© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: A.W.J. de Jonge, 'Springer, Leonard Antonij (1855-1940)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/springer [12-11-2013]
SPRINGER, Leonard Antonij (1855-1940)
Springer, Leonard Antonij, tuinarchitect en dendroloog (Amsterdam 24-1-1855 - Haarlem 28-9-1940). Zoon van Cornelis Springer, kunstschilder, en Geertruij ten Cate. Gehuwd op 17-9-1891 met Margaretha Helena van Doorn. Uit dit huwelijk werden 2 dochters geboren.
Leonard Springer groeide op in een kunstzinnig milieu. Hij was het zesde kind van de als zodanig ook nu bekend gebleven romantisch-realistische kunstschilder in oudhollandse stijl Cornelis Springer; van hem en van zijn ooms leerde Leonard tekenen en schilderen. Vanaf zijn tiende jaar bezocht hij het particuliere onderwijsinstituut van H.G. Roodhuijzen in Amsterdam. Tijdens wandelingen in de vrije natuur verzamelde hij planten, en met kinderlijke nieuwsgierigheid volgde hij de uitbreiding van het Vondelpark. Dit bracht hem waarschijnlijk op de gedachte zich in de tuinkunst te bekwamen. De bosbouw had eigenlijk zijn voorkeur, maar er bleek voor hem geen opleiding in die richting mogelijk. Hij volgde van 1871 tot 1874 een theoretische en praktische tuinbouwopleiding bij de Koninklijke Nederlandsche Tuinbouw-Maatschappij 'Linnaeus' in de Watergraafsmeer.
In 1875 trad hij in dienst van de firma Halverhout ∓mp; Co., een bloemen- en plantenkwekerij, gevestigd op 'Amstelrust' bij Amsterdam. Voor deze firma ontwierp hij o.a. grachtenhuis- en villatuinen. Na uitgebreide zelfstudie en korte studiereizen naar omringende landen vertrok hij in februari 1878 naar Parijs, in de verwachting daar een bestaan te vinden als tuinarchitect. Een paar maanden later keerde hij echter onverrichter zake huiswaarts. Hij begon toen als zelfstandig tuinkunstenaar ontwerpen te maken voor diverse opdrachtgevers. In 1880 won hij een openbare prijsvraag van de stad Arnhem, wat leidde tot de aanleg van een park op de gedempte Janssingel. In zijn beginjaren schreef Springer vaak in op dergelijke prijsvragen, die door gemeentebesturen en comités van tuinbouwtentoonstellingen werden georganiseerd. Op deze wijze deed hij ervaring op, verwierf bekendheid en wist aantrekkelijke opdrachten te verkrijgen. Onder meer werden Springers ontwerpen voor de Nieuwe Oosterbegraafplaats (1889) en het Oosterpark (1891) te Amsterdam bekroond en uitgevoerd. Al eerder had hij een opdracht ontvangen voor een groot park te Deventer, het Rijsterborgherpark (1887). Onder zijn opdrachtgevers bevonden zich ook veel particulieren. In dit tijdperk voerde de 'gemengde stijl' - een combinatie van landschappelijke en geometrische tuinstijlen - in Springers ontwerpen de boventoon, terwijl de kleinere tuinen in een sjabloonachtige landschapstijl werden uitgevoerd. In 1888 verhuisde hij met zijn ouders naar Hilversum, voor welke gemeente hij een jaar later de Nieuwe Begraafplaats ontwierp.
Na zijn huwelijk in 1891 vestigde Springer zich in Haarlem. Inmiddels waren de tijden aanmerkelijk slechter geworden, waardoor hij in 1897 - zonder zijn beroep van zelfstandig tuinarchitect op te geven - een betrekking aanvaardde als leraar tuinkunst aan de Hoogere Land-, Tuin- en Boschbouwschool te Wageningen. De tuin en het arboretum bij die school werden in 1897 volgens Springers plan aangelegd. In deze periode ontwikkelden zijn ontwerpen zich meer in functionele richting - de romantische stemmingsbeelden, zoals kunstmatig gemaakte heuveltjes, ruïnes en rotspartijen, raakten in onbruik. Het leraarschap om den brode schonk hem geen voldoening; in de lente van 1900 keerde hij in Haarlem terug. Het gemeentebestuur van die stad vond hem bereid adviseur te worden voor de Hout en de Plantsoenen, als opvolger van L.P. Zocher. Spoedig diende hij een plan in tot herziening van de Haarlemmerhout, waarin hij voorstelde veel oude bomen te kappen, hetgeen een storm van protest deed opsteken. Dit heeft Springer, die ongetwijfeld eerlijke bedoelingen had, in hoge mate gegriefd. Ten slotte werd zijn reorganisatieplan toch grotendeels verwezenlijkt, en op langere termijn profiteerde hij zelfs van de publiciteit die door de oppositie was ontstaan. Verscheidene andere gemeenten, zoals Alkmaar, Bloemendaal en Deventer, benoemden hem eveneens tot hun adviseur. Bovendien kreeg hij steeds meer opdrachten voor ontwerp of herziening van parken en tuinen voor talrijke openbare en particuliere doeleinden.
