Sabron, Frederik Henri Alexander (1849-1916)

 
English | Nederlands

SABRON, Frederik Henri Alexander (1849-1916)

Sabron, Frederik Henri Alexander, legerofficier, historicus en minister (Utrecht 17-5-1849 - Utrecht 3-5-1916). Zoon van Hendricus Alexander Sabron, muziekonderwijzer, en Alida Davina Verhaven. Gehuwd op 27-4-1893 met Augusta Maria Hissink (1863-1947). Uit dit huwelijk werden 2 dochters geboren.

afbeelding van Sabron, Frederik Henri AlexanderFrederik Sabron groeide als enig kind op in Schoonhoven, waar zijn vader, een selfmade man, een baan als muziekonderwijzer had gevonden. Nog geen zes jaar oud verloor hij zijn moeder; ruim een jaar na haar overlijden hertrouwde zijn vader met Jacoba Hooghwinkel, een stiefmoeder die hem zeer na aan het hart lag. Na de lagere school bezocht de jonge Sabron de Franse school van zijn oom G.H. Westbroek. Diens instituut leidde onder meer op voor de toelatingsexamens tot de officiersopleidingen in Breda en Den Helder. Cadet of adelborst was niet Sabrons eerste keus. Hij wilde liever arts worden, maar een studie in de medicijnen kon zijn vader niet betalen. In navolging van een aantal schoolvrienden, die in 1864 naar de Koninklijke Militaire Academie (KMA) in breda waren gegaan, besloten zijn ouders hem eveneens de extra lessen te laten volgen voor het toelatingsexamen tot die instelling.

Toen eenmaal die beslissing was gevallen, stortte Sabron, die tot dusver het schoolleven maar niets had gevonden, zich met veel ijver op de studie. De eerste keer, in 1865, zakte hij voor het examen, maar een jaar later werd hij wel toegelaten: het begin van een glanzende militaire carrière. op 18 juli 1870 werd Sabron benoemd tot tweede luitenant bij het 6de Regiment Infanterie in Breda. Nog in deze rang volgde in 1875 zijn detachering als leerling bij de Krijgsschool voor Officieren, een opleiding die hij - sinds 1876 eerste luitenant - in september 1878 afsloot met het zogeheten brevettenexamen. Na voltooiing van zijn studie ging Sabron terug naar het 6de Regiment Infanterie. Vandaar werd hij in april 1879 voor zes maanden bij de Generale Staf in Den Haag gedetacheerd. die tijdelijke plaatsing werd in september met een jaar verlengd, waarna hij terugkeerde naar zijn standplaats breda.

Vanaf zijn studie op de KMA had Sabron zich niet alleen ontpopt als een ijverige, maar ook als een intelligente leerling. Op de Krijgsschool prees een van zijn leraren zijn 'zeer goede persoonlijke hoedanigheden', en in Sabron zag hij een officier die bij de Generale Staf in alle functies op zijn plaats zou zijn. Dat bleek goed gezien, want tijdens zijn detachering bij de Generale Staf werd hij eveneens als uitzonderlijk bekwaam beoordeeld. Zijn benoeming bij keuze tot kapitein in juli 1884 betekende een sprong voorwaarts, waarmee hij meer dan honderd ranggenoten achter zich liet. Als kapitein vervulde Sabron twee jaar de functie van compagniescommandant bij het 4de Regiment Infanterie in Leiden, waarna hij in juli 1886 werd overgeplaatst naar de Generale Staf in Den Haag. In maart 1888 werd hij op het departement van Oorlog geplaatst, eerst als adjudant van de minister van Oorlog en sinds februari 1895 als hoofd van de Afdeeling Generale Staf.

