Talma, Aritius Sybrandus (1864-1916)

 
English | Nederlands

TALMA, Aritius Sybrandus (1864-1916)

Talma, Aritius Sybrandus, theoloog en politicus (Angeren in Gld. 17-2-1864 - Haarlem 12-7-1916). Zoon van Alydus Warmoldus Lambertus Talma, predikant, en Duifje Hekelaar. Gehuwd sinds 20-1-1888 met Margaretha van Schaardenburg. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 4 dochters geboren. afbeelding van Talma, Aritius Sybrandus

Talma bezocht sinds 7 januari 1879 het gymnasium te Dordrecht en studeerde van 1882 tot 1887 theologie in Utrecht. In de drie eerste gemeenten waar hij het ambt van predikant vervulde (Heinenoord 1888-1891, Vlissingen 1891-1895 en Arnhem 1895-1901) leerde hij de sociale problemen van zijn tijd kennen. De concrete sociale nood die Talma in boeren- en arbeidersgezinnen in zijn beide eerste gemeenten aantrof, brachten hem ertoe de geschriften van de Engelse 'christen-socialisten' uit het midden van de 19de eeuw te lezen. Met name bij de predikant F.D. Maurice vond hij de opvatting dat zelfwerkzaamheid voor de arbeider het middel was om hem zijn menselijke waardigheid, die het snelle industrialisatieproces hem had ontnomen, te doen terugkrijgen. Dit zou gerealiseerd kunnen worden door te streven naar erkenning van vakbonden en steun aan de coöperatieve beweging. Aan de christelijk-sociale beweging in Duitsland ontleende Talma de opvatting dat staatsbemoeiing met het sociale leven noodzakelijk was. Zo kwam hij tot een eigen uitgangspunt: staatsbemoeiing om zelfstandigheid te versterken.

De sociale agitatie in de tweede helft der jaren '80 had inmiddels ook binnen de Antirevolutionaire Partij en het nog sterk paternalistisch ingestelde christelijke werkliedenverbond Patrimonium tot een heviger bewustzijn van de sociale problemen geleid. Deze stemming had het door Abraham Kuyper geïnspireerde Christelijk Sociaal Congres (1891) tot gevolg, waar Talma met partij en verbond in contact was gekomen. Van beide organisaties werd hij na 1891 lid, voor een hervormd predikant van de zg. ethische richting een ongewone zaak. In Patrimonium ging hij al spoedig een leidende rol spelen en hij werd er, tegen een traditioneel verzet in, één der voorvechters van moderne vakbondsopvattingen. Vanuit zijn uitgangspunten verdedigde hij bijv., zij het onder enig voorbehoud, het recht op werkstaking, dat velen binnen het verbond op bijbelse gronden afwezen. Ook van moderne vakorganisatie en van coöperatie toonde hij zich een voorstander. Als spreker op vergaderingen was hij gevierd, als lid der redactie (sinds 1898) van het blad Patrimonium schreef hij regelmatig artikelen. Mede onder Talma's invloed ontwikkelde zich binnen de christelijke arbeidersbeweging een strijdbaarder geest, hetgeen in 1909 resulteerde in de oprichting van een echte vakbond, het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV). Ook in de sociale praktijk was Talma actief. In zijn derde gemeente, Arnhem, hield hij zich met name bezig met drankbestrijding en zorg voor daken werklozenzorg.

Ook in de politiek werd hij steeds meer betrokken. In 1894 koos Talma, evenals Kuyper, partij voor het kieswetsontwerp-Tak van Poortvliet. Evenals Kuyper bepleitte hij een gezinshoofdenkiesrecht, waarbij hij echter het begrip gezinshoofd zo ruim opvatte, dat alle volwassen mannelijke arbeiders eronder zouden vallen. Echt actief werd hij in 1901, toen hij zich in twee Friese kiesdistricten voor de Tweede Kamer kandidaat stelde. Na een intensieve verkiezingscampagne versloeg hij in Tietjerksteradeel Troelstra en de liberale kandidaat De Kanter bij de eerste stemming. Binnen de ARP behoorde Talma tot een jongere, ten dele meer sociaal gerichte generatie, voor wie de schoolstrijd minder op de eerste plaats stond. Patrimonium toetste sinds 1897 ARP-kandidaten voor de Tweede Kamer op hun sociale opvattingen. Talma zelf had deze koers bepleit tegenover hen die een aparte christelijke arbeiderspartij wilden.

In de periode van zijn kamerlidmaatschap (1901-1908) verduidelijkte Talma zijn opvattingen op sociaal gebied in verschillende parlementaire redevoeringen. Zo verdedigde hij tegenover het sociaal-democratisch kamerlid J.H.A. Schaper het christendom als grondslag voor praktische politiek en de eigen politieke identiteit van een christen-democraat tegenover vrijzinnig- en sociaal-democraten. Het beginsel van de antithese tussen christelijke en niet-christelijke politiek verklaarde hij als reactie van het christelijke volk op pogingen tot geestelijke overheersing door het liberalisme. Bij de spoorwegstakingen van 1903 verdedigde Talma de regeringspolitiek en het niet meedoen der christelijke arbeiders, de stakingen betekenden contractbreuk; maatregelen waren derhalve zijns inziens onvermijdelijk. Wel wenste hij serieus onderzoek naar de grieven. Tegenover conservatieve christelijke opvattingen stelde hij anderzijds, dat er tussen arbeider en patroon niet van een bijbelse gehoorzaamheidsrelatie sprake is, maar slechts van een overeenkomst die voor beiden verplichtingen met zich meebrengt. Aangezien in de praktijk de vrijheid van de arbeider vaak werd beperkt, achtte Talma werkstaking een geoorloofd verzetsmiddel, dat echter wel slechts als laatste remedie gebruikt mocht worden.

