Roelofsz, Marie Antoinette Petronella (1905-1988)

 
English | Nederlands

ROELOFSZ, Marie Antoinette Petronella (1905-1988)

Roelofsz, Marie Antoinette Petronella, (bekend onder de naam M.A.P. Meilink-Roelofsz), archivaris en historica ('s-Gravenhage 6-12-1905 - 's-Gravenhage 23-9-1988). Dochter van Henri Roelofsz, legerofficier in Nederlands-Indië, en Jacqueline Geertruida Alida Swijser. Gehuwd op 31-5-1952 met Petrus Anne Meilink (1880-1957), historicus en archivaris. Dit huwelijk bleef kinderloos.

afbeelding van Roelofsz, Marie Antoinette PetronellaMarie ('Nettie') Roelofsz groeide op in Den Haag als enig kind in een beschermd, ambtelijk milieu met kunstzinnige kwaliteiten en ambities. Haar vader, officier bij het Nederlandsch-Indisch Leger, overleed toen zij veertien jaar oud was. Hij en haar eveneens veel oudere stiefvader, D.K.A. van Loghem, oud-resident van Benkoelen, wekten bij Roelofsz belangstelling voor de Oost. Na de Tweede Meisjes-HBS met vijfjarige cursus volgde Roelofsz een MO-opleiding geschiedenis. Tussen 1926 en 1928 was zij toehoorster bij colleges geschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Leiden.

Na in 1929 de MO-akte te hebben behaald begon Roelofsz het jaar daarop als volontaire haar loopbaan op het Algemeen Rijksarchief, een mannenwereld die was gevestigd in het somber-monumentale gebouw aan het Haagse Bleijenburg. Zij was werkzaam op de Vierde Afdeling (Hollandse Archieven) onder de mediëvist en rijksarchivaris P.A. Meilink. Ofschoon al sinds medio 1930 wetenschappelijk archiefambtenaar tweede klasse, bleef Roelofsz onbezoldigde arbeid verrichten, tot zij in januari 1937 haar eerste betaalde betrekking kreeg als adjunct-commies op de toenmalige Eerste Afdeling (Centrale Regeringsarchieven en Archieven van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en de West-Indische Compagnie (WIC)). Twee jaar later werd dit een vaste aanstelling.

Bij de Eerste Afdeling kreeg Roelofsz de zorg voor de archieven van de VOC en de WIC. Haar belangrijkste taak was de ontsluiting van het VOC-archief, onder leiding van rijksarchivaris R. Bijlsma. Roelofsz verrichtte de nieuwe systematische ordening van dit complexe archief geheel alleen. Het was een taak waaraan zij - klein van postuur - bijna letterlijk bezweek en in ieder geval een blijvende rugkwaal overhield. Het werk zou bijna dertig jaar in beslag nemen. Parallel aan dit werk stond zij met raad en daad de buitenlandse historici - onder wie H. Furber, C.R. Boxer en Iwao Seiichi - terzijde, die vanaf de jaren dertig in toenemende mate onderzoek in het VOC-archief verrichtten. Met hen voerde zij een omvangrijke wereldomvattende, maar tijdrovende correspondentie met bijkomend onderzoek.

Roelofsz verrichtte ook zelf historisch onderzoek. Vanaf 1930 had zij enkele kortere artikelen gepubliceerd. In 1943 verscheen haar eerste grote monografie in het vierde deel van de Verhandelingen van het Koninklijk Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indië onder de titel De vestiging der Nederlanders ter kuste Malabar , een detailstudie die door vakgenoten positief werd ontvangen, maar waarmee zijzelf in latere jaren niet zo gelukkig was vanwege de europacentrische benadering.

In 1946 legde Roelofsz met goed gevolg het examen voor wetenschappelijk archiefambtenaar eerste klasse af. Na het vereiste colloquium doctum, studeerde zij, naast haar volledige baan, geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam onder leiding en met steun van de hoogleraren J. Presser en J.M. Romein. In 1951 volgden het doctoraalexamen cum laude en de benoeming tot chartermeester. Van vitale invloed op haar leven en werk was P.A. Meilink, onder wiens leiding zij sinds haar vroegste jaren bij het Algemeen Rijksarchief had gewerkt. Hij inspireerde haar tot haar promotieonderzoek. Hun huwelijk in 1952, dat slechts tot Meilinks dood in 1957 duurde, was het geestelijk vermogen waarop zij tot haar dood zou blijven teren.

Op 3 juli 1962 promoveerde Meilink-Roelofsz - opnieuw cum laude - bij Romein aan de Universiteit van Amsterdam op Asian trade and European influence in the Indonesian Archipelago between 1500 and about 1630 . Dit internationaal gewaardeerde werk - door de Franse historicus P. Chaunu, naar analogie van het meesterwerk van F. Braudel, gekwalificeerd met de eretitel 'Méditerranée indonésienne' - bood een evenwichtig beeld van het Aziatische en Europese reilen en zeilen in Zuidoost-Azië. Op kritisch-selectieve wijze incorporeerde zij de ideeën van de sociologisch georiënteerde historici J.C. van Leur en B.J.O. Schrieke, waarmee zij definitief het tot dan toe gangbare europacentrisme in de koloniale historiografie verliet.

