© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Germa van Heerbeek, 'Hem, Pieter van der (1885-1961)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn4/hem [05-09-2017]
HEM, Pieter van der (1885-1961)
Hem, Pieter van der, schilder en tekenaar (Wirdum (F.) 9-9-1885 - 's-Gravenhage 24-4-1961). Zoon van Dirk van der Hem, koopman, en Geertje Pieters Smids.
Op twaalfjarige leeftijd wees geworden, kwamen Piet van der Hem en zijn broer Sjoerd in mei 1897 in huis bij hun grootmoeder Grietje van der Hem-Palsma in Huizum, een dorp onder de rook van Leeuwarden. Na vier jaar de Rijks-HBS in de Friese hoofdstad te hebben bezocht, besloot hij, daartoe gestimuleerd door zijn tekenleraar J. Bubberman, zich verder als kunstenaar te bekwamen. In september 1903 vertrok Van der Hem naar Amsterdam om daar aan de Rijksschool voor Kunstnijverheid te studeren. Drie jaar later behaalde hij er de akte middelbaar tekenen. Nog tijdens deze studie volgde hij avondlessen bij A. Allebé, directeur van de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. Van 1905 tot 1907 deed hij de dagopleiding aan de Rijksacademie, waar hij onder meer les kreeg van de schilder N. van der Waay en de graficus P. Dupont.
In september 1907 vertrok Van der Hem naar Parijs. Een koninklijke subsidie stelde hem in de gelegenheid om daar tot de zomer van 1908 in een atelier op Montmartre te werken. Hij maakte een groot aantal tekeningen en schilderijen van het straat- en uitgaansleven in de Franse hoofdstad, waarin de overeenkomsten met het werk van kunstenaars als H. Toulouse-Lautrec en Th.A. Steinlen onmiskenbaar zijn. Ook Van der Hem werd namelijk gefascineerd door de glamour van het Parijse nachtleven. Niet alleen de thematiek, ook de stijl van zijn werk uit deze periode herinnert direct aan de Franse kunst van het fin de siècle.
Na zijn terugkeer in Amsterdam in 1908 was Van der Hem veel in de volksbuurten te vinden om er het straatleven in beeld te brengen. In het voorjaar van 1909 kon hij zijn werk presenteren op de tentoonstelling van de schildersvereniging 'Sint Lucas' in het Stedelijk Museum. Dit debuut op een expositie die door een groot publiek als een graadmeter voor de ontwikkeling van de moderne kunst werd gezien, was voor zijn beginnende kunstenaarsloopbaan van grote betekenis. In de jaren 1909-1914 gold Van der Hem, samen met jonge schilders als Piet Mondriaan, Jan Sluyters en Leo Gestel, als vertegenwoordiger van het Amsterdamse luminisme, de stroming die, uitgaande van het Franse impressionisme, vernieuwingen in de Nederlandse kunst bracht. Publiek en pers hadden veel aandacht voor zijn werk en ontvingen het overwegend met enthousiasme en bewondering. Het was echter vooral de inhoud, de voor die tijd ongewone en gedurfde onderwerpkeuze, die Van der Hem deze plaats te midden van de vernieuwingsgezinden bezorgde, want wat zijn manier van schilderen en tekenen betreft, was hij in feite geen echte modernist. Daarvoor bleven zijn vormen en kleuren altijd te veel aan de realiteit gebonden.
In de jaren voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog maakte Van der Hem verschillende reizen. Hij bezocht Rome en Parijs in 1910/1911, Moskou en Sint Petersburg in 1912 en Madrid in 1914. In zijn in het buitenland tot stand gekomen werk wist hij steeds een treffende karakteristiek te geven van de couleur locale, met nadruk op het kleurrijke en het anekdotische.
