Oijen, Ludolph Hendrik van (1889-1953)

 
English | Nederlands

OIJEN, Ludolph Hendrik van (1889-1953)

Oijen, Ludolph Hendrik van (bekend onder de naam Van Oyen), luitenant-generaal, waarnemend commandant (25-4-1889 - 's-Gravenhage 28-7-1953). Zoon van Willem Gerrit van Oijen, hoofdcommies bij het Algemeen Rijksarchief, en Geertruida Pierik. Gehuwd op 4-8-1913 met Elise Marie Francina Brouwer. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren. Na echtscheiding (22-2-1946) gehuwd op 19-3-1946 met Iela Olga Rama Smith. Ze hadden 1 dochter.

afbeelding van Oijen, Ludolph Hendrik van

Van Oyen begon in 1906 zijn militaire opleiding voor de dienst in Nederlands-Indië bij de Cadettenschool in Alkmaar en voltooide deze in 1911 op de Koninklijke Militaire Academie te Breda, toen hij op 27 juli van dat jaar werd benoemd tot tweede luitenant bij het wapen der infanterie van het leger in Indië. Kapitein geworden volgde hij van 1922 tot 1925 de krijgskundige studieën aan de Hoogere Krijgsschool te 's-Gravenhage. Als majoor en officier van de Generale Staf kreeg hij in 1934, zelf geen vlieger zijnde, het bevel over de luchtvaartafdeling van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL), een functie die hij, na de tussenliggende rangen doorlopen te hebben, ook zou blijven vervullen toen hij op 15 juni 1940 werd benoemd tot generaal-majoor. Sedert de beginjaren van de militaire luchtvaart was het regel geworden dat een officier van de generale staf het commando voerde, met de welbewuste bedoeling de vliegerij in deugdelijke militaire banen te leiden en van dit onderdeel een betrouwbare gevechtseenheid te maken. In die zin was Van Oyens positie als niet-vlieger binnen de militaire vliegwereld niet uitzonderlijk. Onder zijn leiding was de luchtvaartafdeling inmiddels per 30 maart 1939 verzelfstandigd tot het Wapen der Militaire Luchtvaart van het KNIL, dat tot het uitbreken van de oorlog met Japan, in december 1941, een voor Nederlandse begrippen belangrijke uitbreiding zou ondergaan. Concreet betekende dit dat bij de aanvang van de strijd het aantal gevechtsklare toestellen 58 bommenwerpers, 48 jagers en 18 verkenningsvliegtuigen omvatte, op een totaal van respectievelijk 100, 108 en 152; de overige vliegtuigen werden gebruikt voor instructiedoeleinden of waren in reparatie of te veel versleten.

Na de oprichting in januari 1942 van het zogeheten ABDA-Command (American, British, Dutch, Australian Command), dat zijn hoofdkwartier te Lembang op West-Java had, werd generaal-majoor Van Oyen plaatsvervanger van de Britse vice-luchtmaarschalk, sir Richard Peirce, die het bevel voerde over de gezamenlijke geallieerde luchtmachten. Hij herkreeg zijn zelfstandigheid als luchtmachtcommandant toen op 25 februari 1942 het ABDA-Command op advies van zijn bevelhebber, generaal sir Archibald Wavell, werd opgeheven op grond van de veronderstelling dat door de onstuitbare Japanse opmars de val van Java nabij was, een voorspelling die reeds een week na de landing van de Japanners werd bewaarheid. Op 6 maart 1942, drie dagen voor de capitulatie van het KNIL, vertrok de toenmalige luitenant-gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, H.J. van Mook, op verzoek van de landvoogd, jhr. A.W.L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, met een der laatste vliegtuigen naar Australië, samen met een kleine groep deskundigen in Indische aangelegenheden, onder wie zich ook generaal Van Oyen bevond. Diens evacuatie naar Australië is verklaarbaar uit het feit dat in februari alle leerlingen van de vliegschool van het KNO en van de Marine Luchtvaartdienst naar dat land waren overgebracht om daar hun opleiding voort te zetten. Wegens gebrek aan vliegvelden in Australië werd dit plan gewijzigd en vertrokken de leerlingen naar de Verenigde Staten, waar op de vliegbasis Jackson in de staat Mississippi de Royal Netherlands Military Flying School werd opgericht onder bevel van Van Oyen.

