Dorp, Elisabeth Carolina van (1872-1945)

 
English | Nederlands

DORP, Elisabeth Carolina van (1872-1945)

Dorp, Elisabeth Carolina van, econome en politica (Arnhem 5-9-1872 - Banjoe Biroe (Nederlands-Indië) 6-9-1945). Dochter van Gerard Carel Théophilus van Dorp, kandidaat-notaris, later uitgever in Nederlands-Indië, en Adriana Elisabeth Verdam.

afbeelding van Dorp, Elisabeth Carolina van

Lizzy van Dorp groeide op in een welgesteld remonstrants milieu in Arnhem. Zij bezocht hier de lagere school en de middelbare meisjesschool en vervolgens, na privaatlessen Latijn en Grieks, het gymnasium. In 1893 liet zij zich inschrijven aan de Rijksuniversiteit te Leiden voor de studies letteren en rechten. Na haar kandidaatsexamen in de letteren in 1896 studeerde Lizzy van Dorp rechten en deed ze doctoraal op 26 april 1901. Haar promotie tot doctor in de rechten volgde op 7 juli 1903 bij prof. J. Oppenheim op het proefschrift Schadeloosstelling bij vernietiging of onbruikbaarmaking van eigendom door het openbaar gezag .

Van 1903 tot 1915 werkte Lizzy van Dorp als advocate in Den Haag. Tevens was zij actief in de Vereeniging 'Pro Juventute', die zich bewoog op het terrein van de justitiële kinderbescherming en de uitvoering van de wettelijke toezichtstelling. Uit de stellingen bij haar proefschrift bleek reeds Van Dorps belangstelling voor de maatschappelijke positie van de vrouw en voor economische vraagstukken. Op deze terreinen zou zij door een reeks van publikaties, door haar deskundigheid met een weloverwogen oordeel en als spreekster op tal van bijeenkomsten een zekere faam verwerven. In 1910 bracht zij met anderen een preadvies uit voor de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek over De maatschappelijke beteekenis van den arbeid der gehuwde vrouw, en de houding, door de overheid aan te nemen tegenover dat vraagstuk (129-181). In dit preadvies keerde zij zich tegen de opvatting van het zogeheten rationalistisch feminisme, dat uitbreiding van vrouwenarbeid in het algemeen beschouwde als de kroon op zijn streven. Volgens Van Dorp miskende dit streven dat de gehuwde arbeidersvrouwen altijd aan het produktieproces hebben deelgenomen omwille van het dagelijks brood en niet ter verheffing van de positie van de vrouw. Het vraagstuk van de gehuwde vrouw en vrouwenarbeid was volgens Van Dorp voor de welgestelde primair een psychologisch vraagstuk, dat ieder zelf moest oplossen. Voor de arbeidersvrouw was het daarentegen een economisch vraagstuk, dat alleen kon worden opgelost als de armoede verdween. Een zekere mate van overheidsingrijpen was daarom naar haar oordeel noodzakelijk. In dit verband was Van Dorps deelneming in de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht van betekenis. Zij bepleitte staatkundige hervormingen en keurde het extreem feminisme af, omdat dit de maatschappelijke betekenis van het gezin miskende en te weinig pragmatisch was.

In 1907 wendde Lizzy van Dorp zich echter af van de Vereeniging door middel van een samen met W. Wijnaendts Francken-Dyserinck geschreven brochure, Een knuppel in 't hoenderhok - die onder meer leidde tot een polemiek met Aletta Jacobs en Anna Polak - en richtte zij de Nederlandsche Bond voor Vrouwenkiesrecht op, waarvan ze de eerste voorzitter was en die een eigen tijdschrift, De Ploeger , uitgaf. De Bond was van gematigd feministische signatuur en legde primair de nadruk op de politieke rol van de vrouw. Overigens was de idealisering van het gezin door de vrijgezellin Van Dorp verrassend. Tussen 1907 en 1917 publiceerde zij geregeld in De Ploeger .

