Voerman [sr.], Jan (1857-1941)

 
English | Nederlands

VOERMAN [SR.], Jan (1857-1941)

Voerman [sr.], Jan, kunstschilder (Kampen 25-1-1857 - Hattem 25-3-1941). Zoon van Hendrik Voerman, boer, en Geesjen Bos. Gehuwd op 1-10-1889 met Anna Henrietta Gezina Verkade. Uit dit huwelijk werden 4 zoons en 1 dochter geboren.

Jan Voerman sluit op de lagere school vriendschap met W.B. Tholen. Beide jongens tekenen, en door Tholens vader komen zij in aanraking met de schilderkunst. Wanneer Jan Voerman van school komt gaat hij zijn vader helpen in het boerenbedrijf. Naast dat werk op het land wordt Jan al vroeg op kunstzinnige wijze door het landschapsbeeld geboeid en tracht hij in dat landschap paarden en koeien te tekenen. Tussen 1870 en 1875 zijn C.H. Hein en F.J. Buytendijk zijn tekenleraren aan de stadstekenschool waar Voerman avondlessen volgt. J.D. Belmer, tekenleraar aan de HBS in Kampen, leert hem schilderen.

In 1876 worden de twee vrienden, Tholen en Voerman, toegelaten tot de Rijksacademie in Amsterdam, waar zij les krijgen van A. Allebé. In 1880 onderbreekt Voerman zijn studie om gedurende een jaar aan de Antwerpse academie te werken onder leiding van K. Verlat. Teruggekeerd in Amsterdam krijgt hij gedurende het cursusjaar 1881/ 1882 aan de academie een loge om zelfstandig zijn kunst te beoefenen. In 1883 verlaat hij de academie en gaat hij voor de kunsthandel Buffa werken, zonder door een contract gebonden te zijn. Het eerste vrije werk verraadt duidelijk invloed van zijn leermeesters Allebé en Verlat, wat onderwerp, kleurstelling en verfbehandeling betreft. Hij schildert interieurs met figuren, vooral joden en Jordaantypen, nauwkeurig en met sterke clair-obscur werking, waar vooral Verlat voorstander van was. Naast deze werken ontstaan impressionistische studies van bloemen en van landschappen met vee, die hij o.a. aan de Amstel en de Schinkel schildert. De schilderijen die hij aan de hand van laatstgenoemde schetsen samenstelt zijn nog op academische wijze geschilderd: de kleuren, waaronder witten, diepblauw en frisgroen, zijn op een donkere ondergrond aangebracht. Het licht-donker karakter blijft gehandhaafd, maar de toets is spontaan en bewogen en roept herinnering op aan werk van G.H. Breitner of Floris Verster.

Voerman betrekt in 1885 het vroegere atelier van Jozef Israels, Rozengracht 66 in Amsterdam, en raakt in contact met vele kunstenaars, zoals A. Verwey, F. van Eeden, E. Karsen, H. Boeken, Isaac Israels, Breitner, Verster en J.Th. Toorop. In de zomervakantie schildert hij met Tholen in de buurt van Kampen, waar hij op de Vloeddijk een pied-à-terre heeft. In de jaren 1887/ 1888 brengt Voerman de zomermaanden in het schilderachtige Hattem door. Hij maakt de Amsterdamse schilders attent op de schoonheid van dit stadje, dat door zijn toedoen zal uitgroeien tot een tijdelijk kunstenaarscentrum. Van 1885 af, wanneer Voermans Amsterdamse werk vooral gestoffeerde stadsgezichten oplevert, wint het vlotte en spontane schilderen het van de vroegere nauwgezetheid. De figuren zijn niet meer nadrukkelijk uitgewerkt, maar als kleurpartijen in het geheel opgenomen. In schilderijen als Noordermarkt, Groenteverkoopsters, Jordaanvrouwtjes en Begrafenis heeft de impressionistische uitvoering van het motief de oorspronkelijke strengheid geheel verdrongen. Voerman besteedt in die tijd ook bijzondere aandacht aan zijn eigen aquareltechniek. In 1889 wordt hij als lid aangenomen van de Hollandsche Teeken-Maatschappij, de in 1876 in Den Haag opgerichte vereniging die het aquarelleren mede door tentoonstellingen stimuleert.

