Lanjouw, Joseph (1902-1984)

 
English | Nederlands

LANJOUW, Joseph (1902-1984)

Lanjouw, Joseph, plantkundige (Amsterdam 21-8-1902 - Bilthoven 5-1-1984). Zoon van Jannes Lanjouw, kantoorbediende, en Helena Elisabeth Lous. Gehuwd op 26-5-1942 met Bertha Raven. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 3 dochters geboren. afbeelding van Lanjouw, Joseph

Lanjouw bezocht de HBS in Utrecht en, met het diploma van de B-afdeling op zak, volgde hij eerst gedurende korte tijd een opleiding tot landmeter. In 1922 liet hij zich inschrijven als biologiestudent aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Zijn leermeesters waren de zoöloog prof. H.F. Nierstrasz en de botanici prof. A.A. Pulle, prof. F.A.F.C. Went en prof. Johanna Westerdijk. Na het kandidaatsexamen koos Lanjouw de plantensystematiek als hoofdvak. Nog vóór de voltooiing van zijn studie trad hij in dienst van de Utrechtse universiteit. Op 1 januari 1926 werd hij assistent van Pulle bij het Botanisch Museum en Herbarium. Een jaar later volgde zijn bevordering tot conservator. Lanjouw behaalde in 1929 het doctoraal examen en promoveerde op 6 juli 1931 bij Pulle op een proefschrift getiteld The Euphorbiaceae of Surinam .

De studie van de Surinaamse plantenwereld, door Pulle op gang gebracht, zou verder het hoofdthema van Lanjouws wetenschappelijk onderzoek blijven. Mettertijd breidde zijn interessegebied zich uit naar de Nederlandse Antillen. Lanjouws dissertatie was van doorslaggevende betekenis voor de door Pulle en hem in 1932 gestarte Flora of Surinam ; een deel van Lanjouws proefschrift vormde namelijk de eerste aflevering van deze belangrijke neotropische flora.

Na zijn promotie bleef Lanjouw als conservator verbonden aan het Botanisch Museum en Herbarium. In de eerste jaren waren zijn wetenschappelijke activiteiten hoofdzakelijk gericht op de floristische beschrijving van Suriname. Zo maakte hij daarvoor in 1933 een verzameltocht door het noorden van deze Nederlandse kolonie. Tot 1941 schreef Lanjouw in totaal 22 afleveringen van de Flora of Surinam , waarvan hij tevens redacteur was: van 1932 tot 1949 samen met Pulle, daarna tot 1974 alleen, en vervolgens tot 1978 samen met A.L. Stoffers.

Lanjouws professionele belangstelling beperkte zich niet tot het onderzoek, maar ging ook uit naar internationale samenwerking. In 1935 werd hij secretaris van de International Commission for Plant Taxonomy, die opereerde onder auspiciën van de International Union of Biological Sciences. Lanjouws voornaamste taak was het samenstellen van een overzicht van de belangrijkste herbaria en plantenverzamelaars in de wereld. Bij hem en zijn collega's bestond grote behoefte aan een dergelijk hulpmiddel voor onderzoek op het gebied van de botanische klassificatie en nomenclatuur. Door de omvang van de taak, de schaarse middelen die hem ter beschikking werden gesteld en vooral door de Tweede Wereldoorlog verscheen de eerste editie van dit overzicht pas in 1952. Deze zogeheten Index Herbariorum ontwikkelde zich tot een onmisbaar attribuut van de taxonomie.

De naoorlogse periode was er een van grote produktiviteit en veelzijdige werkzaamheden. Lanjouw gaf zich veel moeite om op organisatorisch niveau het onderzoek in de West te bevorderen. Hij was onder andere medeoprichter van de Natuurwetenschappelijke Studiekring voor Suriname en de Nederlandse Antillen, en was later nauw betrokken bij het tot stand komen van de Stichting voor Wetenschappelijk Onderzoek in de Tropen (WOTRO). Deze instellingen hebben - vaak op initiatief van Lanjouw - tal van expedities naar Suriname en de Antillen mogelijk gemaakt. In 1948/1949 nam hij zelf als leider van de botanische sectie deel aan de Natuurwetenschappelijke Expeditie Suriname.

Tijdens dit verblijf in de West bereikte hem het bericht dat hij op 24 december 1948 was benoemd tot hoogleraar in de bijzondere plantkunde en de leer van de verspreiding der planten, als opvolger van Pulle. Op 7 november 1949 aanvaardde hij zijn ambt met de oratie Fundamentele vragen van de bijzondere plantkunde en de plantengeografie . Als hoogleraar-directeur van het Botanisch Museum en Herbarium - later omgedoopt tot Instituut voor Systematische Plantkunde - heeft Lanjouw de Utrechtse traditie met kracht voortgezet en verbreed. Veel van zijn studenten en promovendi bestudeerden aspecten en onderdelen van de plantenwereld van Suriname en de Nederlandse Antillen. Lanjouws aandacht werd niet uitsluitend gericht op taxonomische vraagstukken. Hij was een groot voorstander van oecologisch en vegetatiekundig onderzoek. Studies naar onder meer het regenbos, de savanne en het Brokopondo-stuwmeer waren hiervan het resultaat. Verdere vernieuwing van de systematiek bewerkstelligde Lanjouw door in zijn instituut disciplines als systematische houtanatomie, paleobotanie, palynologie, cytotaxonomie en experimentele systematiek tot ontwikkeling te brengen. Wetenschappelijke erkenning kreeg hij onder andere door zijn benoeming tot lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen in 1958.