In het kabinet-Heemskerk kon Talma van 1908 tot 1913 als minister van Handel, Nijverheid en Landbouw zijn ideeën in praktijk trachten te brengen: onder dit ministerie ressorteerde nl. ook Arbeid. Zijn wetgevende arbeid lag vooral op het terrein van de arbeidsvoorwaarden en op dat van de sociale verzekeringen. Bovendien heeft hij vergeefse pogingen gedaan om d.m.v. een systeem van arbeidsraden tot het begin van een stelsel van publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie te komen. Als uitgangspunt voor zijn arbeidswetgeving hanteerde Talma een eerder door Kuyper geformuleerd principe: de overheid dient bescherming te geven aan categorieën arbeiders die dat in het bijzonder nodig hebben: aan jongeren en vrouwen in het algemeen en aan arbeiders in bedrijfstakken waar aperte misstanden heersen. De herziening der Arbeidswet (1911) bevatte een verdere beperking van de arbeidsduur voor jongeren en vrouwen en maakte nachtarbeid voor deze beide groepen vrijwel onmogelijk. Het vaststellen van een tienurige werkdag voor alle arbeiders achtte Talma niet thuis te horen in deze wet, die immers slechts zg. beschermde personen betrof. Verder diende hij voor een aantal beroepen waar zich bijzondere problemen voordeden, wetsontwerpen met beschermende bepalingen in, nl. met betrekking tot steenhouwers, stuwadoors, bakkers en landarbeiders. Het succes was gering: slechts de Bakkerswet kwam in stemming en werd verworpen (1912). De bezwaren, vooral door oud-liberalen en conservatieve confessionelen ingebracht, betroffen hoofdzakelijk de staatsdwang en beperkingen van de vrijheid van arbeidsuitoefening in het bijzonder.

Als rechtsgrond voor zijn verzekeringswetten (de Ziektewet en de Invaliditeits- en Ouderdomswet, beide in 1913 aangenomen, maar pas later in werking getreden) stelde Talma dat een arbeider, indien hij niet (meer) in staat tot werken was, toch van zijn loon moest kunnen leven. De zelfstandigheid van de arbeider was daarbij in het geding. Arbeidsverzekering zag hij als een loonregeling, staatspensioen daarentegen, toen het ideaal van de progressieve liberalen, als een soort armenzorg, die de arbeider juist weer afhankelijk zou maken. De bezwaren in het parlement richtten zich voornamelijk tegen het verplichte karakter van de verzekeringen. Bovendien werd er ernstige kritiek geuit op de Raden van Arbeid die Talma als uitvoeringsorganen wilde invoeren. De gedachte om Raden in te stellen die op paritaire basis door patroons en arbeiders zouden zijn samengesteld (onder een neutrale van overheidswege benoemde voorzitter), met als taken toezicht op de naleving van wetten en voorschriften en het geven van advies aan de regering, stond in Talma's ideeën centraal. Al eerder had hij met hetzelfde doel een Bakkersradenwet ingediend, die hij had moeten intrekken. Tegelijk met de Ziektewet diende hij nu een Radenwet in: een 80-tal gekozen Raden op regionale basis zouden voor de uitvoering der verzekering moeten zorgen. Hij voldeed hiermee aan het door de Tweede Kamer verlangde decentralisatieprincipe. Tegelijkertijd echter liet hij de mogelijkheid voor verdergaande taken van de Raden geheel open: in dat kader zouden zij ook verordeningen ter uitvoering van wetten en algemene maatregelen van bestuur kunnen maken. Dit ging in de richting van publiekrechtelijke bevoegdheden, waartegen groot verzet ontstond: Talma werd gedwongen de taak van zijn Raden te beperken tot uitvoering van de verzekeringen, waarna het wetsontwerp werd aangenomen (1912).

Talma's oorspronkelijke idee betreffende Raden betekende geen corporatistische maatschappijordening zoals later door verschillende katholieken werd gepropageerd. Het ging hem minder om een harmonische organische maatschappij als zodanig dan om medezeggenschap van de arbeider. Zijn voorkeur voor een strijdbare vakbeweging wijst in deze richting.

Talma's nogal eigenzinnige en soms autoritaire aard heeft mede bijgedragen tot betrekkelijk weinig concrete resultaten van zijn werk als minister. Niettemin heeft hij met name de slepende sociale verzekeringswetgeving een belangrijk stuk verder gebracht.

In 1914 keerde hij terug naar een pastorie in Bennebroek. Zijn gezondheid was door het harde werken echter aangetast en in 1916 volgde zijn te vroege dood.

P: Talrijke brochures en artikelen over sociale problemen, o.a. De Vrijheid van den arbeidenden stand (1902) en De arbeidersbeweging (1914). Zie ook enkele van zijn artikelen in de onderstaande werken van Vellinga en De Ruiter.

L: C. Smeenk en P. van Vliet jr.. Een held in volle wapenrusting. Ds. A.S. Talma en zijn arbeid (Rotterdam, 1916); J.M. Vellinga, Talma's sociale arbeid (Hoorn, 1941); T. de Ruiter O.F.M., Minister A.S. Talma. Een historisch-ethische studie over de corporatieve gedachte in de christelijk-sociale politiek van Nederland (Franeker, 1946).

I: Geschiedenis magazine 2007 (juni) 27. [Foto: Jules H. Wolff; A.S. Talma als minister van Handel, Nijverheid en Landbouw].

J.T. Minderaa


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013