Meer de Walcheren, jhr. Petrus Balthasar Albertus van der (1880-1970)

 
English | Nederlands

MEER DE WALCHEREN, jhr. Petrus Balthasar Albertus van der (1880-1970)

Meer de Walchren, jhr. Petrus Balthasar Albertus van der (Pieter), (bij besch. Arr. Rb. Utrecht 29-6-1897 Van der Meer de Walcheren), letterkundige (Utrecht 10-9-1880 - Breda 16-12-1970). Zoon van jhr. Petrus Balthasar Albertus van der Meer de Walchren (bij besch. Arr. Rb. Zutphen 20-3-1890 Van der Meer de Walcheren), wijnkoopman, en Maria Gijsberta de Jong. Gehuwd op 18-6-1902 met Christine Wilhelmine Françoise Josephine Verbrugghe, schilderes. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren.

Van der Meer de Walcheren bezocht de lagere school te 's-Gravenhage en Maastricht. Vanuit de vijfde klas van het Stedelijk Gymnasium in de hoofdstad deed hij met succes staatsexamen, waarna hij in 1897 aan de Universiteit van Amsterdam klassieke talen ging studeren. In het ouderlijk milieu had Van der Meer kennis gemaakt met de componist en classicus Alphons Diepenbrock, door wie hij het werk van de Tachtigers leerde kennen. Maar het socialisme oefende in die dagen een grote aantrekkingskracht op hem uit. Op de universiteit raakte hij bevriend met socialisten als C.S. Adama van Scheltema en D. Wijnkoop, terwijl hij bij F. van der Goes colleges over het historisch materialisme liep.

Al in zijn studentenjaren ging Pieter van der Meer over tot publiceren van gedichten en schetsen. De sterk sociale inhoud van dat werk dreef Van der Meer naar De Jonge Gids. In dat tijdschrift publiceerde hij in de derde jaargang ook zijn grote drama over de klassenstrijd 'De Groote Strijd'.

Na zijn kandidaatsexamen (2 november 1900) verliet Van der Meer de universiteit: hij verkoos de literatuur boven een loopbaan in het onderwijs. In Brussel ging hij in het milieu van revolutionaire kunstenaars, studenten en arbeiders wonen. Hier ontmoette hij ook zijn toekomstige vrouw, Christine Verbrugghe. Vanuit de Belgische hoofdstad ondernam hij tochten naar de Borinage en Rotterdam, pogend het leed van de armen daar te verzachten door mee te werken aan uitdelingen. Zijn eerste omvangrijke romans ontstonden in dit milieu. Toch bleek op den duur de socialistische leer Van der Meer niet volledig te bevredigen. Hij zocht dieper en verder. Hij trachtte het mysterie mens te doorgronden. Dat was het thema van de verhalen en novellen die hij bundelde in Het Geheime (1906).

Onder invloed van een lang verblijf in Italië en sterk onder de indruk van de dood van zijn moeder ging Van der Meer kort na de ontmoeting met de Franse schrijver Léon Bloy op 24 februari 1911 in Parijs over tot het katholicisme. Vanuit Frankrijk zocht hij daarna aansluiting bij katholieke kunstenaars en intellectuelen in Nederland. Zijn bijdragen aan het tijdschrift Van Onzen Tijd riepen in conservatief Nederland nog al wat negatieve reacties op. Hij verwierf grote bekendheid door Uit Italië (1911) en Mijn Dagboek (1913), boeken die zijn reisindrukken en zijn bekeringsverhaal bevatten.

In de Eerste Wereldoorlog was Van der Meer in Frankrijk als oorlogscorrespondent voor De Maasbode werkzaam. Hoewel hij naar een objectief gerichte berichtgeving streefde bleek zo nu en dan zijn pro-Franse gezindheid. Kort voor de vrede in november 1918 vertrok hij met zijn gezin naar Nederland, waar hij zich in het dorpje Oosterhout in de nabijheid van de Sint-Paulusabdij vestigde. Schrijvend probeerde hij aan de kost te komen; hij publiceerde literaire opstellen, een hagiografie en een kleine roman.

