Gans, Isaäc (1907-1972)

 
English | Nederlands

GANS, Isaäc (1907-1972)

Gans, Isaäc, journalist en schrijver (Hilversum 7-12-1907 - Amsterdam 26-8-1972). Zoon van Levie Gans, commissionair bij een diamantfirma, en Johanna Gesina Mos. Gehuwd op 2-11-1938 met Ester Margrethe Steffensen. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. Na echtscheiding (29-5-1942) gehuwd op 29-5-1951 met Cornelia Hendrika van Ginkel. Uit dit huwelijk werden 2 zoons geboren. afbeelding van Gans, Isaäc

In het degelijk burgergezin Gans met vijf kinderen was zoon Jacques een lastig buitenbeentje. Hij liep al vroeg vaak van huis, spijbelde graag en voltooide zijn HBS-opleiding in Bussum niet. Wel las hij veel en gretig, ook de klassieken van de Franse literatuur. In 1929 trok Jacques Gans op een schoen en een slof naar Parijs en stortte zich daar, in de hoop een bestaan als schrijver en dichter te vinden, in het bohémienleven. Zich soms als dandy dan weer als zwerver gedragend, vond hij onderdak in kroeg en zolderkamer, terwijl gedurig geldgebrek en een afwisselend liefdesleven zijn vaste begeleiders werden.

Dit verblijf in Parijs werd tijdelijk onderbroken door een verhuizing naar Berlijn. Een Nederlandse kunstvriend, Nico Rost, haalde eind 1931 Gans over zich bij de Duitse communistische partij aan te sluiten en in de Duitse hoofdstad de strijd tegen het opkomend nationaal-socialisme aan te binden. Spoedig nam Gans deel aan vele communistische demonstraties en straatgevechten. Over deze avonturen zou hij in 1948 zijn Berlijnsch dagboek publiceren. Nadat Hitler op 30 janurari 1933 Rijkskanselier was geworden, keerde Gans gedesillusioneerd naar Parijs terug, om kort daarop ook de communistische partij vaarwel te zeggen. Politieke theorie of partijtactiek interesseerde hem weinig, maar hij walgde van de wijze waarop Marinus van der Lubbe, de brandstichter van het Rijksdaggebouw in Berlijn, door de communisten als handlanger van de nazi's werd belasterd. Tot 1939 toe bleef Parijs Gans' standplaats, al kwam hij vaak naar Nederland. Eigen voornemens substantieel werk te leveren - een roman of de uitgave van een literair tijdschrift over de nieuwe Franse letterkunde - bleven echter in pogingen steken.

Met een Deense vriendin trad Gans ten slotte in het huwelijk, en op haar aandringen zocht hij in Nederland vaster emplooi. Dat leek, ook na vestiging in Amsterdam, niet te lukken, en mede om die reden liep zijn huwelijk op de klippen. Droefheid en woede dreven hem ertoe in een autobiografische roman met zijn liefdeservaringen af te rekenen. Deze met hartebloed geschreven roman, Liefde en goudvisschen uit 1940, werd goed ontvangen en beleefde nog na de oorlog enige herdrukken. Voor insiders waren de in het boek geschetste personen gemakkelijk te herkennen.

Inmiddels werd ook voor Gans de bezettingstoestand kwellender. Hij was weliswaar volgens nazi-criteria half-jood, maar alleen al zijn joodse uiterlijk en zijn eigengereid optreden waren riskant. Hij geraakte in 1941 betrokken bij de illegale uitgave van Vrij Nederland, en via verzetscontacten kwam hij op de gedachte het land te ontvluchten. Op 8 oktober 1942 begon vanuit Weert een tocht door België, Frankrijk en Spanje, die hem pas een vol jaar later in Groot-Brittannië zou brengen. Na de oorlog, in 1951, beschreef Gans deze vlucht tot aan de Spaanse grens in zijn boek Het veege lijf. De kritiek op dit boek was niet onverdeeld gunstig - Jan Greshoff (in Het Vaderland, 18-8-1951) ergerde zich bijvoorbeeld aan de luchtig-badinerende toon waarop een doodernstige en levensgevaarlijke onderneming nogal ijdel en egocentrisch werd beschreven -, maar het is toch het beste vluchtverhaal in de Nederlandse bezettingsliteratuur gebleven. Vooral het absurde, haast droomachtige verloop van deze vlucht is goed getroffen.

In Groot-Brittannië kreeg Gans weinig werk te doen, maar hij leerde daar wel, nieuwsgierig en brutaal als hij was, stemming en verhoudingen binnen de Nederlandse vluchtelingenkolonie goed kennen. Rondhangend op Nederlandse regeringskantoren in Londen vond hij in april 1944 vertrouwelijke kabinetsstukken die hij van een bureau kon meegrissen. Tot zijn verontwaardiging las Gans hierin over plannen om het bevrijde Nederland, althans om te beginnen, zonder parlement te regeren. Hij vermenigvuldigde de teksten, zond er afschriften van naar Britse en Amerikaanse instanties, schreef open brieven en richtte een (Nederlands) Comité van Actie tegen het Neo-fascisme op, dat zich enige maanden met openlijke protesten roerde. Tot tweemaal toe - in juli 1944 - ontving koningin Wilhelmina Gans om hem in een persoonlijk onderhoud gerust te stellen. Ofschoon er al meer oppositiegeluiden bij andere Nederlanders in Londen te horen waren geweest of nog te horen zouden zijn tegen deze en dergelijke regeringsplannen, bleef Gans ervan overtuigd dat, door zijn gegaggel op het democratisch Capitool, Nederland voor een naoorlogs autoritair bewind gespaard werd.

