Lijnden, Robert baron van (1843-1910)

 
English | Nederlands

LIJNDEN, Robert baron van (1843-1910)

Lijnden, Robert baron van, (wijziging geslachtsnaam bij KB van 8-11-1844 nr. 80 in Melvil baron Van Lijnden; bekend onder de naam Melvil baron Van Lynden), rechter, minister (Amsterdam 6-3-1843 - 's-Gravenhage 27-4-1910). Zoon van Frederik Augustus Alexander Carel baron Van Lijnden, heer van Sandenburg (bekend onder de naam baron Van Lynden van Sandenburg), vice-president Gerechtshof te Utrecht, en Catherine Melvil. Gehuwd op 19-9-1872 met jkvr. Catharina Johanna van Weede. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. afbeelding van Lijnden, Robert baron van

Roberts vader overleed in 1855, waarna zijn Schotse moeder een belangrijk aandeel had in zijn opvoeding. Hij bezocht het gynasium in Utrecht en studeerde er vanaf 1860 rechten en letteren. In beide vakken legde hij kandidaatsexamen af. Zijn juridische studie sloot hij op 24 juni 1868 af met een promotie op stellingen.

Zowel op het Utrechtse platteland, waar zij uitgestrekte bezittingen hadden, als in de stad behoorden de Van Lynden van Sandenburgs tot de toonaangevende families aan wie per traditie een aantal belangrijke posten in het bestuur van stad en provincie en bij de rechterlijke macht toevielen. In de eerste 25 jaar van zijn beroeps- en politieke carrière heeft Melvil van Lynden sommige van deze functies vervuld.

Na zijn studie vestigde hij zich als advocaat in Utrecht, waar hij in 1875 werd benoemd tot rechter-plaatsvervanger; van 1877 tot 1900 was hij rechter in de arrondissementsrechtbank te Utrecht. In 1872 werd hij hoogheemraad van Lekdijk Bovendams, drie jaar later kerkvoogd en vervolgens kerkmeester. In deze laatste functie had hij een belangrijk aandeel in de restauratie van de Dom. Zijn belangstelling voor de letterkunde, waarvan hij als student al blijk had gegeven, kwalificeerde hem voor het bestuurslidmaatschap van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.

Evenals zijn familie in het Utrechtse was Melvil aanhanger van de antirevolutionaire richting. Van 1883 tot 1901 had hij voor deze partij zitting in de gemeenteraad van Utrecht en van 1883 tot 1887 in de Provinciale Staten. In de jaren '80 en '90 stelde hij zich enige malen kandidaat voor de Tweede Kamer, maar werd niet gekozen. De Provinciale Staten van Utrecht benoemden hem in 1887 tot lid van de Eerste Kamer, waar hij als eerste de antirevolutionaire richting vertegenwoordigde. Kort daarop voltrok zich zowel in de Tweede Kamer als in het kiezerscorps een scheuring onder de antirevolutionairen, waarbij Melvil zich als Eerste-Kamerlid afzijdig kon houden.

In 1900 werd hij de eerste secretaris-generaal van het juist opgerichte Permanente Hof van Arbitrage in Den Haag. Daar Melvil niet als deskundige op het gebied van het internationale recht kon worden beschouwd, is het waarschijnlijk dat hij deze benoeming vooral te danken had aan het feit dat hij tijdens de eerste vredesconferentie bewezen had dat zijn talenkennis en omgangsvormen hem in staat stelden zich in een internationaal milieu gemakkelijk te bewegen. In diplomatieke en hofkringen beschikte Melvil inmiddels al over contacten: enerzijds via zijn halfbroer C.Th. graaf Van Lynden van Sandenburg (minister van Buitenlandse Zaken 1879-1883) en zijn school- en studiegenoot W.H. de Beaufort, minister van Buitenlandse Zaken (1897-1901), en anderzijds via zijn vrouw, die als grootmeesteres aan het hof verbonden was. Nog maar nauwelijks had Melvil zijn nieuwe functie aanvaard of hij werd door Abraham Kuyper als minister van Buitenlandse Zaken in diens kabinet opgenomen.

Na Melvils aftreden is gesuggereerd dat Kuyper zijn bescheiden en correcte, maar op bestuurlijk en buitenlands-politiek terrein onervaren geestverwant gekozen had om des te gemakkelijker zelf op het buitenlands beleid vat te krijgen. Melvil was echter niet alleen Kuypers keuze. Tijdens de formatie werden voor deze portefeuille vooral drie namen genoemd: naast Melvil van Lynden de gezanten jhr. W.M. van Weede van den Berencamp (Madrid) en J.D.C. baron Van Heeckeren van Keil (Stockholm). De door Kuyper geconsulteerde A.F. de Savornin Lohman en baron Æ ,. Mackay hadden beiden een voorkeur voor Melvil wegens diens innemendheid en omdat het echtpaar 'de kunst van vriendelijk recipieeren' verstond en 'met groot gemak' Frans en Engels sprak.

