Veldkamp, Gerardus Matheus Johannes (1921-1990)

 
English | Nederlands

VELDKAMP, Gerardus Matheus Johannes (1921-1990)

Veldkamp, Gerardus Matheus Johannes, staatssecretaris en minister (Breda 27-6-1921 - Vliegveld Orly (Parijs, Frankrijk) 15-9-1990). Zoon van Jacques Jacobus Hubertus Antonius Hendricus Veldkamp, bakovenbouwer, en Anna Sophia Josephine Siebel. Gehuwd op 1-7-1948 met Maria Adriana Anna Clarijs (1921-1994). Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 4 dochters geboren. afbeelding van Veldkamp, Gerardus Matheus Johannes

Gerard Veldkamp groeide samen met twee oudere broers op in een rooms-katholiek gezin met drie zoons, dat het niet breed had. Zijn vader overleed in 1944 aan een slopende ziekte. Doordat zijn beide broers in Duitse gevangenschap waren gevoerd, moest hij vrijwel alleen voor zijn moeder zorgen. Aan het karige gezinsinkomen droeg Gerard zijn steentje bij door, na de MULO en HBS-B, in 1941 bij de Raad van Arbeid te Breda te gaan werken. Hij volgde verplicht een cursus sociale verzekering en in de avonduren nog een schriftelijke cursus MO economie. De studiekosten bestreed hij met orgelspelen, zijn grote hobby.

Na de bevrijding van het zuiden van Nederland ging Veldkamp - als werkstudent - aan de Katholieke Economische Hogeschool in Tilburg economie studeren. In mei 1948 studeerde hij af, en anderhalf jaar later, op 10 november 1949, promoveerde hij bij F.J.M.M. van der Ven, hoogleraar sociale wetgeving en sociale politiek, cum laude op het proefschrift Individualistische karaktertrekken in de Nederlandse sociale arbeidsverzekering .

Naast zijn baan bij de Raad van Arbeid in Breda en zijn studie in Tilburg deed Veldkamp er nog van alles bij. In deze jaren onderscheidde hij zich al door een tomeloze werkdrift, die gevoed werd door even tomeloze ambities. Met grote regelmaat schreef hij artikelen over sociale kwesties in het Bredase dagblad De Stem , vanaf 1947 - op voorspraak van zijn leermeester Van der Ven - in het landelijke dagblad De Tijd en tevens in het vanuit Tilburg geredigeerde Sociaal Maandblad . In en buiten het bisdom Breda werd hij ook actief in het sociaal-charitatief werk, onder andere als penningmeester van het in 1950 op gezag van het episcopaat opgerichte Landelijk Sociaal Charitatief Centrum. Zelfs vond hij nog tijd om maatschappelijke vakken te doceren aan twee scholen in Breda.

In 1948 werd Veldkamp politiek actief. In dat jaar trad hij voor de Katholieke Volkspartij (KVP) toe tot de Bredase gemeenteraad, waar hij in 1951 fractievoorzitter werd. In 1949 greep hij naast het voorzitterschap van de Bredase Raad van Arbeid, omdat de toenmalige minister van Sociale Zaken, A.M. Joekes van de Partij van de Arbeid (PvdA), van de voordracht afweek. Als 'troostprijs' kreeg hij toen een wetenschappelijk adviseurschap voor de herziening van de sociale verzekering op het departement in Den Haag. In deze functie werd hij secretaris van enkele staatscommissies.

Op 8 oktober 1952 werd Veldkamp staatssecretaris op Economische Zaken, belast met middenstandsaangelegenheden. Hij verhuisde toen van Breda naar Den Haag. Met de hem kenmerkende voortvarendheid stelde Veldkamp een omvangrijke beleidsnota op, de Middenstandsnota , die in de Tweede Kamer veel instemming ondervond en de basis werd voor de nodige wetgeving. In 1959 volgde een tweede Middenstandsnota , die eveneens een goed onthaal kreeg.

In 1956 werd Veldkamps portefeuille uitgebreid met de zorg voor het toerisme, de industriële eigendom en het accountantswezen. Veldkamp bezat echter te veel energie en te veel ambitie om er voldoende bevrediging uit te putten. Hij bleef schrijven over het vraagstuk van de sociale zekerheid en nam samen met de priester-socioloog J.A. Ponsioen in 1957 de eindredactie op zich van Welvaart, welzijn en geluk. Een katholiek uitzicht op de Nederlandse samenleving . Dit was een initiatief van de Katholieke Raad van Overleg voor Sociaal-Economische Aangelegenheden en bedoeld als een aan de eisen van de tijd aangepaste herformulering van de katholieke sociale leer. Het zou tussen 1960 en 1965 in zes delen verschijnen.