Aanvankelijk bestonden er plannen om een groot tijdschrift voor Nederland en Vlaanderen op te richten: Van der Meer zou het Nederlandse deel voor zijn rekening nemen, terwijl Jozef Muis voor het Vlaamse gedeelte zou zorgen. Het bleef bij plannen. Toen kreeg Van der Meer in februari 1921 het verzoek van de directie van het weekblad De Nieuwe Eeuw om de afdeling cultuur in dit progressieve blad te gaan redigeren. Vanaf maart 1921 verschenen in dit periodiek Van der Meers beschouwingen, recensies, reisverslagen en kritieken over beeldende kunsten in de rubriek 'Kunst en Letteren'. Met name schonk hij aandacht aan grote buitenlandse figuren en stromingen. Door zijn enthousiasmerende artikelen spoorde Pieter van der Meer een nieuwe generatie beeldende kunstenaars, schrijvers en dichters tot creatief werk aan. Daartoe behoorden Jan Engelman, Anton van Duinkerken, Gerard en Henri Bruning, Gerard Wijdeveld, Herman de Man, Albert Helman, Gerard Knuvelder, Charles Eyck, Joep Nicolas en Piet en Matthieu Wiegman. Deze groep stond al gauw bekend onder de naam van De Katholieke Jongeren. Aan grote Vlaamse kunstenaars als Stijn Streuvels, Wies Moens, Albert Servaes en Karel van den Oever besteedde Van der Meer ruimschoots aandacht. Toen in 1924 enkele pas benoemde hoogleraren van de Nijmeegse universiteit de redactie van De Nieuwe Eeuw kwamen versterken, was dat voor Van der Meer het sein om te vertrekken. Hij voelde namelijk niets voor professorale curatele en accepteerde een baan bij het Amsterdamse weekblad Opgang, daarmee opnieuw zijn zelfstandig blijvende bijdrage leverend aan de voltooiing van de katholieke emancipatie, een beweging die in de vorige eeuw door Joseph Alberdingk Thijm en mgr. H.J.A.M. Schaepman begonnen was.

Tot 1929 toe - in dat jaar vertrok Van der Meer naar Parijs - is hij De Katholieke Jongeren blijven stimuleren. Daarna ging de groepering verschillende wegen op en was hijzelf vooral actief in de internationale cultuurbeweging, toen hij vanaf 1929 de leiding had over de Franse uitgeverij Desclée De Brouwer. Tot aan het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werkte Van der Meer enthousiast aan de uitbreiding van deze uitgeverij. Moeizaam verliepen daarentegen voor hem de oorlogsjaren, die hem naar Nederland hadden doen terugkeren. Van publiceren kwam niets meer, wel kon hij vooral in Vlaanderen nog wat lezingen houden.

Onmiddellijk na de oorlog hervatte hij de publikatie van zijn autobiografische geschriften Menschen en God (1946). Kort na de dood van zijn vrouw, op 26 december 1953, trad Van der Meer in bij de benedictijnen van de Oosterhoutse Sint-Paulusabdij. Hij werd 22 december 1956 tot priester gewijd. Vanuit Oosterhout bleef hij lezingen verzorgen over eigen leven en werken, terwijl hij verschillende delen aan zijn autobiografische geschriften toevoegde: Alles is liefde (1961), Dagboek 4 (1963), Dagboek 5 (1963), Dagboek 6 (1965) en Maak alles nieuw (1969). Veel van de boeken van Van der Meer werden vertaald, waarbij aangetekend moet worden dat hij vooral in het Frans, Italiaans en Spaans erg veel gelezen werd en wordt.

Op zijn negentigste verjaardag brachten vele vrienden Van der Meer hulde door een bijdrage te leveren aan het Vriendenboek voor Pieter van der Meer de Walcheren [1970]. Op 16 december 1970 in de vroege ochtend stierf hij in het Bredase Ignatiusziekenhuis. De betekenis van Pieter van der Meer de Walcheren ligt op verschillende gebieden van het culturele leven: allereerst is hij de auteur van een reeks bijzondere verhalen, novellen en romans; maar daarnaast heeft hij als journalist en kunstcriticus belangrijke bijdragen geleverd aan kranten en tijdschriften uit de jaren twintig en dertig. Groot was zijn betekenis in de jaren twintig voor katholieke kunstenaars en intellectuelen. Van der Meer was toen de grote stimulator van het Renouveau Catholique in Nederland. Talrijke leken en geestelijken ondergingen zijn invloed. Vooral door zijn autobiografische geschriften heeft Van der Meer veel betekenis gehad voor talloze lezers. Zijn artistieke en religieuze getuigenis zijn daarbij van groot belang geweest, vooral voor de verdere katholieke culturele emancipatie.

A: Archief-Van der Meer de Walcheren in bezit van drs. J.J.G.M. de Ridder te Oosterhout.

P: Volledige bibliografie in Jan de Ridder, Pieter van der Meer de Walcheren (Brugge, 1970).

L: Keuze uit studies over beschrevene en werk in onder P genoemde publikatie; Jan Cartens, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1972-1973. Levensberichten 169-174; Albert Helman, Vriend Pieter (Brugge, 1980); Theo Kroon, Pieter van der Meer de Walcheren (Lelystad, 1980); Jan de Ridder, De wereld van Pieter van der Meer de Walcheren 1880-1970 [tentoonstelling in het Archief en Museum voor het Vlaamse cultuurleven 20 februari-20 april 1981] (Antwerpen, 1981).

Jan de Ridder


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 13-05-2021