Nolst Trenité, Gerard (1870-1946)

 
English | Nederlands

NOLST TRENITÉ, Gerard (1870-1946)

Nolst Trenité, Gerard, (pseudoniem Charivarius), publicist (Utrecht 20-7-1870 - Haarlem 9-10-1946). Zoon van Jean Gédeon Lambertus Nolst Trenité, predikant van de Waalse Kerk, en Gerardina Essenius Greeff.

afbeelding van Nolst Trenit�, Gerard

Gerard Nolst Trenité groeide op als jongste van de zes zonen van een Utrechtse predikant. Op het gymnasium in zijn geboortestad vatte hij een blijvende liefde op voor de Griekse en Romeinse oudheid. Om die reden ging hij in 1890 aan de Utrechtse universiteit klassieke talen studeren. Nolst Trenité - of: Trenité, zoals hij zichzelf consequent noemde - bleek echter allerminst een studiehoofd. Verzot op gezelligheid, bracht hij zijn tijd liever door met toneelspelen en het maken van cabaretliedjes dan achter de boeken. Zijn voogd - beide ouders waren in 1889 kort na elkaar overleden - raadde hem daarom aan naar een makkelijker studie over te stappen. Dat werd rechten, na het kandidaatsexamen gevolgd door staatswetenschappen.

In 1894 brak Nolst Trenité ook deze studie af. Hij aanvaardde een betrekking als huisleraar van de drie zoons van een gefortuneerde Nederlander in San Francisco. Dit verblijf in de Verenigde Staten was evenmin een succes. Na twee jaar keerde hij via Japan en Nederlands-Indië - waar hij, om het reisgeld te verdienen, gedurende een half jaar als leraar Engels en Frans werkzaam was aan het Gymnasium Willem III in Batavia - naar Nederland terug. In 1897 zette Nolst Trenité zich weer aan de studie staatswetenschappen. Ondertussen behaalde hij in 1898 de akte Engels MO-A. Op 11 juli 1901 promoveerde hij op stellingen tot doctor in de staatswetenschappen, een titel die hij zelf, hoewel gemakkelijk verworven, steeds graag voor zijn naam plaatste.

In 1901 kreeg Nolst Trenité een aanstelling als leraar Engels en staatswetenschappen aan de gemeentelijke HBS te Haarlem. Een jaar later werd hij tevens leraar staatsinrichting aan de gemeentelijke HBS voor meisjes in deze stad. Als docent eiste hij correctheid, duidelijkheid en discipline van zijn leerlingen, wat hem overigens niet belette de lessen te verlevendigen met zijn speelse en altijd humoristische invallen. In deze jaren schreef Nolst Trenité een aantal succesrijke schoolboeken, zoals The nutshell. Shortest English grammar uit 1906 en het drie jaar later verschenen Drop your foreign accent. Vocal gymnastics over de juiste uitspraak van het Engels, waarop hij erg de nadruk legde. Op zijn eigen vakgebied publiceerde hij in 1912 De grondwet, met korte aanteekeningen , waarvan in 1939 een - door hem samen met C.J.E. Dinaux verzorgde - herziene druk het licht zag. Na in 1916 al afscheid te hebben genomen als leraar op de meisjes-HBS, zag hij zich twee jaar later door een aandoening van de schildklier gedwongen het onderwijs voorgoed te verlaten.

Omstreeks 1909 begon Nolst Trenité te schrijven voor De Amsterdammer - sinds 1925 De Groene Amsterdammmer - onder het pseudoniem Charivarius. Deze schuilnaam is afgeleid van de naam van zijn taalrubriek 'Charivari' (later 'Charivaria'), een naam die teruggaat op de rubriek 'Charivaria' in het Britse satirische tijdschrift Punch, or the London Charivari , waarvan Nolst Trenité een groot bewonderaar was. 'Charivari' is in het Frans de aanduiding voor het getier en geraas, veelal gepaard gaande met gerammel van keukengerei, waarmee het volk in de middeleeuwen zijn afkeuring te kennen gaf. Tot aan zijn dood heeft Nolst Trenité zijn taalrubriek in De (Groene) Amsterdammer verzorgd. Toen dit weekblad in oktober 1940, na de Duitse inval, ophield te verschijnen, heeft hij de rubriek nog enige tijd voortgezet in het Algemeen Handelsblad , maar na een jaar is hij daar eigener beweging mee gestopt. Selecties uit de 'Charivari(a)' verschenen ook in boekvorm. Een eerste bundeling kwam uit in 1913, een tweede in 1915 en een derde in 1916.