Lanjouw, van 1949 tot 1962 directeur van het Cantonspark te Baarn, dat sinds 1920 eigendom was van de Utrechtse Universiteit, heeft zich bijzonder ingespannen voor de grote uitbreiding van de Utrechtse Botanische Tuinen door de verwerving van het Gimborn Arboretum te Doorn in 1965 en de aankoop van het landgoed Sandwijck in De Bilt in 1967. In het begin van de jaren zestig, toen de universitaire nieuwbouw in de Johannapolder een aanvang nam, ontwierp Lanjouw een groots plan voor een geografisch ingedeelde planten- en bomentuin, die de hele Uithof zou omvatten. Uiteindelijk werden alleen zijn plannen voor de nieuwe hortus op Fort Hoofddijk uitgevoerd.

Lanjouws betrokkenheid bij de internationale organisatie van zijn vakgebied intensiveerde toen hij in 1950 werd benoemd tot 'rapporteur général' voor de nomenclatuur van de internationale botanische congressen, een functie die hij tot 1964 bekleedde. In 1950 werd tijdens het Internationale Botanische Congres te Stockholm, mede op initiatief van Lanjouw, de International Association for Plant Taxonomists (IAPT) opgericht. Hij was hiervan de eerste secretaris en later president. Het door Lanjouw in 1951 voor de IAPT opgezette internationale tijdschrift Taxon heeft er in belangrijke mate toe bijgedragen om hiervan een florerende vereniging te maken.

In het academisch jaar 1968/1969 werd Lanjouw als rector magnificus direct geconfronteerd met de kritische studentenbeweging. Hij stond bekend om zijn positieve houding jegens de studenten en toonde begrip voor hun verlangen naar meer universitaire inspraak. Lanjouw ergerde zich echter aan de in zijn ogen intolerante houding in hun optreden en was niet bereid onder druk van bezettingsacties aan de studenteneisen tegemoet te komen. Alleen door overleg kon volgens hem overeenstemming worden bereikt. Bij de rectoraatsoverdracht in september 1969 toonde Lanjouw zijn grote teleurstelling over het feit dat zijn constructieve bedoelingen zelden hadden geleid tot deze door hem zo zeer gewenste dialoog met de protesterende studenten.

Lanjouw heeft zich op velerlei wijze verdienstelijk gemaakt voor de bescherming van natuur en milieu. Hij was lid van de Natuurbeschermingsraad, en in internationaal verband speelde hij een rol bij het opzetten van het International Biological Programme, dat van 1967 tot 1972 liep en beoogde op basis van multidisciplinair onderzoek tot behoud van kwetsbare biotopen te komen. Al in een vroeg stadium waarschuwde Lanjouw tegen de vele gevaren die het milieu bedreigden. Zo wees hij in zijn diesrede Waar gaan wij heen? uit 1969 onder meer op de aantasting van het tropisch regenwoud, het verdwijnen van allerlei waardevolle biologische soorten en de vervuiling van lucht en water. Met zijn pleidooien de leefbaarheid van de wereld tot urgentieprobleem nummer één te maken, behoorde hij tot de Nederlandse pioniers van de wereldomspannende milieubescherming. Een van zijn wetenschappelijke bijdragen tot de oplossing van dit probleem leverde Lanjouw toen hij, op verzoek van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R.J.H. Kruisinga, in 1970 begon met een milieu-onderzoek van het Utrechtse Kromme-Rijngebied.

In juni 1971 kreeg Lanjouw op eigen verzoek ontslag als hoogleraar en werd zijn aanstelling omgezet in een buitengewoon professoraat, dit met de bedoeling zijn opvolging te vergemakkelijken. Op 31 augustus 1972 ging hij met emeritaat. Lanjouw verliet Bilthoven, waar hij vanaf zijn benoeming tot hoogleraar had gewoond, en vestigde zich op een boerderij bij het Noorddrentse Zeijen. Hier zou hij blijven wonen tot hij twee jaar voor zijn dood naar Bilthoven terugkeerde.

Als docent was Lanjouw op zijn best in het directe persoonlijke contact. Zijn aanstekelijk enthousiasme en zijn organisatorische talenten zorgden ervoor dat vele studenten en promovendi voortgingen op de wegen die hij hun had gewezen, in het bijzonder op het terrein van de oecologie en de milieubiologie. Aan de latere ontwikkeling van juist deze vakgebieden aan de Utrechtse universiteit en elders in Nederland heeft Lanjouw met zijn brede opvatting over de systematiek een wezenlijke bijdrage geleverd. Het is zijn blijvende verdienste dat hij als organisator de effectieve internationale samenwerking van plantensystematici heeft bevorderd.

A: Stukken betreffende Lanjouw in het archief van het college van curatoren van de Rijksuniversiteit te Utrecht in het Rijksarchief te Utrecht.

P: Een niet volledig overzicht van Lanjouws publikaties in Author Catalogue of the Royal Botanic Gardens Library, Kew, Engeland (Boston, 1975). Voor Lanjouws bijdragen aan de Flora of Surinam zie: Frans A. Stafleu and Richard S. Cowan, Taxonomic literature. A selective guide to botanical publications and collections... II (2e dr.; Utrecht [etc.], 1979) 753-754.

L: Behalve necrologieën o.a. in: A.L. Stoffers, in Vakblad voor Biologen 64 (1984) 148, en F.A. Stafleu, in Jaarboek [van de] Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1984 (Amsterdam [etc.], 1984) 164-168: P.A. Florschütz en F.A. Stafleu, 'J. Lanjouw en het Utrechts Botanisch Museum 1926-1966', in Mededelingen van het Botanisch Museum en Herbarium van de Rijksuniversiteit te Utrecht no. 220 (1966) v-vii; P.A. Florschütz, 'Afscheid Lanjouw', in U. Utrechtse Universitaire Reflexen , 29-9-1972.

I: Jaarboek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1984 (Amsterdam 1984) 164.

R.P.W. Visser


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013