Na zijn huwelijk in 1889 vestigt Voerman zich definitief in Hattem. In het begin zijn er moeilijkheden te overwinnen, omdat hij geen goede atelierruimte heeft, en dat komt het werk niet ten goede: de aquarellen vallen te donker uit. Zijn omzet loopt daardoor terug. Een verzoek van Buffa om 'verkoopbare binnenhuisjes' te maken, wijst Voerman van de hand, en hij gaat rustig door met zijn eigen onderwerpen, impressies van bloemen en landschappen, vooral in waterverf.

In de jaren negentig komt in Nederland, zoals o.a. ook in Frankrijk, een reactie op het impressionisme op gang; in de beeldende kunst en letterkunde openbaart zich een streven naar meer vergeestelijking. Ook Voerman maakt van 1891 tot 1896 een, wat hij zelf noemt, 'theoretische periode' door, waarin hij zoekt naar zuiverder kleur en eenvoudiger vormgeving. Vooral bloemen zijn geschikt voor zijn experimenten; het essentiële ervan wordt gestileerd en in effen kleurvlakken verbeeld, in een strakke vaste dekverftechniek. Ook in zijn strenge composities van land, water, wolken en vee zijn de kleuren zoveel mogelijk in één toon gehouden. Voerman heeft van 1896 af de beschikking over een geschikte werkruimte met voldoende licht. In dat jaar betrekt hij een huis aan de Geldersche Dijk, dat hij zelf heeft gebouwd, daarbij met raad en daad terzijde gestaan door de architect K.P.C, de Bazel. Het huis breidt zich in de loop der jaren uit tot Voermans 'paradijs', met een eenvoudige boerderij en wat koeienstallen in de tuin, met aan de Dijk lage gebouwtjes als leerlingenateliers en daarnaast het 'andere huis', waarin Voerman twee ateliers heeft. De vrienden uit de Amsterdamse tijd zijn altijd welkom, en zo komen o.a. Verwey en Van Beden vaak op bezoek. Voerman zelf verlaat Hattem slechts in een hoogst noodzakelijk geval. Door de tentoonstellingen bij Buffa krijgt Voermans werk vooral na 1897 ruime bekendheid, met als gevolg dat vele kunstliefhebbers en verzamelaars hem in Hattem bezoeken.

Ondertussen was hij teruggekeerd tot atmosferisch werk, verwant aan dat van de jaren 1885 tot 1891, maar de kleuren zijn zuiverder dan vroeger en worden weer in schakeringen opgezet. Zijn visie is veranderd en de directe spontane notitie van het motief is vervangen door een bezonken verbeelding van binnen uit. Van 1905 af schildert Voerman uitsluitend in olieverf, nadat hij zich gedurende een jaar geoefend heeft om daarin de doorschijnendheid van de aquarel te bereiken. Hij glaceert, zet de verf in dunne lagen over elkaar, en bereikt daarmee het gewenste transparante resultaat. Het gladde verfopper vlak doet als gepolijst aan en wekt soms de indruk van email of Japans lakwerk. Voerman heeft nu zijn manier gevonden om zijn geliefde IJsselland in al zijn glans en klaarheid tot uitdrukking te brengen en begint een lange reeks weide- en riviergezichten, die hem een geheel eigen plaats in de Nederlandse schilderkunst heeft bezorgd. In eindeloze kleurvariaties geeft hij de sterk wisselende stemmingen van het typisch Nederlandse rivierlandschap weer, in de meest uiteenlopende fasen van volmaakte rust tot felle bewogenheid. Voerman werkt tot 1935, dan worden zijn ogen te zwak om te schilderen. Het verhindert hem niet te blijven genieten van stemming en kleurenpracht van het nabij gelegen bos en van de wolkenluchten boven de IJssel.

P: Zie voor overzicht van werken het onder L genoemd boek van Anna Wagner.

L: A. Plasschaert, 'J, Voerman', in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 8 (1898) XV, 1-22; W. Steenhoff, 'J. Voerman', in Het schildersboek. Uitg. onder toezicht van M. Rooses (Amsterdam, 1900) I V, 197-215; Moderne kunstwerken 4 (1906) afl. 9, afb. 65-72; J. Havelaar, 'Jan Voerman in zijn tijd', in Onze eeuw 9 (1909) I, 371-391; Overzicht van werk en tentoonstellingen in Anna Wagner, Jan Voerman, IJsselschilder (Wageningen, 1977); Leo Boudewijns, Henk van Ulsen, Broeden op een wolk. Jan Voerman, schilder 1857-1941 (Veenendaal, 1987).

Anna Wagner


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013