Als minister werd Melvil van Lynden geconfronteerd met de problemen die de handhaving van de neutraliteit in de verschillende spanningsgebieden met zich bracht. In de eerste plaats was dat de Boerenkwestie, die vooral minister Kuyper bijzonder ter harte ging. Terwijl Melvil van mening was dat Nederland, tegen de wens van Engeland in, geen pogingen tot directe bemiddeling diende te ondernemen, stelde Kuyper, die beter geïnformeerd was, op briefpapier van zijn Brusselse hotel een concept op van onderhandelingspunten, dat hij via een Britse relatie aan de regering in Londen deed toekomen. Melvil protesteerde niet tegen Kuypers initiatief en zond langs officiële diplomatieke weg de Britse regering het nagenoeg ongewijzigde concept van Kuyper.

De anti-Britse gezindheid van Kuyper was algemeen bekend. Toen hij dan ook bezoeken bracht aan Brussel, Berlijn, Wenen en Rome en daar met vooraanstaande politici gesprekken voerde, ging men zich afvragen of Nederland op het punt stond zijn neutraliteitspolitiek op te geven om samen met België aansluiting te zoeken bij Duitsland. Melvil, die al in 1902 Kuyper had verzocht geen privé-correspondentie te voeren met de gezant in Berlijn, was niet of slechts onvolledig op de hoogte van Kuypers activiteiten in het buitenland.

In de Tweede Kamer en in de pers werden het onduidelijke beleid en de invloed van Kuyper daarop scherp gekritiseerd. In de kamerdebatten raakte Melvil bekneld tussen zijn verantwoordelijkheid als minister en zijn loyaliteit tegenover Kuyper. Verschillende kleinere incidenten droegen eveneens tot vergroting van de spanning bij. Zo had Melvil de gezant Van Heeckeren van Keil wegens het verstrekken van onjuiste inlichtingen voor ontslag voorgedragen. De ministerraad had echter de voordracht niet overgenomen, maar ook de beschuldigingen niet ingetrokken. Ook de benoeming van de secretaris-generaal S. Hannema had tot wrijvingen aanleiding gegeven.

De Russisch-Japanse oorlog toonde aan hoe kwetsbaar de Nederlandse koloniën waren. Het neutraliteitsprobleem kreeg in 1904 een nieuwe dimensie door de vraag of schepen van belligerenten in Indië zouden mogen bunkeren. Van Kuyper was bekend dat hij zowel Russische als Japanse schepen wilde laten bunkeren. Na overleg in de minsterraad deed Melvil de Russische zaakgelastigde een aide-mémoire toekomen, waarin het Nederlandse standpunt nader werd uiteengezet. De voor Rusland ongunstige precisering werd in Sint Petersburg als een onwelwillend gebaar uitgelegd. Het stuk was inderdaad weinig subtiel gesteld en Kuyper nam daarom achter de rug van Melvil contact op met de Russische zaakgelastigde om van beide zijden de nota's terug te nemen. Naar aanleiding van dit incident bepaalde de ministerraad dat voortaan alle uitgaande nota's in de raad aan de orde gesteld moesten worden en dat Melvil zich op zijn departement zou dienen te laten adviseren door een ervaren diplomaat. Deze functie kreeg een relatie van Kuyper, de gezant te Constantinopel W.F.H. von Weckherlin, die op dit moment juist in Den Haag vertoefde. Melvin liet zich deze curatele niet welgevallen, bracht de zaak enige malen in de ministerraad ter sprake en vroeg ten slotte ontslag, dat hem op 9 maart 1905 werd verleend.

Na drie decennia van bijna volledige passiviteit op buitenlands-politiek gebied, werd Melvil van Lynden minister in een periode waarin de neutraliteitspolitiek enigszins onder druk kwam te staan. Hij bleek tegen zijn taak, leiding te geven aan de buitenlandse politiek, niet opgewassen. In zijn competentieconflict met Kuyper had Melvil bovendien de handicap dat hij niet kon terugvallen op de ambtelijke top van zijn departement, omdat die in deze jaren ook zwak bezet was. Indien Melvil een sterkere persoonlijkheid was geweest of minder loyaliteit tegenover Kuyper in acht had genomen, zou hij zich nadrukkelijker en eerder tegen Kuypers bemoeiingen met het buitenlands beleid hebben verzet.

A: Archief-Melvil van Lynden in het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage en archief-Kuyper, waarin 40 brieven van Melvil van Lynden uit de periode 1873-1905, in Historisch Documentatiecentrum voor Nederlands Protestantisme 1800 -heden (Vrije Universiteit van Amsterdam).

L: J.H. Hora Siccama, 'Mr. R. Melvil van Lynden, minister van Buitenlandsche Zaken', in Woord en beeld. Geïllustreerd maandschrift 1901, 359-363; J. Fokkema, 'De buitenlandse politiek van Kuyper of Kuyper en de buitenlandse politiek?', in Anti-revolutionaire staatkunde 42 (1972) 289-300.

I: De Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken in de twintigste eeuw. Onder red. van D. Hellema, B. Zeeman en B. van der Zwan (Den Haag 1999) 24.

C.B. Wels


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013