Hoewel Meilink-Roelofsz al in 1953 in aanmerking kwam voor de post van rijksarchivaris van de Eerste Afdeling, zou het als gevolg van interne tegenwerking nog tot 1964 duren voordat zij deze positie kon bekleden. Tijdens haar rijksarchivariaat leverde zij belangrijke bijdragen aan het toegankelijk maken van fundamenteel archiefmateriaal, zoals de 'Overgekomen brieven en papieren', het 'Dagregister van het Kasteel van Batavia' en het archief van de factorij in Japan.

Een inspirerende bevestiging van Roelofsz' internationale reputatie waren twee grote reizen. In 1964 maakte zij een tournee door Azië, waarbij zij onder meer Hongkong, Japan, Indonesië, Maleisië, Thailand en Cambodja bezocht. Ondanks het - door de toenmalige politieke omstandigheden - weinig succesrijke bezoek aan Djakarta was Meilink-Roelofsz een van de grondleggers van de Nederlands-Indonesische samenwerking op archiefgebied. Haar maandenlange inspectiereis langs alle archiefbewaarplaatsen in de West in 1965 leidde tot een pittig verslag over de deplorabele staat van de archieven.

Op een leeftijd waarop menige collega met pensioen ging, begon voor Meilink-Roelofsz een nieuwe fase in haar loopbaan. Op 6 november 1970 aanvaardde zij het ambt van bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van de West-Europese expansie overzee aan de Rijksuniversiteit te Leiden met het uitspreken van haar rede Van geheim tot openbaar. Een historiografische verkenning . Hierin beklemtoonde Meilink-Roelofsz het grote belang van openbaarheid van de voormalige koloniale archieven, gezien hun belang voor een nieuwe historiografie en de herontdekking van de eigen identiteit van ontwikkelingslanden. Als hoogleraar voelde zij zich niet erg thuis in de Leidse historische wereld. Terwijl Meilink-Roelofsz in kleine kring een boeiend vertelster kon zijn, met gevoel voor het anekdotische en humoristische, ging in het openbaar spreken haar slechter af. Zij werd dan door plankenkoorts gekweld, waardoor het vrijuit spreken en college geven haar moeilijk viel. Niettemin werkten haar colleges - waar zij iedere week weer verscheen met een boodschappentas vol nieuwe relevante literatuur - inspirerend door de toewijding aan haar vak die eruit sprak. Op 1 september 1976 ging zij met emeritaat.

Als hoogleraar was het Meilink-Roelofsz' idee en wens de bestudering van de geschiedenis van de West-Europese expansie overzee in Nederland in een interuniversitair en multidisciplinair kader te plaatsen. Zij droeg bij aan de internationale dialoog en kennisverbreiding binnen haar vakgebied. Zo initieerde en redigeerde zij de bundel De VOC in Azië (1976) met in het Nederlands vertaalde artikelen van meest Aziatische collega's en twee bloemlezingen met de Engelse vertaling van belangrijke Nederlandse bijdragen over de VOC en de WIC. Verder trachtte zij in uitvoerige recensie-essays - onder meer naar aanleiding van monografieën van H. Furber en N. Steensgaard - op constructieve wijze historische kritiek te leveren.

Meilink-Roelofsz behoorde tot de kleine academisch gevormde en kritische vrouwelijke voorhoede die zich onverstoorbaar wist staande te houden in de indertijd door mannen gedomineerde Nederlandse archiefwereld. Tenminste twee pijlers van haar levenswerk als historica en archivaris blijven van eminent belang: haar dissertatie Asian trade en haar definitieve reorganisatie en inventarisatie van het VOC-archief. Zij gaf haar bijdrage aan een zinvolle vernieuwing van haar vakgebied: het verlaten van een europacentrische visie en een grotere aandacht voor een sociaal-historische benadering. Zij heeft voor het Algemeen Rijksarchief veel betekend. De Eerste Afdeling kreeg dankzij haar een internationale en wetenschappelijke status. Hoewel afkerig van vergaderingen en weinig geneigd tot compromissen was Meilink-Roelofsz toch gezocht als bestuurslid of als adviseur van verscheidene binnen- en buitenlandse instellingen. Meilink-Roelofsz leed niet aan monomanie en liet zich niet leiden door de waan van de dag. In haar werk en in haar privé-leven was zij zonder pretenties kieskeurig. Zij had belangstelling voor andere wetenschappelijke disciplines en de kunsten, in het bijzonder muziek.

A: Collectie-M.A.P. Meilink-Roelofsz in bezit van de auteur.

P: 'A list of writings by M.A.P. Meilink-Roelofsz' in de onder L genoemde publicatie van Frank Lequin, 142-145.

L: Interview door Leonard Blussé en George Winius, in Itinerario 2 (1977) 15-28; G.W. van der Meiden, in Nederlands Archievenblad 93 (1989) 85-88; Frank Lequin, in Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde CXLVI (1990) 127-146.

I: Nederlands Archievenblad 93 (1989) 85.

Frank Lequin


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013