ingen Housz, Arnold Hugo (1888-1983)

 
English | Nederlands

INGEN HOUSZ, Arnold Hugo (1888-1983)

Ingen Housz, Arnold Hugo, president-directeur van Hoogovens ('s-Gravenhage 22-8-1888 - Gorssel 4-7-1983). Zoon van Florentius Antonius Ingen Housz, arts, en Aletta Emerentia Maria Beijerman. Gehuwd op 11-12-1915 met Maria Catharina Crena de Iongh. Uit dit huwelijk werden 3 zoons en 1 dochter geboren. Na echtscheiding (6-1-1936) gehuwd op 7-7-1936 met Ursula Hovij. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren afbeelding van Ingen Housz, Arnold Hugo

Ingen Housz bezocht in Den Haag de lagere school en de HBS. In 1905 liet hij zich inschrijven aan de Technische Hoogeschool te Delft voor de opleiding tot werktuigkundig ingenieur. Als bestuurslid van het corps en voorzitter van de Sociëteit 'Phoenix' nam hij actief deel aan het studentenverenigingsleven. In 1911 voltooide hij zijn studie.

In hetzelfde jaar gaat Ingen Housz een dienstverband aan met de Koninklijke Nederlandsche Petroleum Maatschappij, welke onderneming hem uitzendt naar Roemenië en Rusland. Gedurende twee jaren is hij er gedetacheerd bij de Astra Romana, een maatschappij die zich in beide landen bezighoudt met het opsporen en exploiteren van oliebronnen. Na beëindiging van zijn contract met de Koninklijke, kiest Ingen Housz voor een betrekking bij de Hollandsche Maatschappij voor Havenwerken. Door de breedte van haar arbeidsveld, in alle werelddelen, biedt deze aannemings-firma aan jonge ingenieurs diverse varianten voor het opdoen van buitenlandse ervaring. Zijn eerste aantreden in dit bedrijf brengt hem naar Hamburg, maar het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog maakt een eind aan de daar in uitvoering genomen havenwerken. Teruggekeerd in Nederland treedt Ingen Housz, na een kortstondige werkzaamheid als ingenieur bij de Gemeentelijke Gasfabriek in Den Haag, in 1915 in dienst van de Hollandsche Maatschappij tot het maken van werken in gewapend Beton.

In het voorjaar van 1917 kwam onder leiding van H.J.E. Wenckebach het Comité voor de oprichting van een hoogoven-, staal- en walswerk in Nederland tot stand. Een der leden van dit Comité was de bekende A.C.C.G. van Hemert, Ingen Housz' directeur bij de Hollandsche Maatschappij tot het maken van werken in gewapend Beton. Zowel deze samenloop als de buitengewone tijdsomstandigheden noodden Wenckebach en Van Hemert tot het treffen van een vooralsnog tijdelijk arrangement, dat evenwel bepalend zou worden voor de verdere levensloop van Ingen Housz. Het hield de opdracht in zich als ingenieur in algemene dienst, gedurende de helft van zijn werktijd, ter beschikking te stellen van het Comité. In deze relatie stond Ingen Housz tijdens de drie daaropvolgende jaren Wenckebach terzijde bij de technische voorbereiding van het hoogovenproject. Vooral diens visie op de keuze van de vestigingsplaats - toentertijd een centraal thema in de belangstelling van ingenieurs - sprak Ingen Housz sterk aan.

Met ingang van 1 april 1920 treedt hij in een volledige dienstbetrekking bij de inmiddels opgerichte Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken NV. De bouwjaren (1920-1924) nemen te IJmuiden een aanvang. Per 1 januari 1924 volgt de benoeming van Ingen Housz tot bedrijfsdirecteur, een functie waarin hij op dat tijdstip in het bijzonder de verantwoordelijkheid draagt voor het op gang brengen van de ruwijzerproduktie. Wenckebach is als oprichter gehouden het voorzitterschap van de directie te bekleden. Mededirecteur is de veeleer economisch georiënteerde G.A. Kessler, voordien secretaris van het Comité.

Na het voortijdig overlijden van Wenckebach, in februari 1924, neemt Kessler de plaats van voorzitter over. Ingen Housz wordt ultimo september benoemd tot directeur der vennootschap. Een twintig jaar lang zullen bij deze twee directeuren de leiding én het initiatief berusten, gericht op de verdere ontplooiing van het nog kleine twee-hoog-ovenbedrijf tot een geïntegreerde ijzer- en staalindustrie. Nevenbedrijven ter verwerking van bijprodukten, gesticht in samenwerking met andere ondernemingen, verbreden de smalle basis die de verkoop van ruwijzer biedt. Zo verrijst in 1929 te IJmuiden een fabriek voor stikstofmeststoffen, Mekog. Een jaar later komt het tot de oprichting van de Cementfabriek IJmuiden, Cemij, producent van hoogovencement. Van beide ondernemingen wordt de leiding aan de directie van Hoogovens toevertrouwd. Al in een eerder stadium is deelgenomen in achtereenvolgens de staalfabriek Demka, de Duitse Phoenix AG en in het teerdestillatiebedrijf Tebu. Voorts verwerft de onderneming de gasleveranties van een toenemend aantal gemeenten in Noord-Holland en van het Provinciaal Electriciteitsbedrijf Noord-Holland. Het verwezenlijken van een buizengieterij, waarvoor Ingen Housz een studiereis naar Noord-Amerika maakt, vormt de typische afronding van het (ijzer-)bedrijf in zijn eerste ontwikkelingsfase.

