Heukelom, George Willem van (1870-1952)

 
English | Nederlands

HEUKELOM, George Willem van (1870-1952)

Heukelom, George Willem van, ingenieur en architect (Tilburg 29-3-1870 - Utrecht 17-2-1952). Zoon van Jean Charles van Heukelom, ingenieur bij de spoorwegen, later fabrieksdirecteur, en Johanna Margareta Vreede. Op 23-4-1895 gehuwd met Alexandrine Charlotte Vas Visser (1871-1949). Uit dit huwelijk werden 2 dochters geboren. Na echtscheiding (20-12-1907) op 24-11-1914 gehuwd met jkvr. Hendrika Jacoba van den Brandeler (1884-1985), pianiste. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren.

afbeelding van Heukelom, George Willem vanGeorge van Heukelom groeide op als oudste in een welgesteld, intellectueel gezin met drie zoons, dat van oudsher de doopsgezinde geloofsrichting aanhing. In 1876 verhuisde het gezin van Tilburg naar Amsterdam, waar George in 1882 werd toegelaten tot de HBS. Hij was een goede leerling, die uitblonk in wiskunde. Daarnaast toonde hij aanleg voor tekenen. Hoewel het zijn ambitie was schilder te worden, zagen zijn ouders daarin geen toekomst. Daarom ging Van Heukelom in 1887 naar de Polytechnische School in Delft, aanvankelijk met het idee om zowel civiele techniek als bouwkunde te studeren. Om roostertechnische redenen liet hij bouwkunde echter vallen. Tijdens zijn studie deed hij praktijkervaring op bij Rijkswaterstaat. In 1891 studeerde hij af als civiel ingenieur, als beste student van zijn jaar.

Op 1 januari 1891 trad Van Heukelom als aspirant-adjunct-ingenieur in dienst van de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen. Zijn werkzaamheden bestonden aanvankelijk uit eenvoudige constructies van kleinere stationsoverkappingen, voetbruggen en emplacementwijzigingen, onder andere aan de lijn Sauwerd-Roodeschool. De eerste grote zelfstandig uitgevoerde opdrachten waren de ontwerpen en de uitvoering van de ijzeren perronoverkappingen van Vlissingen en Utrecht (1893-1895). In 1894 leverde Van Heukelom het ontwerp voor de 477 meter lange perronoverkapping en de hellingbaan van station 's-Hertogenbosch van architect Eduard Cuypers. Van Heukelom raakte goed bevriend met Cuypers. Door hem leerde hij het gedachtegoed van architect H.P. Berlage kennen. Hij werd geboeid door diens architectuur, waarin hij de voor hem zo belangrijke christelijke waarden als waarheid en eenvoud terugvond. Samen met Eduard Cuypers zou Van Heukelom in 1903 in Amsterdam 'Het Huis', een atelier voor decoratieve kunst, oprichten. Inmiddels was hij in 1895 getrouwd met Alexandrine Vas Visser. Zij bleek al spoedig moeite te hebben met het feit dat Van Heukelom weinig aandacht aan haar kon besteden. In 1907 zou het huwelijk worden ontbonden.

Van Heukeloms carrière bij de Staatsspoorwegen verliep voorspoedig. In zijn avonduren volgde hij - mogelijk daartoe aangezet door Eduard Cuypers - alsnog lessen bouwkunde. In 1898 maakte hij een studiereis naar Dresden en Wenen. Nadat hij op eigen verzoek een wisselwachterswoning had ontworpen, werd Van Heukelom in 1899-1902 belast met het ontwerp en de bouw van een nieuw station in Hengelo. Vandaar werd hij vervolgens overgeplaatst naar Breda, waar hij in 1903 begon met het ontwerp en de uitvoering van het Nederlandse deel van het station in de enclave Baarle-Nassau (grens). Naast het hoofdgebouw waren de opvallendste elementen hier de douaneloods, opgebouwd uit ijzeren spanten van 24 meter spanwijdte, met zijwanden in vakwerk van ijzer en baksteen, en een grote, eveneens in ijzer en baksteen opgetrokken polygonale locomotievenloods. Tot 1907 werkte Van Heukelom ook aan station Roosendaal, waarvoor rijksbouwmeester D.E.C. Knuttel al een voorgevel had ontworpen. Hier verrees een opmerkelijke wagenwerkplaats, die met zijn stalen spanten en een overkapping van maar liefst 35 meter voor Nederland een unicum was.