De rubriek 'Charivaria' bestond uit citaten uit de pers, waarin taalfouten en vormen van 'taalbederf' voorkwamen. Deze werden door Charivarius keurig onderverdeeld en voorzien van passende predikaten als 'Aaneenlijmsels', 'Betreffers', 'Deelwoordenjammer', 'Koning gemeenplaats', 'Geslachtelijke afwijkingen', 'Deutschland, Deutschland, über Alles', 'Op de glibberige paden der beeldspraak' etc. Bij ieder citaat plaatste hij een geestig, maar vlijmscherp commentaar, waarmee hij de bespottelijkheid van de aangehaalde passage trachtte aan te geven. Door zijn citatenrubriek verwierf Nolst Trenité zich een groot gezag als criticus van taalgebruik. Dit gezag was echter niet gebaseerd op een grote kennis van zaken. Hij was namelijk gespeend van iedere wetenschappelijke belangstelling. Sterker nog: uit niets blijkt dat hij ook maar van elementaire beginselen van de taalkunde op de hoogte was. De norm die Nolst Trenité aanlegde, was die van een op de spits gedreven soort logica en voor het overige die van het taalgebruik van zijn eigen, deftige milieu. Erg zeker voelde hij zich niet: zijn boeken op taalkundig gebied legde hij bijvoorbeeld, alvorens ze te publiceren, eerst voor aan een leraar Nederlands. Naar buiten toe was van die onzekerheid overigens weinig te merken. De taalkundige prof. G.N.J.H. Royen karakteriseerde Charivarius in 1941 als 'meer dan een persoon, ... een verschijnsel, een besmettelijke ziekte' (Ongaaf Nederlands , 349). Royen doelde daarmee op de neiging van veel mensen in taalkwesties in de allereerste plaats te denken aan goed of fout. Ook al is Charivarius niet de oorzaak van deze nog steeds tamelijk algemene houding, hij heeft er stellig veel toe bijgedragen. De titel van zijn in 1940 verschenen en vele malen herdrukte boekje over correct taalgebruik luidt niet voor niets Is dat goed Nederlands? .

Nolst Trenité's bijdragen aan de De (Groene) Amsterdammer - van 1921 tot 1926 maakte hij deel uit van de redactie - bleven niet beperkt tot zijn taalrubriek. Als Charivarius publiceerde hij in dit weekblad ook regelmatig humoristische beschouwingen in dichtvorm over de meest uiteenlopende onderwerpen. Deze speelse rijmen - hij wilde nadrukkelijk niet spreken van poëzie - waren indertijd erg in trek. Toch heeft het meeste de tand des tijds niet kunnen doorstaan: wie ze nu leest, komt nog maar zelden tot meer dan een glimlach. Ook deze dichtwerken werden later gebundeld, en wel onder de titel Ruize-rijmen : tussen 1914 en 1917 verschenen hiervan vier delen. Nolst Trenité was tevens de auteur van allerlei, soms parodiërende bewerkingen op rijm van werken van Homerus, Herodotus, Plato, Ovidius, Lucianus, Cervantes en Schopenhauer. Verder ondernam hij een poging de Nederlandse geschiedenis weer te geven in alexandrijnen. Van De geschiedenis des vaderlands verschenen in 1927 en 1929 echter slechts twee delen, die niet verder gingen dan het voorspel van de Tachtigjarige Oorlog.

Het toneel had van jongs af Nolst Trenité's grote liefde. Samen met J.B. Schuil behoorde hij in 1912 tot de oprichters van de Haarlemsche Tooneel Club. Beroemd waren de geestige toelichtingen die Nolst Trenité, als voorzitter (tot 1920) en regisseur, gezeten achter een tafeltje met groen kleed, het publiek placht te geven voor het doek opging. De vereniging speelde regelmatig door hem zelf geschreven toneelstukken of zijn bewerkingen van onder meer Shakespeare, Oscar Wilde en John Drinkwater, waarvoor hij ook dikwijls de muziek componeerde. Van 1913 tot 1940 redigeerde Nolst Trenité voor de Haarlemse uitgeverij H.D. Tjeenk Willink & Zoon de reeks 'Dilettanten-tooneel'. Ook in het dagelijks leven was hij op en top acteur.