In politiek opzicht voelde Van Dorp zich steeds meer aangetrokken tot de opvattingen van Samuel van Houten, die inmiddels sterk in orthodox-liberale richting waren geëvolueerd, juist ten aanzien van een zo groot mogelijke economische vrijheid. In 1922 trad deze bejaarde ex-minister op als lijstaanvoerder van een nieuwe Liberale Partij, die zich in haar programma distantieerde van de overige partijen van liberalen. Toen deze groepering bij de verkiezingen één kamerzetel won, werd deze ingenomen door Van Dorp. In het parlement gaf zij er op zodanige wijze blijk van Van Houtens visie te delen, dat het vrijzinnig-democratisch kamerlid H.P. Marchant vaststelde dat tussen beider zienswijze 'geen ander verschil' bestond 'dan het verschil in sekse' (Oud II, 9). Van Dorp deed zich kennen als tegenstandster van protectionisme en voorstandster van ontwapening. In 1923 stemde zij op budgettaire en principiële gronden tegen de Vlootwet. Bij het kiezerspubliek maakte haar kameroptreden evenwel te weinig indruk om in 1925 opnieuw een zetel voor de Liberale Partij in de wacht te slepen.

Intussen had Van Dorp reeds vanaf 1916 de aandacht op zich gevestigd door haar publikaties op economisch terrein, waarbij aanvankelijk vooral de monetaire theorie en het leerstuk van de wisselkoersvorming haar belangstelling trokken. In een opstel uit 1916, 'Iets over nieuwere geldtheorieën' (in Sociaal-economische opstellen aangeboden aan mr. H.B. Greven... , 59-79), toonde zij zich een aanhangster van de a-metallistische geldtheorie, die het wezen van het geld niet zocht bij de metaalinhoud, maar bij de toen nieuwe opvatting die de algemene aanvaarding in de samenleving wezenlijk achtte. Overigens vond zij dit soort debatten veel meer een woordenspel dan van inhoudelijk belang. Heel interessant en bepaald nieuw was Van Dorps verklaring van de wisselkoers, die ook in de internationale vakliteratuur aandacht kreeg: 'Die Bestimmungsgründe der intervalutarischen Kurse' (in Weltwirtschaftliches Archiv 15 (1919-1920) 29-39), 'The deviation of exchanges' (in The Economic Journal 29 (1919) 497-503) en 'Abnormal deviation in international exchanges' (ibidem 30 (1920) 411-414). Anders dan de toen gangbare, enigszins circulaire verklaring uit de stand van de betalingsbalans zocht zij aansluiting bij de relatieve prijsverschillen en uiteenlopende monetaire ontwikkeling in binnen- en buitenland. Hiermee sloot zij aan bij de kwantiteitstheorie van het geld en de door de Zweedse econoom G. Cassel bepleite koopkrachtpariteitentheorie.

In 1919 was Van Dorp toegelaten als privaatdocent aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Zij aanvaardde dit ambt met de rede: De praktische beteekenis der theoretische economie , waarin ze pleitte voor een meer analytisch-formele in plaats van een beschrijvend-normatieve wijze van economiebeoefening. Na 1922 gaf zij echter geen colleges meer vanwege de geringe belangstelling van de rechtenstudenten, die het onmiddellijk nut van haar vak voor hun toekomstig beroep niet inzagen. Dat Van Dorp haar colleges in 1922 beëindigde, hing bovendien samen met een benoemingsaffaire in Wageningen. De toenmalige minister van Landbouw, H.A. van IJsselsteyn, had haar benoeming tot hoogleraar staathuishoudkunde aan de Landbouwhoogeschool tegengehouden, omdat hij naar eigen zeggen geen 'strijdlustige juffrouw' als professor wenste te zien, maar vermoedelijk ook wegens haar voorkeur voor de grenswaardeleer, die in haar visie de grondrente zou doen verdwijnen.

Deze tegenslag heeft Van Dorps wetenschappelijk werk niet doen stilvallen. Zo bracht zij in 1929, samen met prof. G.M. Verrijn Stuart, nogmaals een preadvies uit voor de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek over Het wezen der prijsstabilisatie, hare wenschelijkheid en mogelijkheid (1-70), en publiceerde zij in 1937 de monografie A simple theory of capital, wages and profit or loss. A new and social approach to the problem of economic distribution . In Van Dorps zienswijze is de ondernemingswinst een centrale economische grootheid voor de dynamiek van de volkshuishouding en is de rente een zuiver monetair verschijnsel; een zienswijze die overigens in een bespreking door de econoom K.E. Boulding in The Economic Journal (47 (1937) 524) niet ten onrechte als enigszins naïef ten aanzien van de werkgelegenheid werd aangemerkt.

