Reiger, Bernardus (1845-1908)

 
English | Nederlands

REIGER, Bernardus (1845-1908)

Reiger, Bernardus, industrieel en burgemeester (Groningen 14-1-1845 - Utrecht 31-1-1908). Zoon van Henricus Reiger, rijksadvocaat, en Wilhelmina Louisa de Jongh. Gehuwd sinds 22-6-1871 met Maria Hendrika Theodora van der Linden. Uit dit huwelijk werden 1 dochter en 1 zoon geboren.

Reiger bezocht in zijn geboortestad het gymnasium en werd in privé-lessen voorbereid op het toelatingsexamen van de Koninklijke Militaire Akademie te Breda. Na een opleidingsperiode van vier jaar legde hij als beste kadet van zijn jaar het offïciersexamen af en werd in 1864 benoemd tot tweede luitenant bij de artillerie. Op 1 juni 1871 nam hij op verzoek van zijn verloofde ontslag uit de dienst en werd medefirmant van een beetwortelsuikerfabriek te Utrecht, de latere firma Van den Broeke, Reiger en Co. In 1877 werd hij voor de liberalen lid van de gemeenteraad en in 1885 wethouder van financiën.

In de Utrechtse gemeenteraad trok de succesvolle industrieel Reiger spoedig de aandacht door zijn talenten als spreker, zijn grondige kennis van de financieel-economische problemen en zijn belangstelling voor de gezondheidszorg. Als wethouder deed hij zich kennen als een bekwaam bestuurder die de aanhangige vraagstukken tot in de details kende, snel een beslissing nam en zijn besluiten efficiënt liet uitvoeren. Vooral de wijze waarop hij in 1887 een stelsel van gemeentelijke directe belastingen invoerde maakte veel indruk. Zijn overwicht in het college van burgemeester en wethouders was zo groot, dat in 1891 zijn benoeming tot burgemeester als opvolger van W.R. Boer als een vanzelfsprekendheid werd beschouwd. Tot zijn dood in 1908 bleef hij deze functie vervullen.

Reiger was een van de weinige burgemeesters van Utrecht die uit het bedrijfsleven afkomstig waren. De ambtelijke diensten en de gemeenteraad moesten even wennen aan zijn stijl van werken, maar al spoedig waardeerden zij zijn strakke leiding, zakelijke aanpak en doortastendheid. Ondanks zijn economisch liberalisme zag hij het als een taak van de overheid te zorgen voor de aanleg van verkeerssystemen en de stichting en exploitatie van energiebedrijven en gezondheidsdiensten. Onder de liberalen gold hij als vooruitstrevend. Zijn politieke denkbeelden waren overigens weinig geprononceerd. Alleen over het socialisme liet hij zich duidelijk uit, en wel in zeer negatieve zin.

Als burgemeester bracht Reiger met inventiviteit en grote voortvarendheid een aantal voorzieningen tot stand op het gebied van het vervoer en de nutsbedrijven, zoals de aanleg van een stadstramnet, een elektrische centrale en gasaansluitingen voor de kleine man. Door zijn bemoeiingen werden naast het gemeenteziekenhuis de universiteitsklinieken gevestigd, terwijl hij ook een weduwen- en wezenfonds voor het gemeentepersoneel stichtte en een reorganisatie van de armenzorg en de kranzinnigenverpleging tot stand bracht. Dank zij Reigers initiatieven kon de stad geleidelijk ten dele bevrijd worden van de ring van spoorlijnen van vier verschillende maatschappijen die het weg- en watervervoer belemmerde, vooral toen de stad zich snel uitbreidde. Op zijn aandringen werd in 1902 een staatscommissie ingesteld om een oplossing te zoeken voor de Utrechtse spoorwegproblemen. De plannen van de commissie bleken te duur en werden niet uitgevoerd. Reiger onderhield goede contacten met het bedrijfsleven, dat in samenwerking met de gemeente een handelsbeurs, een korenbeurs en een fruithal stichtte. Bij de aanleg van het Merwedekanaal en andere openbare werken zag hij erop toe dat met de wensen van het bedrijfsleven werd rekening gehouden.

Nog vóór de eeuwwisseling gold Reiger ook buiten Utrecht als een voortreffelijk bestuurder. Hij werd gepolst voor het burgemeesterschap van Rotterdam als opvolger van S.A. Vening Meinesz in 1891 en voor de post van gouverneur-generaal van Nederlands-Indië als opvolger van [jhr. C.H.A.] van der Wijck in 1898, terwijl ook zijn naam werd genoemd voor de portefeuille van Financiën bij de formatie van het kabinet-Van Tienhoven in 1891. De universiteit van Utrecht verleende hem in 1901 een eredoctoraat in de staatswetenschappen (promotor prof.mr. J. baron D'Aulnis de Bourouill).

De betekenis van Reiger voor Utrecht is geweest dat hij in bijzonder korte tijd de stad aansluiting heeft kunnen geven aan de nieuwste ontwikkeling op het gebied van vervoer en energievoorziening. Ten behoeve van het bedrijfsleven heeft hij niet alleen gezorgd voor een goede infrastructuur, maar vooral ook voor een gunstig klimaat dat veel heeft bijgedragen tot de vestiging van industrie en dienstverlenende bedrijven, die na de eeuwwisseling het karakter van de stad hebben bepaald.

L: G.H. van Bolhuis, 'Burgemeester Reiger', in Utrechtsch Jaarboekje . .. 68 (1909) I-XI; A. Graafhuis, 'Utrechts burgemeesters 1813[= 1913]-1948. Bernardus Reiger', in De Schakel. Personeelsorgaan van de gemeente Utrecht (1969) 67 (december) 36-39.

C.B. Wels


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013