Daarop volgde voor Van Heukelom een groot project, namelijk de aanleg van de lijn Eindhoven-Weert (1909-1913). Dit omvatte niet alleen de bouw van een nieuw station in Eindhoven en het station van Weert, maar ook van de tussengelegen stations Geldrop, Heeze en Maarheeze en de halteplaatsen Tongelre en Sterksel, compleet met seinhuizen en wisselwachterswoningen. Voor deze lijn ontwierp Van Heukelom ook vier naast elkaar gelegen grote bruggen over de Zuid-Willemsvaart, die hij zelf tot zijn beste technische prestaties rekende.

In deze periode maakte Van Heukelom de ontwerpen voor het station van Maastricht (1912-1915). Het was het eerste station in de 20ste eeuw dat niet alleen als kopstation, maar ook als station voor doorgaand treinverkeer werd geconcipieerd. Het is een bakstenen gebouw in sobere neorenaissance stijl. Het interieur, dat is opgetrokken in schoon metselwerk, met accenten in geel-groen geglazuurde baksteen, verraadt ook door de ruimtelijke opbouw de invloed van Berlage. Evenals in veel andere gebouwen van Van Heukelom werd het glas-in-lood ontworpen door glaskunstenaar en kunstverzamelaar Jan Schouten, met wie Van Heukelom een leven lang bevriend was. Het station Maastricht was het eerste in Nederland waarbij een perronoverkapping in gewapend beton werd toegepast. In 1912-1914 volgden de stationsgebouwtjes, bruggen, onderdoorgangen en viaducten aan de lijn Heerlen-Schin op Geul. Later, van 1925 tot 1928, zou Van Heukelom zich nogmaals met de spoorwegaanleg in Zuid-Limburg bezighouden door zijn voorstudies voor de lijn Schaesberg-Kerkrade-Simpelveld. Deze lijn was, vanwege de terreingesteldheid, technisch gezien een hoogstandje, maar dermate kostbaar, dat al spoedig gesproken werd van 'miljoenenlijntje'.

In 1913 werd Van Heukelom chef van de Dienst van Weg en Werken bij de Staatsspoorwegen. Voor deze functie verhuisde hij van Roermond naar Utrecht. In 1917 kwam het samenwerkingscontract tussen de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij en de Staatsspoorwegen tot stand. Eind 1918 voerde Van Heukelom, die inmiddels op 8 januari 1917 het eredoctoraat in de Technische Wetenschappen van de Technische Hoogeschool in Delft had gekregen, met de spoorwegdirectie de eerste gesprekken over een nieuw te bouwen administratiekantoor in Utrecht. Spoedig volgde het eerste schetsontwerp voor Van Heukeloms bekendste werk, het Derde Administratiegebouw, dat, ondanks de problemen van rantsoenering en distributie van bouwmaterialen als gevolg van de Eerste Wereldoorlog, al na drie jaar, in 1921, gereed kwam. Om het werk te kunnen verwezenlijken, richtte Van Heukelom 'Het Bouwbedrijf' - later 'Spoorwegbouwbedrijf' genaamd - op, dat een eigen baksteenfabriek in het Oost-Brabantse Schijndel en bossen in Zuid Limburg exploiteerde. Het Administratiegebouw was, met de 21 miljoen bakstenen die uiteindelijk nodig waren, het grootste in baksteen opgetrokken gebouw in Nederland en een van de grootste in Europa. Voor de fundering werden door Van Heukelom kilometers spoorstaaf benut. Voor het gebouw ontwierp hij tevens de inrichting en meubilering. Het Derde Administratiegebouw maakte de architect eveneens in het buitenland beroemd.

In de periode dat Van Heukelom aan het Derde Administratiegebouw werkte, ontwierp hij voor zijn nieuwe gezin - hij was in 1914 hertrouwd met de pianiste Henriëtte van den Brandeler - een woning aan de Schubertlaan in Bilthoven, 'Woudzang' geheten. In hun nieuwe woonplaats maakten de Van Heukeloms begin jaren twintig deel uit van een vrijzinnig protestantse kring. Predikanten, dichters, filosofen en kunstenaars werden uitgenodigd om over religieuze en levensbeschouwelijke zaken te spreken, ondersteund door muziek en zang. Aanvankelijk vonden deze bijeenkomsten plaats in de grote woonkamer van 'Woudzang'. Toen er toch behoefte ontstond aan een eigen kerkje, ontwierp Van Heukelom in zijn avonduren de 'Woudkapel', die in 1924 werd ingewijd.