In 1959 rekende Veldkamp erop minister van Sociale Zaken te worden in het toen te formeren kabinet-De Quay. Tot zijn teleurstelling werd hij gepasseerd en bleef hij staatssecretaris op Economische Zaken. Zijn portefeuille werd weliswaar verder uitgebreid - met ordeningszaken en productiviteitsbevordering -, maar hij bedong het recht om tussentijds af te treden voor het geval er een interessantere betrekking zou vrijkomen. Dat Veldkamp in 1959 geen minister werd, had alles te maken met bepaalde karaktereigenschappen, waarmee hij mensen afstootte. Zijn vakbekwaamheid was onomstreden en zijn werkkracht bewonderde men alom, maar hij miste de in de politiek nuttige vaardigheid om compromissen te sluiten. Veldkamp was ijdel en kon moeilijk zijn ongelijk bekennen; hij gold als een harde vechter en rechtlijnige doordouwer die, met zijn soms impulsieve en onbehouwen optreden, nogal eens middelpunt van hooglopende ruzies was. Het doordrijven van eigen standpunten door te dreigen met opstappen was een middel dat hij graag hanteerde. Ook kon hij in dergelijke situaties enorm driftig worden. De Quay vreesde dat zo iemand in de ministerraad alleen maar conflicten zou uitlokken en hield hem daarom buiten de ploeg.

Twee jaar later, op 17 juli 1961, werd Veldkamp alsnog minister van Sociale Zaken. De als zwak ervaren Ch.J.M.A. de Rooy was tussentijds afgetreden. De Quay is toen - onder druk van de vakbeweging en de linkervleugel in de KVP, waar Veldkamp veel krediet bezat - over zijn bezwaren heengestapt. De gevreesde conflicten kwamen er ook, waardoor hij bij menig collega aan sympathie inboette, al bleef de waardering voor zijn deskundigheid overeind. De ambtenaren daarentegen waren erg gecharmeerd van deze strijdlustige bewindsman, die het directe contact zocht en met zijn joviale aard veel enthousiasme overbracht. Terwijl hij in de politieke arena mensen tegen zich innam, was hij op de werkvloer met zijn bonhomie juist wel een bindende figuur.

Eenmaal minister trok Veldkamp onmiddellijk het gehele terrein van de sociale zekerheid naar zich toe, wat voor staatssecretaris B. Roolvink pijnlijk was, omdat deze niet eens meer de gelegenheid kreeg een aantal door hem voorbereide kwesties af te ronden. Het tekent zijn gedrevenheid. Veldkamps optreden trok onmiddellijk veel aandacht, zodat hij voor zijn partij electoraal een aantrekkelijke figuur werd. In 1963 maakte de KVP hem dan ook tot een van de vier lijsttrekkers.

Veldkamp had uitgesproken denkbeelden over de toekomst van de sociale zekerheid. Zolang de in 1957 ingevoerde Algemene Ouderdomswet (AOW) onder een sociaal minimum bleef, er geen bescherming bestond tegen zware geneeskundige risico's en het allang slepende vraagstuk van de arbeidsongeschiktheidsverzekering niet een definitieve regeling had gekregen, vond hij het sociale-zekerheidsstelsel niet voltooid. Veldkamp achtte alleen zichzelf in staat dit ambitieuze programma uit te voeren. Hij bleef dan ook tot 1967 op zijn post, ondanks de wisselende politieke samenstelling van de drie elkaar in deze periode snel opvolgende kabinetten.

Veldkamps denken over sociale zekerheid had in de loop der jaren een verandering ondergaan. In plaats van de katholieke opvatting, die vooral bescherming tegen verlies van inkomen uit arbeid in verplichte verzekering zocht, raakte hij er steeds meer van overtuigd dat de sociale voorzieningen er in beginsel voor de gehele bevolking behoorden te zijn en dat hiertoe een beroep moest worden gedaan op de collectieve middelen. Voor dit denkbeeld, dat meer aansloot bij de idealen van de vakbeweging, kon Veldkamp in een regeringscombinatie met de PvdA op de meeste sympathie rekenen, zoals bleek tijdens het kabinet-Cals (1965-1966). Maar met zijn doortastendheid en vechtlust wist hij ook in de daaraan voorafgaande confessioneel-liberale kabinetten-De Quay (1959-1963) en Marijnen (1963-1965) voldoende ruimte te bedingen voor de uitvoering van zijn voornemens. In het kabinet-Cals behoorde hij tot die ministers die met hun royale uitgavenbeleid bij een meerderheid in de Tweede Kamer onrust wekten over de financiële koers van de overheid en zo bijdroegen tot de dramatische val van het kabinet in het najaar van 1966.

