Heering, Gerrit Jan (1879-1955)

 
English | Nederlands

HEERING, Gerrit Jan (1879-1955)

Heering, Gerrit Jan, theoloog (Pasuruan (Ned.-Indië) 15-3-1879 - Leiden 18-8-1955). Zoon van Pieter Heering, predikant, en Apollonia Wilhelmina Spakler. Gehuwd op 18-8-1905 met Alida van Bosse. Uit dit huwelijk werden 5 zoons geboren. afbeelding van Heering, Gerrit Jan

Heering was de zoon van een oorspronkelijk Ned. Hervormd, later remonstrants predikant die tevens bekend is gebleven als schrijver van literaire schetsen. Hij groeide op in de Haagse remonstrantse pastorie, volgde het gymnasium te 's-Gravenhage en werd predikant, zij het met een anders geaarde theologie dan die van zijn vader, die nog gevormd was door het modernisme van de hoogleraren J.H. Scholten en A. Kuenen. In Heerings studietijd - te Leiden sinds 1898 - was de godsdiensthistoricus C.P. Tiele hoogleraar van het remonstrantse seminarium. In Leiden kwam bij Heering ook het besef van het tekort in het 'modernisme op zijn smalst', waarin hij de kern van het evangelie voelde wegebben. Toen werd de grondslag gelegd voor zijn latere werk, waarin hij tot herontdekking kwam van kernwoorden uit de christelijke traditie.

Na de studie diende Heering de remonstrantse gemeenten van Oude Wetering (1904-1906), Dordrecht (1907-1913) en Arnhem (1913-1917). In zijn eerste gemeente vond hij gelegenheid tot het schrijven van de dissertatie Onderzoek naar het wezen van het zedelijk oordeel, waarop hij in 1906 te Leiden met lof promoveerde. Promotor was prof. P.D. Chantepie de la Saussaye, die Heering ook had aangezet tot het kiezen van een onderwerp uit de ethiek. Hierin kon hij zich losmaken van de invloed die de colleges van G.J.P.J. Bolland met zijn hegeliaanse filosofie op hem hadden gehad. In 1917 benoemde de Algemeene Vergadering van de Remonstrantsche Broederschap Heering tot hoogleraar van het seminarium, dat verbonden bleef aan de Rijksuniversiteit van Leiden. Hij werd er de opvolger van H.IJ. Groenewegen, die een benoeming tot hoogleraar te Amsterdam aanvaard had. Diens wens om het seminarium naar Amsterdam te verplaatsen werd door de Broederschap niet gehonoreerd. Te Leiden vond Heering als naaste collega K.H. Roessingh, met wie hij zich persoonlijk en wetenschappelijk zeer verwant voelde. Na Roessinghs vroege dood in 1925 gaf hij diens verzameld werk uit en schreef hij daarvoor het inleidend overzicht 'Roessingh en zijn theologie'. Toen ook Roessinghs opvolger, H.T. de Graaf, reeds na vijf jaar overleed, voelde Heering het als zijn verantwoordelijkheid het wetenschappelijk theologisch werk dat zijn beide vrienden niet hadden kunnen voltooien op zich te nemen. Zo ontstond in zes jaren van intense studie het grote werk Geloof en openbaring (Arnhem, 1935-1937.2 dl.; 3e dr. 1950). Heering behoorde sinds het ontstaan van de groep tot de zg. 'malcontenten', die later op zijn voorstel rechtsmodernen werden genoemd. Kenmerken van dit rechtsmodernisme zijn: het besef van zonde en genade en vervolgens van openbaring en geloof, met daarbij het centraal stellen van de Christusfiguur en het eschatologisch perspectief. Zijn boek heeft, naast het werk van Roessingh, als belangrijkste uiting van deze stroming binnen het vrijzinnig christendom, een stempel gezet op het denken van zijn tijd.

Behalve door het baanbrekende werk Geloof en openbaring voor de theologische gedachtenvorming in brede kring heeft Heering grote invloed gehad als voornaamste woordvoerder en stuwende kracht van het christen-antimilitarisme. Zijn doorbraak daartoe kwam in en door de Eerste Wereldoorlog onder invloed van o.a. de vredesprediker Hilbrandt Boschma. In 1921 hield Heering in de Algemeene Vergadering van de Remonstrantsche Broederschap een beroemd geworden rede over 'Het sociale element in onze godsdienstprediking', die als brochure is uitgegeven onder de titel De kerk als maatschappelijk geweten. Met zijn oproep de kerk meer nog dan tot dusver het geweten der samenleving te doen zijn gaf hij de stoot tot de sindsdien nog niet verstomde discussie over politiek op de kansel. Mede n.a.v. deze rede stichtte hij met Roessingh, De Graaf en anderen in 1922 het Genootschap voor Zedelijke Volkspolitiek, dat slechts enkele jaren een moeizaam bestaan leidde, maar een reeks van vruchtbare brochures en artikelen in Het Gemenebest heeft voortgebracht. Indirect heeft Heering door zijn radiotoespraak op Hervormingsdag 1924 voor W.G.J. van Koeverden - voorzitter van de Apologetische Vereeniging 'Petrus Canisius' (AVPC) - de stoot gegeven om tot oprichting te komen van een eigen katholieke omroep, teneinde onjuiste voorstellingen van zaken betreffende katholieke leerstellingen via de ether te kunnen bestrijden.