In oktober 1943, enkele maanden voor de voltooiing van alle opleidingen, keerde hij naar Australië terug, waar hij bij aankomst op de 28e van die maand, krachtens een besluit van Van Mook, die in mei 1942 minister van Koloniën was geworden en als zodanig over administratieve bevoegdheden ten aanzien van het NKIL beschikte, de functie ging bekleden van waarnemend legercommandant onder gelijktijdige bevordering tot luitenant-generaal. (De legercommandant zelf, luitenant-generaal H. ter Poorten, bevond zich in krijgsgevangenschap en zou op 28 februari 1946 met eervol ontslag gaan na zijn verzoek hiertoe in november 1945.)

Voor de naoorlogse Parlementaire Enquêtecommissie bracht Van Oyen de functieomschrijving 'waarnemend legercommandant' tot haar ware proporties terug door te spreken van een 'zeer weidse titel voor wat wij in Australië hadden'. Die 'weidse titel' werd nog verzwaard doordat hij ook de functie ging vervullen van Onderbevelhebber Strijdkrachten Oosten, wat inhield dat hij rechtstreeks ressorteerde onder vice-admiraal C.E.L. Helfrich, wiens hoofdkwartier was gevestigd te Colombo op Ceylon en die als Bevelhebber Strijdkrachten Oosten alle in het Verre Oosten aanwezige Nederlandse strijdkrachten onder zijn commando had. Overigens bleef Van Oyen in Australië. Zijn taak was vooral een organisatorische, gebaseerd op door Van Mook verstrekte richtlijnen inzake het door hem als waarnemend legercommandant te voeren beleid, vooral de wederopbouw van het KNIL en het treffen van regelingen voor de opleiding in Australië van vijftien, na de bevrijding van de Duitsers, uit Nederland te verwachten zogeheten gezagsbataljons, die zouden worden gebruikt bij de handhaving van orde en rust in Nederlands-Indië na de verdrijving van de Japanners. Van dit laatste is niets terechtgekomen, aangezien de Australische regering, nog vóór de Japanse capitulatie op 15 augustus 1945, terugkwam op eerder aan Van Oyen gedane toezeggingen.

Inclusief het personeel van de Militaire Luchtvaart, dat na de opleiding in Jackson voor het grootste deel in Australië was teruggekeerd, bedroeg ten tijde van de Japanse capitulatie op 15 augustus 1945 de sterkte van het KNIL aldaar ± 5000 militairen, onder wie 120 vrouwen, vijf maal zoveel als tijdens het begin van de ballingschap in maart 1942. Van Oyen had deze sterkte kunnen opvoeren door werving in Suriname en Curaçao en elders in de wereld waar Nederlanders verbleven (de vrouwen bijv.) en door remilitairisering van bevrijde krijgsgevangenen na de herovering van Tarakan en Balikpapan op respectievelijk 1 mei en 1 juli 1945.

