Dijkstra, Johannes (1896-1978)

 
English | Nederlands

DIJKSTRA, Johannes (1896-1978)

Dijkstra, Johannes, kunstschilder (Groningen 23-12-1896 - Groningen 21-2-1978). Zoon van Derk Dijkstra, huisschilder, en Elizabeth Bousema. Gehuwd op 21-3-1922 met Maria van Veen. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. afbeelding van Dijkstra, Johannes

Dijkstra volgde na de ULO de driejarige HBS in Groningen. Zijn moeder had hem een carrière in de handel toegedacht. Intussen volgde hij de woensdag- en zaterdagmiddagcursus van Academie Minerva, de Groningse academie van beeldende kunsten. In tegenstelling tot de oorspronkelijke plannen volgde hij hier, na de HBS, de opleiding MO tekenen(1915-1919). In 1918 was hij medeoprichter van de Groningse kunstenaarsvereniging De Ploeg. Hij studeerde in 1919/1920 aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam, waar hij zich o.a. in de schilderkunst bekwaamde. De lessen in monumentale kunst van R.N. Roland Holst waren essentieel voor zijn latere ontwikkeling. In 1920 vestigde hij zich, terug in Groningen, aan de Spilsluizen, waar de met hem bevriende architect Evert van Linge een atelier voor hem bouwde. Dijkstra leefde in deze periode vooral van het vervaardigen van illustraties en reclamekunst. Bovendien schreef hij, als secretaris van De Ploeg, regelmatig artikelen in verschillende kranten en tijdschriften. Hij zou zijn hele leven een actief publicist over kunst blijven. In 1926 werd hij leraar bij De Linetreckers, een tekenvereniging van Groningse studenten.

Bij veel van zijn werk ondervond Dijkstra waardering. Zo won hij de Willink van Collenprijs in 1925 met zijn schilderij 'Rustende zichters'; de Culturele Prijs van Groningen verwierf hij in 1956. Zijn grafische oeuvre is groot. Behalve vrij werk vervaardigde Dijkstra onder meer illustraties bij vertaalde Russische romans, bij gedichten van onder meer Josef Cohen (1923) en bij Groninger volksvertellingen, door E. J. Huizenga-Onnekes verzameld onder de titels Het boek van Trijntje Soldaats (1928) en Het boek van Minne Koning (1930). Dijkstra maakte ook enkele beeldhouwwerken. Behalve van De Ploeg was hij lid van De Onafhankelijken, Arti et Amicitiae, en de beide verenigingen De Grafische en De Hollandsche aquarellistenkring. Naast een-mansexposities nam hij deel aan vele tentoonstellingen van De Ploeg en was hij enkele malen vertegenwoordigd op exposities in het buitenland, waaronder de Biennale van Venetië.

In de kunstenaarsloopbaan van Johan Dijkstra kunnen we een aantal fasen onderscheiden. Rond 1918 schilderde hij, mede onder invloed van F.H. Bach, zijn leraar op Academie Minerva, impressionistisch. Aan het begin van de jaren '20 werd Van Gogh zijn inspirerend voorbeeld. Zijn schilderijen ontwikkelen zich tussen 1921 en 1924 geheel in de lijn van deze grote meester van bijna monochroom donker naar pointillistisch. Hiermee stond hij buiten het expressionisme van de andere Ploegleden, die evenals hij via Jan Wiegers kennis hadden gemaakt met de kunst en ideeën van E.L. Kirchner, maar deze aanvankelijk met meer enthousiasme en getrouwheid volgden dan Dijkstra. Dijkstra koos zijn onderwerpen steeds uit het Groningse plattelands- of stadsleven; verder schilderde hij portretten van mede-Ploegleden. Dezelfde thema's keren terug in zijn grafiek, waarmee hij, al experimenterend, een hoog niveau bereikte. Pas rond 1924, later dan zijn Ploeggenoten, kwam ook Dijkstra in de ban van het expressionisme. Zijn bewondering voor Kirchner, Van Gogh en Edvard Munch werd toen evident. Hij ging over op de wasverftechniek die Wiegers bij Kirchner had leren kennen; als verdunningsmiddel werd benzine met was gebruikt. Hij vereenvoudigde het gekozen beeld met felle kleuren om tot een snelle spontane weergave van zijn emoties te komen; hierbij traden soms sterke 'vertekeningen' op. Merkwaardigerwijs zijn voor een aantal van dergelijke 'impulsieve' stukken voortekeningen bekend. In zijn grafiek kwam hij tot een zelfde dynamiek en expressiviteit, vooral in etsen en houtsneden.