Hoewel hij zich tot het socialisme aangetrokken voelde, begon Heering zijn antimilitaristische strijd niet op politieke doch op zuiver godsdienstig-christelijke gronden. Het was een strijd waarin hij velen als vriend verloor, maar van anderen nieuwe steun ontving. Van de oprichting in 1924 tot hij in 1935 om gezondheidsredenen de leiding moest overdragen, was Heering de bezielende voorzitter van de vereniging Kerk en Vrede. Zijn pacifistisch commentaar op de ontwikkelingen in kerk en wereld verscheen geregeld in het weekblad Militia Christi van deze beweging. Een geselecteerde bundeling van deze artikelen is na zijn afscheid uitgegeven onder de titel Militia Christi (1936). Om de vele ernstige vragen te beantwoorden die in de discussie rezen schreef Heering onder hoogspanning zijn Zondeval van het christendom (1928), dat verschillende drukken beleefde (5e dr. 1981: facs. uitg. van de 4e dr., 1953) en in verscheidene talen vertaald is. Na de krachtsinspanning van dit opzienbarende boek werd Heering door ziekte getroffen, maar een reis in de winter van 1929/1930 naar Amerika met colleges over de vrijzinnig-godsdienstige gedachte in Europa bracht voor hem een geestelijke ontspanning. Een hoogtepunt in de antimilitaristische beweging vond hij daarna in het tweede congres (het eerste vond in 1928 te Amsterdam plaats) van de Internationale Bond van Antimilitaristische Predikanten en Geestelijken, dat in september 1931 te Zürich bijeenkwam. Daar beleefde Heering sterker dan elders de Una Sancta, de éne kerk van Christus.

Door dit christen-antimilitarisme en de rechtsmoderne theologie was Heering niet de geschikte man om ook organisatorisch leiding te geven aan het vrijzinnig protestantisme in Nederland. Wel was hij een trouw bezoeker en spreker op de Vergadering van Moderne Theologen. Binnen de Remonstrantse Broederschap zag hij zijn functie van seminariumhoogleraar als uitkijkpost aan de academie, en als zodanig heeft hij belangrijke vernieuwingen in het eigen kerkgenootschap kunnen stimuleren. In de Gedachtenisrede... bij zijn 25-jarig ambtsjubileum als hoogleraar in 1942 gaf hij hiervan enkele voorbeelden. Toen waren onder zijn leiding reeds 44 proponenten afgestudeerd (onder wie zeventien vrouwen). Opzettelijk mengde hij het seminarium niet in de pacifistische strijd: qui bene distinguit bene docet was zijn motto. In de academische kring voelde Heering zich geheel thuis; een bewijs daarvoor is de wandelclub die hij jarenlang met vier collegae uit andere faculteiten vormde. Een van hen was J. Huizinga, over wiens religieuze gedachten hij een klein boekje schreef. Toen Heering 70 jaar werd is hem door leerlingen, onder wie zijn opvolger G.J. Sirks, de bundel "In koninklijke dienst" aangeboden. Op 19 september 1949 nam hij afscheid als hoogleraar.

P: Bibliografie in de bundel "In koninklijke dienst", 121-123.

L: "In koninklijke dienst". Opstellen aangeboden aan professor dr. G.J. Heering op zijn zeventigste verjaardag 15 maart 1949 (Arnhem, 1949); G.J. Sirks, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1955-1956, 86-94; Diverse aspecten van Heerings werkzaamheid belicht in Het Remonstrants Weekblad 14 (1955) 33 (27 augustus) 1-8; De theologie van Prof.Dr. G.J. Heering. [Met medew. van P.D. Tjalsma, G.J. Sirks en H.J. Heering] (Lochern, 1957); H. van den Berg en T. Coppes, Dominees in het geweer. Het christen-antimilitarisme van Kerk en Vrede 1924-1950 2e gew. dr. (Nijmegen, 1982). Cahier Studiecentrum voor vredesvraagstukken 7 (1982) 1-2 (maart).

I: "In koninklijke dienst". Opstellen aangeboden aan professor dr. G.J. Heering op zijn zeventigste verjaardag 15 maart 1949 (Arnhem, 1949) afbeelding tegenover titelpagina.

J.H. Rombach


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013