Krediet in de KVP verspeelde Veldkamp door zijn bemoeienis met het omroepvraagstuk. Na al tijdens het kabinet-De Quay zonder succes te hebben gepleit voor een commercieel geëxploiteerd tweede televisieprogramma - de gevestigde omroepen en de met hen verwante politieke partijen wilden hiervan niets weten - zorgde hij ook in het kabinet-Marijnen voor spanningen. Veldkamp stelde zich opnieuw open voor toelating van commercie tot het bestel, maar een door hem als compromis bedoeld voorstel botste met de lijn van de katholieke bewindslieden en de partij. De in februari 1965 onvermijdelijk geworden val van het kabinet over het omroepbeleid werd voor een belangrijk deel aan zijn eigenzinnige houding geweten. Die werd hem in de partij niet in dank afgenomen, evenmin als het contact dat hij onderhield met mensen die commercieel belang hadden bij het openbreken van het bestel. Zijn prestige als minister van Sociale Zaken was echter dermate groot dat de KVP het niet aandurfde hem hierom van het politieke toneel te verwijderen.

Bij zijn vertrek uit de Haagse politiek op 5 april 1967, na het aftreden van het interim-kabinet-Zijlstra (1966-1967), liet Veldkamp een indrukwekkende hoeveelheid wetgeving na. Van zijn prioriteiten was het optrekken van de AOW geregeld en lag een ontwerp Algemene Wet Zware Geneeskundige Risico's bij het parlement. Kort na zijn aftreden werd zijn meesterstuk, de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), van kracht. De grootste verdienste van Veldkamp was echter dat hij, door de politiek voortdurend te confronteren met de nog niet geregelde aspecten van het vraagstuk van de sociale zekerheid, ook buiten socialistische kring de geesten rijp maakte voor verbreding van dit begrip.

Ruim vóór de verkiezingen van 1967 had Veldkamp al laten weten geen nieuwe termijn als minister te ambiëren. Deze mededeling kwam als een verrassing, omdat hij tenslotte pas 45 jaar oud was. Hoewel de weerstanden tegen zijn persoon waren gegroeid, hij daarom niet zeker kon zijn van verlenging van het ministerschap en er geen kans bestond op een door hem begeerd premierschap, waren het toch vooral internationale ambities en de behoefte aan wetenschappelijk werk die hem in een andere richting dreven.

Als minister was Veldkamp, in de hoedanigheid van leider van de Nederlandse delegatie naar de jaarlijkse Internationale Arbeidsconferentie te Genève, in contact gekomen met de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en daar in de ban geraakt van het belang van internationale afstemming van de nationale wetgevingen. Hij verwierf er snel prestige, en zo ontstond bij hem de idee dat hij voor de ontwikkeling van de sociale zekerheid meer kon betekenen door activiteiten op internationaal niveau. Na zijn ministerschap werd Veldkamp adviseur van de IAO en bleef hij tot 1982 voorzitter van de Nederlandse delegatie naar de jaarlijkse Internationale Arbeidsconferentie te Genève. In 1971 voerde hij zelfs het presidium van deze conferentie, wat zijn groeiende internationale reputatie bevestigde. Ook de Verenigde Naties, de Europese Gemeenschap, de Raad van Europa, de Benelux en verscheidene nationale regeringen zouden vaak een beroep doen op zijn expertise. In 1968 behoorde Veldkamp tot de oprichters van het in Brussel gevestigde Europees Instituut voor Sociale Zekerheid, waarvan hij tot aan zijn dood in 1990 als voorzitter de drijvende kracht was. In 1972 werd hij door de KVP kandidaat gesteld voor de Europese Commissie, voor het geval Nederland de portefeuille van sociale zaken zou krijgen. De regering gaf echter de voorkeur aan de landbouwportefeuille. In zijn hele carrière was dit voor Veldkamp de grootste teleurstelling.

Ook in Nederland bleef Veldkamp actief op het terrein van de sociale zekerheid, zij het vooral in wetenschappelijk opzicht. Kort vóór zijn aftreden als minister had hij - als politiek testament - een nota opgesteld over de wenselijkheid de inmiddels complex geworden sociale-zekerheidswetgeving te vereenvoudigen en te codificeren. In juli 1967 kreeg hij van regeringswege de opdracht één sociaal wetboek samen te stellen; sinds februari 1969 verrichtte hij deze taak onder begeleiding en met ondersteuning van een staatscommissie, waarvan hijzelf de voorzitter werd. Naarmate de tijd verstreek en bruikbare resultaten uitbleven, werd echter kritiek luid dat Veldkamp zich goed liet betalen voor weinig productiviteit. De werkzaamheden verloren hun belang en verzandden uiteindelijk, toen, mede onder invloed van ongunstige economische ontwikkelingen, andere prioriteiten op het terrein van de sociale zekerheid gingen gelden. In 1982 legde Veldkamp de opdracht neer, en in 1986 trad hij af als voorzitter van de staatscommissie.