Gans' indiscretie kon intussen de Nederlandse regering weinig behagen. Bij wijze van straf werd Gans in Nederlandse krijgsdienst opgeroepen. Hij dook daarop, nota bene in het vrije Groot-Brittannië, onder, maar meldde zich ten slotte als vrijwilliger bij het Pioneer Corps van het Britse leger. In oktober 1944 kreeg hij een Brits uniform aan, dat hem weinig soldatesk om de schouders hing. Na de bevrijding van heel Nederland kon Gans naar Amsterdam terugkeren. Hij werd er opnieuw een bekende kroegfiguur, gewaardeerd om zijn humor en vrolijkheid, gevreesd om zijn klaplopen en vechtlust.

Van 1951 af onderging Gans' leven door een tweede huwelijk en een regelmatige schrijftaak enige verandering. Het huwelijk verschafte hem een pied-à-terre in eigen huis en legde hem de plicht op voor een spoedig ontstaand gezin enigszins te zorgen. Zonder twijfel uit financiële overwegingen, maar ook uit afkeer van Sovjetgezinden en socialistische staatsbemoeiers kwam hij er in 1953 toe columnist te worden, eerst voor het toen rechts-conservatieve weekblad Haagse Post , na 1955 tot zijn dood voor het dagblad De Telegraaf . In de ogen van zijn kunstvrienden was dit een verachtelijk overlopen naar het vijandig kamp. Een vlijmscherp polemisch artikel van W.F. Hermans in Podium van 1955 joeg Gans de reactionaire woestijn in. Gans is daar nooit geheel overheen gekomen. In het café zat hij gewoonlijk eenzaam aan een tafeltje, en werd hij toch in een kring genood, dan verjoeg zijn al te bulderend gelach de klandizie.

Het regelmatig schrijven van columns - eerst maandelijks, later zelfs haast dagelijks - dwong Gans tot een werkdiscipline waar hij een hekel aan had. Het kon niet anders of zijn altijd al op eigen herinnering en ervaring gebaseerde onderwerpkeuze leidde tot herhaling en kon bij polemiek, nu vaak eenzijdig op de Partij van de Arbeid gericht, in grove insinuatie of scheldpartij ontaarden. Toch vielen zijn beknopt gehouden stukjes bij het lezerspubliek in de smaak - ze waren goed geschreven, vaak emotioneel geladen, meestal geestig, soms raak en pittig. Vele columns werden achteraf in enkele bundels herdrukt.

Het ongeregeld leven zou Gans op den duur opbreken. Zijn artiestenkop verloor door dikte en rimpeling de markante trekken, en een hartinfarct beëindigde, nog betrekkelijk vroeg, zijn leven.

A: Collectie-J. Gans in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage.

P: Behalve de in de tekst genoemde publikaties o.a.: Tusschen ouden en nieuwe fascisten [S.l., 1945]; Nonchalante notities (Maastricht, 1953); Nieuwe nonchalante notities (Amsterdam, 1954); Van ganser harte (Amsterdam, [1956]); Stukjes en beten ('s-Gravenhage, [1964]); Een onaangepast mens [autobiografie] (Amsterdam, 1981).

L: Verslag houdende de uitkomsten van het onderzoek [der] Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945 Vb ('s-Gravenhage, 1950) 77-83; H.P.L. Wiessing, Bewegend portret. Levensherinneringen (Amsterdam, 1960) 468-472; W.F. Hermans, Mandarijnen op zwavelzuur (Groningen, 1963) 202-206 en Mandarijnen op zwavelzuur. Supplement (Parijs, 1983) 13-14; W. Rothuizen, in Haagse Post , 6-9-1972; L.P.J. Braat, in Vrij Nederland. Boekenbijlage , 30-9-1972; L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog IX ('s-Gravenhage, 1979) 1449-1453 en 1460; Max Pam, in NRC Handelsblad , 6-12-1980; L. Ligtenberg 'Het duel in de sneeuw. Een bijzonder exemplaar van Liefde en goudvisschen', in Optima 6 (1988) 89-92; Willem Maas, 'Jacques Gans op zwavelzuur. W.F. Hermans over een bohémien die zichzelf verloochende', in Het Oog in 't Zeil 7 (1990) 2/3 (dec./febr.) 14-19; De onbestrafte zonde van Jacques Gans. Een bloemlezing uit Ce vice impuni, la lecture . Ingel., samengest. en van aantek. voorzien door Willem Maas (Amsterdam, 1992).

I: Willem Maas, Jacques Gans. Biografie (Amsterdam 2002) afbeelding 31 [Foto: Joost Gans].

I. Schöffer


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013