Het is niet gemakkelijk om de persoon van Nolst Trenité te typeren. Hij was een fijngevoelige, behoudende, wat afstandelijke man, een voorvechter van eerlijkheid en natuurlijkheid, hoewel hij naar veler getuigenis enigszins geaffecteerd sprak en zich vaak nogal excentriek gedroeg. Hij was ijdel, maar niet zelfingenomen en erg gehecht aan stijl en goede omgangsvormen. Ofschoon zeer gesteld op gezelligheid - hij was een gepassioneerd biljarter en een boeiend causeur - leidde Nolst Trenité in feite een eenzaam leven. Als vrijgezel bewoonde hij in Haarlem met zijn huishoudster de benedenverdieping van een pand aan de Gedempte Oude Gracht. Haarlemmer was hij in hart en nieren, zelfs op het chauvinistische af. Zo had hij de gewoonte om, na een treinreis, op het stationsplein onmiddellijk zijn schoenen af te kloppen, omdat de stad aan het Spaarne, naar hij beweerde, te goed was voor stof van elders.

Nolst Trenité was altijd al ziekelijk, en de hongerwinter en de naoorlogse schaarste zullen zijn zwakke gestel verder hebben ondermijnd. Een jaar na de bevrijding overleed hij in het St. Elisabethgasthuis te Haarlem. Uit de grote aandacht die de pers zes jaar eerder aan zijn zeventigste verjaardag had besteed, bleek dat hij als Charivarius reeds tijdens zijn leven een nationale figuur geworden was.

A: Collectie-G. Nolst Trenité en knipselverzameling in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage.

P: Behalve de in de tekst genoemde publikaties de volgende twee soorten werken. Berijmde parodieën: De roemruchte bedrijven van ridder Don Quixote de la Mancha (Haarlem, 1925), Het scheepsjournaal van de ark ... (Amsterdam [1925]), Herscheppingen, vrij naar Ovidius (Haarlem, 1926), Klusjes en kliekjes naar Schopenhauer (Haarlem, 1930), Godengesprekken naar Lucianus (Haarlem, 1932), Het einde van Socrates (Haarlem, 1934), Odysseus (Haarlem, 1935), De slimheidskampioen. Oud-Egyptisch dievenverhaal naar Herodotus (Amsterdam [1942]). Oorspronkelijke toneelstukken: Het nieuwe systeem. Spel van de school in 3 bedrijven (Haarlem, 1911), Rondom de kroningslinde. Nationaal tafereel in één bedrijf (Amsterdam, 1923), Drie oorspronkelijke éénbedrijfspelen (Haarlem, 1926), De appel van Eris. Mythologische klucht in één bedrijf (Haarlem, 1935).

L: Artikelen ter gelegenheid van Nolst Trenité's zeventigste verjaardag in o.a. Algemeen Handelsblad , 19-7-1940, Nieuwe Rotterdamsche Courant , 19-7-1940, De Tijd , 19-7-1940 (av.) en De Groene Amsterdammer , 20-7-1940. Herdenkingsartikelen bij zijn overlijden in o.a. Haarlems Dagblad , 9-10-1946, De Tijd , 10-10-1946, De Groene Amsterdammer , 19-10-1946, Vrij Nederland , 19-10-1946; Haerlem. Jaarboek 1946 (Haarlem, 1946) 34-39. Verder: H.G. Cannegieter, 'Charivarius (mr. G. Nolst Trenité)', in Morks Magazijn 26 (juni 1924), 281-287; ; J.A. Meyers, 'De taaltraditie van de Groene', in De Groene Amsterdammer. 75 jaar rijp en groen [S.l., 1952], 115-116; C.J.E. Dinaux, Levend verleden. Literaire herinneringen ('s-Gravenhage, 1981) 78-81; Kees Stip, 'inleiding' in Charivarius, Rid- en runders en andere verzen , samengest. en toegel. door Robert-Henk Zuidinga (Amsterdam, 1986) 5-13; W. Helversteijn, De Haarlemsche Tooneel Club 1912-1987 (S.l. [1987]).

I: Portret van G. Nolst Trenit� door Annie de Meester (1914).

J.M. van der Horst


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013