Een deel van deze troepen, 1800 man, verdeeld over tien compagnieën, keerde begin oktober ongeveer gelijktijdig met hem naar Batavia terug. Van Oyen verwachtte daar in samenwerking met de eveneens gearriveerde Bevelhebber Strijdkrachten Oosten, admiraal Helfrich, en met steun van de sinds eind september ter ontwapening van de Japanners op Java en elders in Nederlands-Indië, binnendruppelende Britse troepen het Nederlands gezag te herstellen. Hij en Helfrich stelden zich daarbij op het standpunt dat de op 17 augustus door ir. Soekarno en Mohammed Hatta uitgeroepen Republiek Indonesia, een door de verslagen Japanners achtergelaten tijdbom was, die zo spoedig mogelijk onschadelijk moest worden gemaakt. In de zich uitbreidende chaotische situatie op Java, waar de Britten slechts enkele sleutelposten bezet hielden. Batavia, Bandoeng, Semarang en Soerabaia, bleef Van Oyen aandringen op uitbreiding van de hem ter beschikking staande troepen, waarmee hij zonder al te veel dralen rust en orde wilde herstellen op Java. Met deze opvatting kwam hij in conflict met de gedragslijn die de geallieerde opperbevelhebber voor Zuid-Oost-Azië, de Britse admiraal lord Louis Mountbatten, voor de Nederlandse troepen had vastgelegd en die inhield dat deze troepen slechts mochten worden ingezet in gebieden waar rust en orde reeds waren hersteld. De conflictsituatie werd nog verhevigd toen de Britse bevelhebber te Batavia, generaal sir Philip Christison, elke uitbreiding van de Nederlandse troepenmacht op Java en Sumatra categorisch verbood, in afwachting van door hem gearrangeerd overleg tussen de teruggekeerde, wederom tot luitenant-gouverneur-generaal benoemde Van Mook en vertegenwoordigers van de Indonesische Republiek. Gelet op de nog steeds bestaande geallieerde bevelsstructuur, waren Van Oyen en ook Helfrich ondergeschikt aan Christison en kon tegen diens beslissing weinig worden uitgericht. Van Oyen speelde zijn laatste troef uit, toen hij op 16 november aan Van Mook zijn ontslag aanbood, indien Christison uitbreiding van het Nederlandse troepenbestand met ex-krijgsgevangenen van het KNIL en met militairen uit Nederland die voorlopig op Brits-Malakka aan land waren gezet, niet alsnog wilde honoreren. In dezen werd hij krachtig gesteund door admiraal Helfrich, met wie hij in die dagen een soort militair duümviraat vormde. Ze konden in de gegeven omstandigheden frustrerend weinig van hun ideeën verwezenlijken. Deze denkbeelden kwamen erop neer dat de onrust op Java vooral het gevolg was van het werk van rampokkers, onruststokers en kwaadwilligen, een visie die niet werd gedeeld door Van Oyens potentiële opvolger, de uit krijgsgevangenschap teruggekeerde generaal-majoor W. Schilling.

Uiteindelijk werd Van Oyen met ingang van 31 januari 1946 eervol ontslagen en opgevolgd door kolonel S.H. Spoor, die van een jongere generatie was dan Schilling. Mogelijk heeft dat bij zijn benoeming de doorslag gegeven, al moet worden opgemerkt dat Spoors inzichten met betrekking tot de militaire situatie in Indië ten slotte niet veel afweken van die van generaal Van Oyen, wiens medestander, admiraal Helfrich, op 24 januari was afgetreden. Diens functie van Bevelhebber Strijdkrachten Oosten was daarbij meteen opgeheven. Na zijn pensionering is Van Oyen van 1 november 1948 tot zijn overlijden commandant geweest van het Rode Kruis korps.

A: Documentatie Sectie Militaire Geschiedenis Landmachtstaf te 's-Gravenhage: collectie staten van dienst.

L: Behalve necrologieën in o.a. Haagsche Courant, 31-7-1953 en NRC, 31-7-1953; Vijfentwintig jaar militaire luchtvaart in Nederlandsch-Indië. Samengest. door M. van Haselen [Batavia, 1939]; Nederlands-Indië contra Japan [Bew. door A.J.Th. Boester, L. Schotborgh, C. van den Hoogenband et al. Bandoeng etc., 1949-1961] 7 dl.; Verslag houdende de uitkomsten van het onderzoek [der] enquêtecommissie regeringsbeleid 1940-1945 ('s-Gravenhage, 1956) VIII C-II, 898-906; Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945-1950. Uitg. door S.L. van der Wal ('s-Gravenhage, 1971-1974) I-IV, passim. rgp (Kleine serie); O.G. Ward [et al.], The Royal Netherlands Military Flying School ['s-Gravenhage, 1985]; O.G. Ward, De militaire luchtvaart van het KNIL in de jaren 1942-1945 (Weesp, 1985).

I: Beeldbank van het Nationaal Archief in Den Haag [Collectie ANEFO; Van Oyen in 1942].

H.L. Zwitzer


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013