Ondanks zeer beperkte eigen middelen, en niet tegenstaande de gevolgen van een diepe economische crisis in de jaren '30, had de ondernemingsleiding aan tal van uitdagingen het hoofd geboden. Dividenden, in de zin van uitkering aan aandeelhouders, had de onderneming nog niet afgeworpen. Met het personeel en zijn vertegenwoordigers waren er, op basis van vertrouwen, gezonde betrekkingen tot stand gekomen. Met zijn ogenschijnlijk afstandelijke opstelling heeft Ingen Housz, binnen de grenzen van het redelijke en het mogelijke, tot het bereiken van dit resultaat reëel bijgedragen. Het behoeft geen betoog dat hij als ingenieur, bij het projecteren en tot ontwikkeling brengen van een zo uitermate technisch geoutilleerd bedrijf, zich ten volle heeft kunnen ontplooien. Ook gaf hij inhoud aan de organisatie van de produktieafdelingen en de diensten die deze moesten ondersteunen. Welhaast de strengste eisen stelde Ingen Housz waar het gold het veilig werken.

Wanneer in de tweede helft van de jaren '30 de conjunctuur verbetert liggen de plannen al klaar voor de bouw van een staalfabriek en walserij. Een financiële reorganisatie in 1938 verschaft de onderneming de noodzakelijk nieuwe middelen. Ingen Housz oriënteert zich, met name voor de walserij, opnieuw in de Verenigde Staten. In maart 1939 wordt de eerste Siemens Martin-staaloven in bedrijf genomen. De uitvoering van de bouw van een walserij van zware en middelzware plaat ondervindt vertraging door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Wanneer de walserij tegen 1943 uiteindelijk is voltooid, vindt kort daarop de demontage en gedwongen afvoer naar Duitsland plaats. Overigens is van een normale bedrijfsvoering tijdens de bezetting - Ingen Housz duikt in 1944 onder - geen sprake. Geteisterd door plundering en gehavend door bombardementen komt het bedrijf de oorlog door. Het overlijden van Kessler, in augustus 1945, treft de onderneming en haar medewerkers als opnieuw een slag. Men verloor in hem een ware directeur en geboren ondernemer, voor wie de volbrenging van Wenckebachs plannen het levensdoel was geweest. Vanaf 17 april 1946 rust op Ingen Housz de verantwoordelijkheid van voorzitter van de directie. Als nieuwe mededirecteuren treden op P.R. Bentz van den Berg en prof. J.F. ten Doesschate. Met de benoeming van P. van Delden in 1952 wordt het aantal directeuren op vier gebracht.

De naoorlogse jaren staan in het teken van schaarste, improvisatie en wederopbouw. Mijlpalen zijn het aansteken van hoogoven 1 in oktober 1945 en de triomfantelijke terugkeer van de weggevoerde walserij, medio 1946. Naast het herstel dringt zich expansie op. Niet alleen wegens de grote vraag naar ijzer- en staalprodukten, maar ook tegen de achtergrond van de technische ontwikkeling in de richting van veel grotere produktieeenheden. Daarenboven gaat een sterke invloed uit van het door de overheid gevoerde industrialisatiebeleid. Internationaal rijpen de plannen voor een Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS). Het zijn jaren waarin Ingen Housz tot grootindustrieel wordt en als zodanig zijn capaciteiten voluit tot gelding brengt. Dit niet alleen in zijn positie van eerste man bij Hoogovens, doch tevens, en met niet minder gezag, in de sterk toegenomen aanraking met de overheid en internationale instanties. Zo vertegenwoordigt hij de Nederlandse ijzer- en staalproducerende industrie als voorzitter, is hij lid van het Raadgevend Comité van de EGKS en van het Internationaal Comité van presidenten der ijzer- en staalindustrie in de EGKS.