Lizzy van Dorp was de eerste vrouwelijke econoom in Nederland. Behalve een scherpzinnig en oorspronkelijk denker was zij ook veelzijdig. Haar maatschappelijke activiteit bestreek door de jaren heen eveneens een breed terrein. Zij schuwde verder niet zich van tijd tot tijd te mengen in discussies over praktische zaken als werkloosheid en de wisselkoerspolitiek. Ook haar deelneming als Nederlands gedelegeerde aan de economische wereldconferentie van Genève in 1927, haar redacteurschap van De Economist en haar lidmaatschap van het hoofdbestuur van de liberale Vrijheidsbond (1930-1933, 1935-1936) leggen getuigenis af van haar belangstelling voor praktische zaken.

Gedurende vele jaren woonde Lizzy van Dorp in Bloemendaal. Om onduidelijke en wellicht toevallige redenen verbleef zij tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië, waar haar vader bijna honderd jaar eerder als stichter van de uitgeversfirma G.C.T. van Dorp & Co. te Semarang een vooraanstaand Nederlander was geweest. Zij werd door de Japanse bezetter geïnterneerd in het vrouwenkamp Ambarawa 10 in Banjoe Biroe op Midden-Java en overleed drie weken na de Japanse overgave

A: Stukken betreffende Van Dorp in het archief van het college van curatoren van de Rijksuniversiteit te Utrecht (inv.nr. 1129) in het Rijksarchief te Utrecht; collectie-E.C. van Dorp in het Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging te Amsterdam.

P: Behalve de in de tekst genoemde publikaties en die vermeld in de onder L genoemde scriptie van Spanhaak: 'Het internationaal vrouwencongres te Berlijn', in Sociaal Weekblad (1904) 427-429, 434-436; 'Het vraagstuk van het ongelijke loon voor mannen en vrouwen', in De Ploeger 5 (1912) 51-52; 'Goud, geld en waarde', in De Gids 82 (1918) I, 500-524; 'De wisselkoersen', in De Economist 68 (1918) 357-369, 536-548; 'Handel en nijverheid', in H. Brugmans, Nederland in den oorlogstijd (Amsterdam, 1920) 191-248; 'Vrijhandel, wisselkoersen en gouden standaard', in De Economist 71 (1922) 69-82; Het bankroet der tegenwoordige sociale politiek (Leiden, 1922); 'Wat kan men doen om de kwade gevolgen van fluctuaties in de waarde van het geld te neutraliseren', in De Bedrijfseconoom 3 (1926) 157-161; 'Plaatsing van buitenlandsche leeningen in Nederland', in Economisch-Statistische Berichten 12 (1927) II, 793-796; 'Der Freihandelsgedanke in der Welt nach dem Kriege', in Weltwirtschaftliches Archiv 30 (1929) II, 212-240; 'De consequenties van Böhm Bahwerk's loon-fondstheorie', in Economische opstellen aangeboden aan prof. dr. C.A. Verrijn Stuart (Haarlem, 1931) 27-54; 'Rechtzetting', in De Economist 81 (1932) 703-706; 'Repliek aan dr. R. van Genechten', ibidem , 799-801; Noch communisme noch dictatuur, een staatkundig voorstel (Haarlem, 1937).

L: P.J. Oud, Het jongste verleden. Parlementaire geschiedenis van Nederland, 1918-1940 II en III (2e dr.; Assen, 1968); G.H. Spanhaak, Elisabeth Carolina van Dorp [Scriptie Afdeling Parlementaire Geschiedenis R.U. Leiden] ([Leiden,] 1978); Lieve dr. Jacobs. Brieven uit de Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht, 1902-1942. Samengest. door M. Bosch en A. Kloosterman (Amsterdam, 1985); Van liberalisten tot instrumentalisten. Anderhalve eeuw economisch denken in Nederland. Onder red. van A.J. Vermaat [e.a.] (Leiden [etc.], 1987).

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 380.

M.M.G. Fase


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013