Sabron bleef tot zijn 44ste vrijgezel, een tijd die hij gebruikte om de geschiedenis te schrijven van De oorlog van 1794-95 op het grondgebied van de Republiek der Vereenigde Nederlanden . Dit boek, verschenen in twee delen in 1891 en 1893, is voor die periode nog steeds een belangrijke bron. Sabron was ook erg muzikaal. Hij bezocht graag de opera, en op latere leeftijd speet het hem nog steeds dat hij de pianolessen van zijn vader niet beter had gevolgd, waardoor hij alleen maar op het gehoor wat stukken kon naspelen. Een ander onderwerp dat hem intrigeerde en dat hij tot op de bodem trachtte uit te zoeken, was de levensgeschiedenis van zijn grootvader Henricus Alexandre Sabron, een militair in het Napoleontische leger, die in maart 1814 sneuvelde bij de verdediging van de nog door sterke Franse troepen bezette vesting Wezel. Deze naspeuringen naar zijn afkomst deden zijn belangstelling voor Frankrijk toenemen en maakten hem tot een francofiel en tot een bewonderaar van Napoleon.

In 1898 publiceerde Sabron de Geschiedenis van het 124ste Regiment Infanterie van Linie onder Keizer Napoleon I , dat in augustus 1810 werd samengesteld uit legereenheden van het bij Frankrijk ingelijfde koninkrijk Holland. Van dit boek zond hij een exemplaar aan de commandant van dat regiment, en aan het Franse ministerie van Oorlog. De Franse waardering voor deze geste ging zover, dat de schrijver, op voorstel van de Franse diplomaat en historicus Gabriel Hanotaux, door de Franse minister van onderwijs werd benoemd tot 'Officier de l'Instruction publique'. In 1910 verscheen van zijn hand ook een Geschiedenis van het 33ste Regiment Lichte Infanterie (het Oud-Hollandsche 3de Regiment Jagers) onder Keizer Napoleon I .

Intussen doorliep Sabron in snel tempo de rangen: in 1895 werd hij majoor, in 1898 luitenant-kolonel, in 1901 kolonel en in 1904 generaal-majoor. In oktober 1900 was hij gouverneur van de KMA geworden, een functie die hij in oktober 1905 verruilde voor die van inspecteur van het Militair Onderwijs. In 1907 volgde zijn bevordering tot luitenant-generaal en zijn benoeming tot chef van de Generale Staf. Sinds 1903 was Sabron adjudant in buitengewone dienst van koningin Wilhelmina. De vorstin had zeer veel vertrouwen in hem. Bij zijn aantreden als chefstaf telegrafeerde zij het besluit tot zijn benoeming 'met genoegen' te hebben getekend.

Sabron had de functie van chef van de Generale Staf nog geen vijf maanden bekleed toen hij op 12 februari 1908, als partijloos minister, de portefeuille van Oorlog ging beheren in het rechtse ministerie-Heemskerk (1908-1913). Over de verdediging van Nederland had Sabron uitgesproken opvattingen. De sinds het laatste kwart van de 19de eeuw in hoog tempo in ons land gebouwde vestingwerken zag hij vooral als versterkingen die de wendbaarheid en de aanvalskracht van het veldleger ten goede moesten komen. Hij nam dan ook niet de plannen over van zijn voorganger, W.F. ridder van Rappard (1907-1908), die had overwogen een aantal fortificaties in het zuiden van het land op te heffen. Tijdens Sabrons ministerschap werd ook de tweejaarlijkse opkomst van dienstplichtigen ingevoerd met het doel het gehele jaar voldoende manschappen onder de wapenen te hebben. Ook spande Sabron zich in om, bij een eventueel conflict tussen twee of meer grote mogendheden, de mobilisatie van het leger zo vlot en geruisloos mogelijk te laten verlopen. Een dergelijk snel optreden zou die mogendheden tot de overtuiging moeten brengen dat respecteren van de Nederlandse neutraliteit voor hen een groter belang inhield dan schending van het Nederlandse grondgebied. Onder Sabron werd ook een begin gemaakt met de verbetering van de kustverdediging.

Op 27 juli 1909 moest Sabron om gezondheidsredenen als minister aftreden, en werd hij als militair op non-activiteit gesteld. Na nog een half jaar zijn functie van chef van de Generale Staf te hebben uitgeoefend, volgde op 1 juli zijn pensionering. Tijdens zijn ministerschap heeft Sabron de stoot gegeven tot een aantal blijvende veranderingen in de Nederlandse defensie. Pas onder H. Colijn, die van 1911 tot 1913 minister van Oorlog was, vonden deze aanzetten nadere uitwerking.