Dijkstra verliet het expressionisme abrupt in 1930 om zich in te gaan wijden aan de gebonden kunsten, waarbij de lessen van Roland Holst hem van pas kwamen. Daarnaast leerde hij bij van Duitse glasschilders in Groningen. Hij bleef wel vrij tekenen en schilderen, zij het meer natuurgetrouw dan voorheen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog legde hij in deze kunstvormen het Groningse landschap vast, onder meer om de schoonheid van dit land, dat hem lief was, voor het nageslacht te bewaren. Zijn eerste grote monumentale opdracht vóór de oorlog was de vervaardiging van ramen voor de aula van de Groninger universiteit, die in 1951 voltooiing vond. Na de oorlog volgden glasopdrachten in Dordrecht - het grote transeptraam in de Grote Kerk (1951-1954), Coevorden (1962 en 1969) en Utrecht (1957, 1960 en 1964). Voorts vervaardigde Dijkstra mozaïeken in Manchester en Malmö en wandschilderingen in Assen. Op het eind van de jaren '50 namen zijn creatieve impulsen af en werd zijn werk zwakker.

Dijkstra publiceerde met grote regelmaat. Hij schreef teksten voor De Ploeg (zoals het manifest De Ploeg Groningen 1927 en stukken in het Ploegtijdschrift Het Kouter) en artikelen in onder meer de Vrije Bladen, het Cultureel maandblad en het Nieuwsblad van het Noorden. Hij toonde zich een kundig maar strijdbaar kunstcriticus, die emotioneel kon uithalen tegen kunstuitingen die hij niet kon waarderen - de abstracte kunst moest het vooral ontgelden. Deze houding was, met zijn neiging tot ijdelheid en een zekere geldingsdrang, een reden, waarom hij weinig hartelijke contacten onderhield met collega's. In zijn geschreven herinneringen aan de vroege Ploegtijd verheerlijkte Dijkstra vaak het verleden; door zijn subjectief gekleurde visie zijn deze 'memoires' niet altijd historisch betrouwbaar.

Als kunstenaar ondervond Dijkstra tijdens zijn bloeiperiode van scheppend werk veel waardering in de kunstkritiek, alleen zijn expressionistische tijd (1924-1930) vormde daarop een uitzondering.

A: Archief-Dijkstra onder beheer van Stichting "Johan Dijkstra" gevestigd te Groningen.

P: Behalve bibliografie in onder L genoemd werk van Venema Johan Dijkstra. [Tentoonstelling] Groninger Museum en Provinciehuis 17 febr. - tot en met 16 maart (Groningen, 1958]; Overzichtstentoonstelling [24 nov. - 14 december] grafisch oeuvre Johan Dijkstra in Pictura [Groningen, 1970]; Johan Dijkstra 1896-1978. Aquarellen, tekeningen en grafiek. [Tentoonstelling] 7 april - 1 mei [Groningen: Pictura, 1978].

L: A. Venema, De Ploeg 1918-1930 (Baarn, 1978); Ad Petersen, De Ploeg. Gegevens omtrent de Groningse schilderkunst in de jaren '20 ('s-Gravenhage, 1982).

I: Mieke van der Wal e.a., Johan Dijkstra 1896-1978 (Zwolle 1996) 70 [Dijkstra omstreeks 1955].

P. Knolle


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013