Na het succes van de eerste jaren verslapte de aandacht voor het werk van Van der Hem. Door de snelle ontwikkelingen in de Nederlandse kunst kon hij niet langer tot de avant-gardisten worden gerekend. Voor Van der Hem moet het in deze tumultueuze tijd niet gemakkelijk zijn geweest zijn positie te bepalen. Allengs verschoof zijn aandacht van het schilderen en tekenen van luchthartige, elegante scènes naar een krachtige figuurschildering. Zo kregen zijn te Katwijk in 1913 en te Volendam in 1917/1918 vervaardigde stukken een ernstig, soms haast somber karakter.
In 1918 vestigde Van der Hem zich definitief in Den Haag. Vanaf dat moment legde hij zich vooral toe op de portretkunst. Daarmee kwam er een einde aan zijn vrije werk, want voortaan schilderde hij - afgezien van enkele taferelen gewijd aan zijn hobby, de jacht - nog vrijwel uitsluitend in opdracht. Dit besluit zal waarschijnlijk zijn ingegeven door een gebrek aan motivatie. Van der Hem was namelijk geen kunstenaar die in isolement kon werken, zonder de respons en waardering van een publiek. Door zich in het schilderen van portretten te specialiseren, wist hij zich daarvan opnieuw verzekerd. Daarnaast zal zijn eeuwige angst voor geldnood hierbij tevens een rol hebben gespeeld. Van der Hems grote vaktechnische bekwaamheid en het belang dat hij ook zelf aan een goede gelijkenis hechtte, maakten hem tot een zeer succesvol society-portrettist, hoewel zijn werk zelden uitblonk door psychologische diepgang. In de loop der jaren werden vele prominenten door hem afgebeeld, onder wie de danseres Mata Hari, minister M.W.F. Treub, de actrice Fie Carelsen en admiraal C.E.L. Helfrich. Naam maakte hij met regeringsopdrachten als het groepsportret van het Ministerie Cort van der Linden uit 1922, het statieportret van De koninklijke familie uit 1925/1926 en de Huwelijksinzegening van prinses Juliana en prins Bernhard uit 1937.
Van der Hem had zich intussen reeds geregeld op het terrein van de toegepaste grafiek begeven. Sinds het begin van zijn carrière deed hij - als nevenactiviteit - illustratiewerk voor kranten, tijdschriften en boeken. Verder ontwierp hij een groot aantal affiches. Vanaf 1914 tekende Van der Hem ook politieke prenten. Zijn vermogen om snelle en rake typeringen te geven, maakte hem in dit genre zeer geliefd. Werk van zijn hand verscheen onder meer in De Nieuwe Amsterdammer (1914-1920), de Haagsche Post (1920-1935) en de Haagsche Courant (1935-1941). Toen de Duitse censuur in 1941 de Nederlandse pers geheel beheerste, staakte Van der Hem zijn activiteiten als politiek tekenaar. Na de oorlog ging hij hier niet mee verder, en tot zijn overlijden in 1961 concentreerde hij zijn aandacht volledig op het portretschilderen.
P: De belangrijkste werken van Van der Hem zijn afgebeeld in het onder L genoemde werk van Van Heerbeek.
L: Behalve artikelen en interviews o.a. in Eigen Haard 57 (1931) I, 534-539; Het Vaderland , 3-9-1955; De Telegraaf , 10-9-1960: A.B. Loosjes-Terpstra, Moderne kunst in Nederland 1900-1914 (Utrecht, 1959); Peter Karstkarel, De reclame door Jan Rotgans, Piet van der Hem en Jan Wijga [Tentoonstellingscatalogus Museum 't Coopmanshûs Franeker] ([Leeuwarden] 1976); Germa van Heerbeek, Piet van der Hem 1885-1961 [Tentoonstellingscatalogus Fries Museum Leeuwarden] (Leeuwarden, 1987).
I: Germa van Heerbeek, Piet van der Hem 1885-1961 [Tentoonstellingscatalogus Fries Museum Leeuwarden] (Leeuwarden, 1987) 2. [Foto: H. Berssenbrugge].
Germa van Heerbeek
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)Laatst gewijzigd op 05-09-2017