Wel het grootste werk dat onder zijn leiding tot stand komt is het imposante Breedbandproject; een walserij van blik en dunne plaat die in 1953 in werking wordt gesteld. De Staat der Nederlanden, grootste aandeelhouder van Breedband NV, legt het beheer in handen van de directie van Hoogovens. Ingen Housz, inmiddels 65 jaar, ontvangt het verzoek nog een vijftal jaren aan te blijven. De bouw van een sinterfabriek (1956) en een oxystaal-fabriek (1958) vormen onderdeel van een veel breder scala van uitbreidingen. Het aansteken van hoogoven 4, in 1957, kenschetst Ingen Housz als een historisch moment: 'Hierdoor komen wij boven de grens van 1 miljoen ton, en wie die grens overschrijdt behoort tot een volgende categorie!' Wanneer Ingen Housz op 22 december 1958 zijn functie van voorzitter neerlegt, is het oog gericht op 1,8 à 2 miljoen ton.

Voor Ingen Housz betekende het afscheid van Hoogovens, zij het dat hij tot 1962 het voorzitterschap bekleedde van de raad van commissarissen, tevens het definitieve vertrek, hoewel zijn betrokkenheid onverbrekelijk bleef. In de trits van Wenckebach, de grondlegger, en de niet minder begaafde Kessler, vond met Ingen Housz bij Hoogovens de afsluiting plaats van een type leiderschap dat werd gedragen door de prominente enkeling. Zijn opvolger, Van Delden, zou eerder als woordvoerder/coördinator van de directie, later van de raad van bestuur optreden.

De plaats die Ingen Housz in het Nederlandse bedrijfsleven innam, bezorgde hem, buiten de commissariaten die hij voor Hoogovens al waarnam, nog tal van andere, zoals bijv. de Algemene Kunstzijde Unie, Koninklijke Nederlandsche Machinefabriek v/ h H.H. Begemann, Chamotte Unie, Electromotorenfabriek Dordt, Joh. Enschedé & Zonen, Koninklijke Nederlandsche Grofsmederij, Nederlandsche Handel-Maatschappij, Nederlandse Soda Industrie, Koninklijke Machinefabriek Gebr. Stork & Co., Verenigde Machinefabrieken en Werkspoor. Hiernaast bekleedde hij vooraanstaande posities in verschillende werkgeversverenigingen en in colleges van advies, waaronder de Beneluxcommissie van de Sociaal Economische Raad, het Instituut voor Nederlands-Amerikaanse Industriële Samenwerking en het Instituut Kerk en Wereld. Voorts was hij curator van de Universiteit van Amsterdam, de Nederlandsche Economische Hoogeschool en de Stichting Interacademiale Opleiding Organisatiekunde. Talrijke onderscheidingen vielen hem te beurt. Zo eerde de Britse staalindustrie Ingen Housz met de verkiezing tot president van het Iron and Steel Institute voor het zittingsjaar 1957/ 1958 en schonk de gemeente Beverwijk hem het ereburgerschap.

Tot op zeer hoge leeftijd in goede gezondheid, genoot Ingen Housz een teruggetrokken bestaan in zijn woonplaats aan de IJssel, eerst te Spaensweerd, Brummen, later in Gorssel. Nog lang voelde hij zich betrokken bij het wel en wee van industrieel Nederland. In dit verband bepleitte hij onder meer een veel intensievere uitwisseling tussen de wetenschappelijke wereld en ervaren industriële leiders bij de vorming van toekomstige ondernemers. Van tijd tot tijd gaf hij uiting aan zijn bezorgdheid dat het ondernemerschap in Nederland al te zeer werd vereenzelvigd met alleen het beheren van een onderneming en dat men visie, inspiratie en het nemen van eigen initiatieven uit het oog zou verliezen. Ook hield hij vast aan zijn overtuiging dat wie tot leiding geven in een onderneming is geroepen, aan de grondslag hiervan een zedelijk fundament heeft te weten, hetzij vanuit een persoonlijk algemeen besef van zedelijke normen, hetzij vanuit een humanistische levensbeschouwing of religieuze overtuiging, zoals bij hem een vrijzinnig-christelijke geloofsgrond - woorden die Ingen Housz in 1938 sprak en die hij later, als tachtigjarige, nog eens onderstreepte in De Nederlandse Onderneming met de waarschuwing dat gezag waarin het zedelijke element ontbreekt, vroeg of laat ongelukken maakt.

A: Archief-Hoogovens in IJmuiden waarin o.a. voordrachten en lezingen van Ingen Housz; dagboekaantekeningen en reisjournaal onder beheer van ir. A.J. Ingen Housz in Enschede.

P: 'F.H. Fentener van Vlissingen', in Economisch-Historisch Jaarboek 29 (1963) 347-350.

L: Joh. de Vries, Hoogovens IJmuiden, 1918-1968. Ontstaan en groei van een basisindustrie [IJmuiden, 1968]; A. Heerding, Cement in Nederland (IJmuiden, 1971); A.J. Ingen Housz, Ir. A.H. Ingen Housz. Een studie gebaseerd op zijn nagelaten privé archief (Enschede 2006).

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 729.

A. Heerding †


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013