In de jaren twintig werd Van Heukelom ook actief op het terrein van de restauratie van middeleeuwse kerken en andere monumentale gebouwen. Hij mocht dit werk naast zijn functie bij de Nederlandsche Spoorwegen doen. In 1922 werd Van Heukelom benoemd tot voorzitter van de commissie die belast was met de restauratie van de Utrechtse Domtoren. Voordat hij aan de restauratie begon, bestudeerde hij uitvoerig de bouw- en restauratiegeschiedenis. Zijn bevindingen zou hij in 1929 publiceren in een boekje De geschiedenis en herstellingswerken van den Domtoren te Utrecht tot 1929 . In Van Heukeloms opvattingen moest het oude gebouw de architect ertoe inspireren de juiste keuzes te maken, ook waar het om aanvullende nieuwbouw ging. De steenhouwers kregen van hem de vrije hand, opdat zij vanzelf zouden komen tot passende details. Vanuit deze filosofie ontwierp hij de onderdoorgang en het ingangsgebouw links van de toren, en het interieur van de Michaelskapel en de Egmondkapel. In 1931 was deze grootscheepse restauratie gereed.

Eind jaren twintig nam Van Heukelom uit onvrede met het restauratiebeleid in Utrecht enkele initiatieven die uiteindelijk zouden leiden tot oprichting van de Stichting Het Utrechtsch Monumentenfonds. Andere restauraties die door Van Heukelom in Utrecht werden uitgevoerd, waren de regentenzaal van het Bartholomeus Gasthuis (1935), de Nicolaaskerk (vanaf 1940), de torens van de Buurkerk en van de Jacobikerk (vanaf 1940), en de Janskerk (1947).

Ook buiten Utrecht voerde Van Heukelom restauraties uit, waaronder de Martinikerk in Groningen (1936-1948), de consolidatie van de in de Tweede Wereldoorlog ernstig beschadigde kerktoren van het Oost-Brabantse Sambeek (1947) en de Grote Kerk in Breda (1948-1952). Tijdens het laatstgenoemde project kon Van Heukelom nog maar weinig aanwezig zijn op de werkplek. Hij voerde het overleg met zijn medewerkers thuis, op het eind zelfs in het Utrechtse Diaconessenhuis, waar hij op 81-jarige leeftijd overleed.

Als ingenieur-architect behoorde Van Heukelom in de eerste helft van de 20ste eeuw tot de laatsten die nog alle aspecten van het bouwvak beheersten: de constructie, de vormgeving, maar ook de uitvoering. Met eenvoudige middelen, zoals grote muurvlakken, muuropeningen, boogstellingen, eenvoudig massief meubilair en veel aandacht voor kleur en licht, bereikte Van Heukelom zowel in zijn stations, in zijn restauratiewerk, als in zijn overige gebouwen een indrukwekkende monumentaliteit. Op constructief terrein, vooral in de toepassing van ijzer, staal en beton voor perronoverkappingen en constructies van loodsen, was hij voor Nederland een belangrijk vernieuwer.

A: Bescheiden afkomstig uit het archief van de Nederlandse Spoorwegen (bouwtekeningen, bestekken etc.) in Het Utrechts Archief te Utrecht.

P: Een volledige bibliografie en een oeuvrecatalogus van G.W. van Heukelom is digitaal beschikbaar bij de Stichting BONAS, Nederlands Architectuurinstituut te Rotterdam.

L: Henriëtte van Heukelom-van den Brandeler, Dr.ir. G.W. van Heukelom. De ingenieur - de bouwmeester - de mens (Utrecht 1953); M. Bakker en J.G. Roding, George Willem van Heukelom (1870-1952). Innovatieve constructies en sobere monumentaliteit (Rotterdam 2000).

I: Henriëtte van Heukelom-van den Brandeler, Dr ir G.W. van Heukelom: de ingenieur - de bouwmeester - de mens (Utrecht 1953) na p. 44 [G.W. van Heukelom op 46-jarige leeftijd].

J.G. Roding


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013