Sabron had, desgevraagd, Colijn van harte aanbevolen bij de voorzitter van de ministerraad, Th. Heemskerk, als zijn opvolger. Vóór zijn benoeming tot minister had Colijn op zijn verzoek nog een gesprek met de generaal. Dit was het begin van een blijvend contact tussen de bewindsman en Sabron. In de zomer van 1911 liepen de spanningen in Europa hoog op door de Duitse klachten over het Franse optreden in Marokko. Een gewapend conflict leek niet uitgesloten. De gepensioneerde Sabron bood Colijn zijn diensten aan ingeval ook Nederland in het geschil zou worden betrokken en de Duitse legers onverhoopt door Limburg zouden trekken. In een brief aan Sabron van 15 september 1911 schreef Colijn dat hij het Duitse gevaar 'niet zo erg in [zag]'. Voor Duitsland was het volgens hem profijtelijker Nederland rechts te laten liggen, omdat het bij zijn opmars naar Frankrijk zijn rechterflank dan niet tegen het Nederlandse leger behoefde te dekken. Overigens waardeerde hij Sabrons 'vaderlandslievend'aanbod.

Sabron - sinds augustus 1912 woonachtig in Utrecht - bleef een productief auteur. Veel van zijn geschriften dragen het 'nihil obstat' en het imprimatur van de Generale Staf, wat niet betekent dat de schrijver hiermee zijn onafhankelijkheid prijs gaf. Sabron schuwde de polemiek niet en wist tot zijn onderwerpen de nodige afstand te bewaren. Naar zijn oordeel hadden beschrijvingen van oorlogshandelingen alleen betekenis, wanneer zij berustten op voldoende gegevens van alle strijdende partijen. Sabron stelde zich op het standpunt dat krijgsgeschiedkundige studies niet dienden te ontaarden in een beschrijving van de heldendaden van het eigen leger ter opwekking van het nationaal gevoel, maar dat die uitsluitend waren bedoeld om lering te trekken uit de beschreven oorlogshandelingen. Voorbeelden van deze opvatting zijn te vinden in de vier boeken die Sabron tussen 1902 en 1913 wijdde aan de strijd om de vestingsteden Gorinchem, Delfzijl, Grave en Coevorden tijdens de nadagen van het Franse bewind in de winter van 1813/1814.

In het leger en ook daarbuiten heeft Sabron altijd een goede pers gehad, en typeringen als 'bekwaam', 'eerlijk', 'bescheiden', 'grondig', 'nauwgezet', 'degelijk' en 'vastberaden' werden hem in zijn kwaliteit als militair, als minister en als auteur van krijgsgeschiedkundige werken, van vele kanten toebedeeld. Daarop valt weinig af te dingen.

A: Collectie-Sabron in het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage. Bescheiden betreffende de familie Sabron (o.a. F.H.A. Sabron, 'Aanteekeningen betreffende mijne ouders') in het familiearchief-Van Lookeren-Campagne in particulier bezit.

P: Behalve de in de tekst genoemde publicaties o.a.: Voorbereiding van den troep tot de oorlogvoering in Polderland (Breda 1904); De Militaire Willems-Orde. Geschiedenis van haar ontstaan, met aanteekeningen bij de Wet en het Reglement van de Orde (Breda 1912); Geschiedenis der lijfstraffen bij het Nederlandsche Leger (Amsterdam 1914); 'De militaire rechtspraak tijdens de mobilisatie', in Militair-Rechtelijk Tijdschrift 11 (1915/1916) 39-52.

L: Behalve necrologieën o.a. in Eigen Haard 42 (1916) 425-426 en in De Prins der Geïllustreerde Bladen (1917): Wim Klinkert, Het vaderland verdedigd. Plannen en opvattingen over de verdediging van Nederland, 1874-1914 ('s-Gravenhage 1992); Cees Fasseur, Wilhelmina . I: De jonge koningin (Z.pl. 1998). Een carrièreoverzicht van Sabron in de genoemde publicatie van Klinkert, p. 501.

I: Honderdvijftig jaar Generale Staf, 1814 - 11 maart - 1964 ('s-Gravenhage 1964) 83.

H.L. Zwitzer


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013