Thijssen, Theodorus Johannes (1879-1943)

 
English | Nederlands

THIJSSEN, Theodorus Johannes (1879-1943)

Thijssen, Theodorus Johannes , onderwijzer, politicus en letterkundige (Amsterdam 16-6- 1879 - Amsterdam 23-12- 1943 ). Zoon van Samuel Jan Thijssen, schoenwinkelier, en Alida Fieggen. Gehuwd sinds 1-11-1906 met Johanna Maria Zeegerman. Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren. Na haar overlijden op 6-10-1908 hertrouwd op 18-11-1909 met Geertje Dade. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren. afbeelding van Thijssen, Theodorus Johannes

Zijn vader stierf in 1890, zodat zijn moeder zich voor de taak gesteld zag alleen door middel van het drijven van een kruidenierszaakje in het onderhoud van het zes kinderen tellende gezin te voorzien. Ondanks de financieel zorgelijke situatie, werd het hem, als oudste, na zijn lagere schoolperiode, mogelijk gemaakt van 1894 tot 1898 de opleiding voor onderwijzer aan de Haarlemsche Rijkskweekschool te volgen. Hierna was hij van 1899 tot 1905 onderwijzer aan de Hortus Plantsoenschool en tot 1921 aan de 104e Volksschool aan de Boerhaavestraat te Amsterdam. In 1905 richtte hij met P.J. Bol De Nieuwe School op, een tijdschrift voor praktische pedagogiek. Hierin trok hij vaak fel van leer tegen de verouderde pedagogische en methodische opvattingen binnen het onderwijs. Tussen 1905 en 1907 publiceerde hij in dit tijdschrift als feuilleton zijn eerste roman Barend Wels (Bussum, 1908). Zijn kritische onderwijsartikelen en besprekingen werden gebundeld in Taal en Schoolmeester (Bussum, 1911). Hij schreef taal- en rekenmethoden, was actief bestuurslid van de Bond van Nederlandsche Onderwijzers (BNO) en werd in 1915 redacteur van het bondsblad De Bode. Toen hij de bondsactiviteiten en de onderwijzersfunctie niet langer kon combineren, verliet hij in 1921, zij het met tegenzin, de school en werd bezoldigd hoofdbestuurder van de BNO en tevens redacteur van School en Huis, het ouderblad van deze bond. Vooral in dit laatste periodiek legde hij zijn strijdvaardigheid voor het openbaar onderwijs en de onderwijzers aan de dag en stelde hij pogingen in het werk de BNO tot het NVV te doen toetreden. Twee jaar later verscheen Kees de jongen (Bussum, 1923), een roman over een gewone Amsterdamse volksjongen van dertien jaar. Uit de treffende tekening van gezin, school en jeugd en de onderscheiding tussen de fantasiewereld en de werkelijkheid van de hoofdpersoon, blijkt zijn grote liefde voor het kind. In al zijn letterkundig werk dat volgde, staat wisselend de schoolklas, de onderwijzer, het gezin, maar bovenal het kind centraal. Het opmerkelijkst blijkt dat uit Het grijze kind (Bussum, 1927), waarin hij de pedagogische, sociale en onderwijskundige situaties van die tijd ironiseerde.

In 1933 werd hij tot lid van de Tweede Kamer voor de SDAP gekozen, maar hij bleef als onbezoldigd hoofdbestuurder lid van de BNO. Als onderwijskundige van de partij, beijverde hij zich als parlementariër o.m. voor spellinghervorming, verbetering van de situatie van het openbaar onderwijs en die van de onderwijzers in het algemeen. Hij vond in het kabinet-Colijn minister Marchant van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen tegenover zich, en daarna, van 1935 tot 1939 Slotemaker de Bruine. Bij de besprekingen van de rijksbegrotingen deed hij steeds felle aanvallen op de voorstellen tot bezuiniging op de onderwijspost. Tevens was Thijssen raadslid voor de SDAP in Amsterdam, van 1935 tot 1941, het jaar waarin de raad ontbonden werd. Als lid van de Commissie voor het onderwijs zette hij zich in voor plaatselijke hervormingen. Als bezield en radicaal socialist streed hij voor avondonderwijs voor volwassenen, bijzondere subsidies en verlaging van de leerlingenschaal, maar zijn genegenheid voor het kind deed hem daarnaast ook vragen stellen over het verstrekken van melk en schoeisel aan schoolkinderen. Voorts bleef hij recensies, beschouwingen en verhalen schrijven, zowel voor de bladen van de BNO als voor die van de Arbeiderspers; verspreide verhalen werden gebundeld in Egeltje (Bussum, 1929) en Een bonte bundel (Amsterdam, 1935). Enkele jaren later publiceerde hij zijn jeugdherinneringen in zijn meest autobiografisch werk In de ochtend van het leven (Bussum, 1941).

A: Collectie-Thijssen in familiebezit.

P: Behalve de reeds genoemde werken schreef hij enige pamfletten en brochures van onderwijskundige, politieke en didactische aard. Overige letterkundige werken zijn: Jongensdagen (Bussum, 1909), School-land (Bussum, 1925), De gelukkige klas (Bussum, 1926) en Het taaie ongrief (Bussum, 1932).

L: Behalve biografische en bibliografische artikelen over Thijssen, in Tirade 15 (1971) 2-23; Rob Grootendorst, 'Theo Thijssen', in De Engelbewaarder... I (1976) 4 (juli).

I: Rob Grootendorst, 'Theo Thijssen', in De Engelbewaarder... I (1976) 4 (juli) fotokatern. [Thijssen in 1902].

E. Mielen


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013