Bij zijn reorganisatieplannen heeft Springer zich altijd veel moeite getroost historisch verantwoorde ontwerpen te maken. Zijn ontwerpen, die na 1900 steeds meer rechtlijnigheid vertoonden, werden in geheel Nederland uitgevoerd, het merendeel in Noord-Holland en Twente. Een van zijn bekendste scheppingen is nog steeds 'Thijsse's Hof' (1925), een instructieve heemtuin te Bloemendaal. Meestal werd Springer ook de uitvoering van zijn ontwerpen opgedragen. Door zijn verbazingwekkende energie en werklust kon hij volstaan met weinig personeel. Van 1906 tot 1924 heeft zijn neef Gerard Bleeker hem als tekenaar-opzichter ter zijde gestaan. Na wrijvingen trad Springer in 1920 af als adviseur van de gemeente Haarlem, en in de jaren hierna werd ook zijn orderportefeuille gaandeweg dunner.
Tijdens zijn loopbaan heeft Springer altijd aan zijn principe vastgehouden dat een tuinarchitect een geheel zelfstandige plaats moet innemen ten opzichte van leveranciers van plantgoed. Om dat doel na te streven richtte hij in 1922 met enige medestanders de Bond van Nederlandsche Tuinarchitecten op, waarvan hij bestuurslid was. Zijn leven lang heeft Springer een buitengewone belangstelling voor bomen en heesters behouden; hij was vermaard om zijn kennis van houtige gewassen. In 1936 schonk hij het dendrologisch herbarium, dat hij jarenlang met zorg had opgebouwd, aan de Landbouwhoogeschool te Wageningen. Bovendien was hij in 1924 medeoprichter, voorzitter en sedert 1928 erelid van de Nederlandsche Dendrologische Vereeniging. Daarnaast is hij verscheidene jaren bestuurslid en bibliothecaris van de (Koninklijke) Nederlandsche Maatschappij voor Tuinbouw en Plantkunde geweest en gedurende 44 jaar lid van de Groote Kerkeraad van de doopsgezinde gemeente in Haarlem.
Naast al deze werkzaamheden vond hij nog de tijd een zeer groot aantal artikelen te schrijven voor allerlei tijdschriften en vakbladen, meestal over tuinkunstgeschiedenis en dendrologie. In talrijke ingezonden stukken gaf Springer, die zenuwachtig, kritisch en snel geërgerd was, met een vlijmscherpe pen zijn mening over de kennis en visie van anderen, waardoor hij veel vijanden gemaakt heeft. Springer, die aan ten minste 900 tuinprojecten gewerkt heeft, wordt algemeen beschouwd als de nestor van de Nederlandse tuinarchitecten van de twintigste eeuw.
A: Collectie-Springer (boeken, tekeningen etc. tuinarchitectuur betreffende) in de Centrale Bibliotheek en dendrologisch herbarium en vruchten- en zadencollectie bij Vakgroep plantentaxonomie van de Landbouwuniversiteit te Wageningen.
P: De Haarlemmer Hout van 1583-1896 (Haarlem, 1896); Bibliographisch overzicht van geschriften, boek- en plaatwerken op het gebied der tuinkunst (Wageningen, 1936); Onze Nederlandsche Tuinen (Haarlem, 1937).
L: Behalve herdenkingsartikelen in Onze Tuinen, 23-1-1925; Handelsblad voor den Tuinbouw, 14-4-1933; NRC , 5-12-1933 av.; Weekblad voor de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij voor Tuinbouw en Plantkunde , 8-2-1941; Algemeen Handelsblad, 1-10-1940 ocht.
J. Jeswiet, 'Leonard A. Springer', in Haerlem. Jaarboek 1940 , 26-32; Cornélie M. Cremers, 'Leonard A. Springer 1855-1940', in Groen 33 (1977) 4 (,) 113-129; Leonard A. Springer. Beschrijving en documentatie van zijn beroepspraktijk (met biografie, overzicht van werken en literatuur) samengest. door de Vakgroep landschapsarchitectuur lh Wageningen (Wageningen, 1982); Bonica Zijlstra, 'Leonard A. Springer', in Nederlandse Tuinarchitectuur 1850-1940 (Amsterdam, 1986). Bevat chronologische lijst van werken voor particulieren.
I: Haerlem. Jaarboek 1940 afbeelding tegenover pagina 26.
A.W.J. de Jonge
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)Laatst gewijzigd op 12-11-2013