De actieve politiek trok Veldkamp na 1967 niet meer. Zijn belangstelling ging nu, behalve naar de internationale arbeid, vooral uit naar wetenschappelijke bezinning op het vraagstuk van de sociale zekerheid. Vanaf 1967 schreef hij er een ongelooflijke hoeveelheid boeken en artikelen in binnen- en buitenlandse tijdschriften over. De wetenschappelijke erkenning kwam in 1978, toen hij aan de Leidse universiteit werd benoemd tot bijzonder hoogleraar in de leer der sociale zekerheid. In 1984 volgde zijn benoeming tot buitengewoon hoogleraar in de leer van de sociale zekerheid in Tilburg, waar hij de ruimte kreeg voor het opbouwen van een subfaculteit Sociale Zekerheid. In 1976 was hij al toegetreden tot de redactie van Sociaal Maandblad Arbeid om er kort nadien voorzitter van te worden.

In november 1986 hield Veldkamp zijn afscheidscollege in Tilburg en in januari 1987 in Leiden. Beide redes behandelden Aspecten van de toekomstige financiering van de sociale zekerheid , een politiek toen alles overheersend thema. Na zijn emeritaat bleef Veldkamp onverdroten publiceren en advieswerk verrichten. Zijn oeuvre zou uiteindelijk meer dan tachtig boeken en ruim 450 artikelen omvatten. De in 1978 en 1980 in twee delen verschenen Inleiding tot de sociale zekerheid en de toepassing ervan in Nederland en België is Veldkamps kroonjuweel. In september 1990, op weg naar Tsjaad om er een opdracht van de Verenigde Naties uit te voeren, werd hij op het vliegveld Orly bij Parijs getroffen door een hartstilstand.

Veldkamp moet, zowel in praktisch als in theoretisch opzicht, worden gerekend tot de belangrijkste bouwers van het stelsel van sociale zekerheid in de 20ste eeuw. Toen hij minister was, had hij het tij mee: financieel was er voldoende ruimte en maatschappelijk kon hij rekenen op brede steun. Voorzover hij stuitte op politieke reserves, duwde hij door op een wijze die bruusk overkwam en waarmee hij bij menig collega sympathie verspeelde. Zijn gedrevenheid was te extreem om zich dat aan te trekken. Veldkamps prestige kwam in de jaren tachtig onder druk te staan, toen het stelsel van sociale zekerheid onbetaalbaar dreigde te worden en voor de verantwoordelijkheid daarvoor nogal eens werd gewezen in zijn richting; vooral de WAO-regeling bleek veel te ruim te zijn opgezet. Vanaf de zijlijn protesteerde hij heftig tegen de forse ingrepen in 'zijn' stelsel. Veldkamps faam als theoreticus is echter onaangetast gebleven. Wie zich tot zijn vrienden kon rekenen, kwam ook onder de indruk van zijn levensstijl: hij was een rasechte levenskunstenaar, die heel huiselijk kon zijn, evenveel zorg besteedde aan zijn vrouw en kinderen als aan zijn grote verzameling honden, katten, vogels en pauwen, genoot van een goed glas wijn en voor zijn gasten graag zelf kookte, in zijn Haagse woning en sinds 1986 te Hechtel in Belgisch Limburg.

P: Bibliografie in Sociaal Maandblad Arbeid 46 (1991) 174-188; Herinneringen, 1952-1967. Le carnaval des animaux politiques . Bewerkt door P.G.T.W. van Griensven en J.M.M.J. Clerx ('s-Gravenhage 1993).

L: Behalve necrologieën in alle belangrijke dag- en weekbladen na 15-9-1990 en in een speciale aan Veldkamp gewijde aflevering van Sociaal Maandblad Arbeid 46 (1991) 145-188: F.J.F.M. Duynstee, De kabinetsformaties, 1946-1965 (Deventer 1966); Robbert Ammerlaan, Het verschijnsel Schmelzer. Uit het dagboek van een politieke teckel (Leiden 1973); P.F. Maas, Kabinetsformaties, 1959-1973 ('s-Gravenhage 1982); interview door Daan Dijksman en Martijn de Rijk, in Haagse Post , 24-4-1982; H.A. Groeneveld, De staatssecretaris in Nederland, 1948-1988 (Deventer 1989); P.G.T.W. van Griensven, lemma in Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders II. Onder red. van J. van Oudheusden (Amsterdam [etc.] 1994) 120-124; J.A. Bornewasser, Katholieke Volkspartij, 1945-1980 (2 dln.; Nijmegen 1995, 2000).

I: J.A. Bornewasser, Katholieke Volkspartij 1945-1980. Band I. Herkomst en groei (tot 1963) (Nijmegen 1995) 564.

J. Bosmans


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013