Westerman, Willem (1864-1935)

 
English | Nederlands

WESTERMAN, Willem (1864-1935)

Westerman, Willem, president-directeur van de Rotterdamsche Bankvereeniging (Amsterdam 14-11-1864 - 's-Gravenhage 11-6-1935). Zoon van William Marten Westerman, uitgever en letterkundige, en Johanna Fredrica Smaale. Gehuwd op 3-3-1892 met Josephine Anna Friederike Herberich, toneelspeelster. Uit dit huwelijk werden 3 zoons geboren.

Willem Westermans grootvader dreef te Amsterdam een boekdrukkerij aan de Oudezijds Achterburgwal en een boekhandel in de Kalverstraat; beide opgericht door diens vader. Willems vader, deelgenoot van Blikman & Sartorius, was als schrijver van gedichten, opstellen en blijspelen in 1867 door de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden tot lid benoemd, maar stierf jong, in april 1872. Willems moeder bleef achter met vier kinderen, van wie Willem met zeven jaar het oudste was. Na openbaar lager en middelbaar onderwijs en enige eerste werkervaring bij Blikman werd hij in 1881 bankbediende bij Vermeer & Co. Hij verwierf de praktijkdiploma's boekhouden en handelscorrespondentie Engels en Frans (1885/ 1886). Daarnaast ontplooide hij zich in bestuursfuncties; zo was hij de eerste secretaris van de in 1888 mede door hem opgerichte Nederlandsche Zwembond. In april 1889 trad hij als procuratiehouder in dienst bij de effectenfirma Everts & Schmidt, door welke hij werd voorgedragen als lid der Vereeniging voor den Effectenhandel, met toegang tot de beurs.

Korte tijd na zijn huwelijk liet Westerman zich door de Nederlandsche Asahan Tabak Maatschappij als boekhouder, kassier en correspondent uitzenden naar Deli (oostkust van Sumatra). Daar zou het jonge paar van voorjaar 1892 tot eind 1898 blijven, aanvankelijk te Tandjong Balei, waar in september de oudste zoon geboren werd. Omdat het Westerman in die werkkring niet beviel, stapte hij al in december 1892 over naar de Deli Courant te Medan. Daar deed hij journalistieke ervaring op. Begin februari 1894 ging hij ter verbetering van zijn inkomsten terug in de tabak, eerst bij een Frans bedrijf te Soengei Sikambing, enkele jaren later nog bij de onderneming Timbang Langkat te Bindjei. In die tijd verscheen van hem een (bezoldigde) reeks 'Brieven uit Deli' in De Telegraaf, een zestal in april/ mei 1894 en 34 afleveringen van 'Jan Tabak' van september 1897 tot juni 1898; in 1898 ook twaalf 'Brieven van Timbang' in het Nieuw Bataviaasch Handelsblad. Daarin toont hij zich een vrijmoedig man met een open oog voor wat zich daarginds afspeelde.

Na repatriëring en vestiging te Bussum nam Westerman begin 1899 voor het nieuwsblad Sumatrapost te Medan een soortgelijke rubriek, 'Correspondentie uit Holland', ondertekend Mata (= oog), op zich; hij hield deze ruim 170 afleveringen lang, tot eind 1905, vol. In 1901 verscheen van hem te Amsterdam een boek. De tabakscultuur op Sumatra's Oostkust. In april 1901 werd hij door de in 1891 opgerichte Incasso-Bank aangetrokken, verkreeg algemene procuratie en toegang tot de Amsterdamse effectenbeurs. In dat verband nam hij begin 1902 een wekelijkse beurskroniek voor het Amsterdamsch Effectenblad op zich. Al in april 1902 volgde echter een benoeming bij de Rot-terdamsche Bank tot algemeen procuratiehouder en secretaris, met verhuizing in mei naar Rotterdam, waar in 1903 en 1904 zijn andere zoons geboren werden. Begin mei 1904 werd hij in de directie opgenomen ('mijn oorspronkelijk doel'), en reeds midden 1908 was hij de oudste directeur. Met zijn tweewekelijkse reeks 'Brieven van Timbang' in het Bataviaasch Nieuwsblad - over de Amsterdamse beurs tot zijn verhuizing naar Rotterdam, nadien tot begin 1907 over de Nederlandse financiële wereld - en met een opstel over de muntkwestie op Sumatra in De Indische Gids van 1907 oogstte hij lovende brieven van president N.P. van den Berg van De Nederlandsche Bank, met wie hij kennis maakte.

In 1910 kreeg Westerman bij de Rotterdamsche Bank de titel president van een driehoofdige directie; daarin had hij opgenomen J.P. van Tienhoven, komend van een bevriende bank te Utrecht, en de in 1906 als directie-secretaris aangestelde K.P. van der Mandele. Dit drietal (toen resp. 46, 34 en 30 jaar oud) bewerkstelligde in april 1911 het samengaan met de ongeveer half zo grote Deposito- en Administratiebank te Rotterdam tot Rotterdamsche Bankvereeniging (Robaver), en - door overneming van de oude effectenfirma Determeyer Weslingh & Zoon - een vestiging te Amsterdam, waar Van Tienhoven directeur werd, met toegang tot de effectenbeurs. Deze drieledige gebeurtenis, die de bankiers in Amsterdam nogal verontrustte, geldt als het begin van de bankconcentratie in Nederland. Eind augustus 1911 volgde voor Westerman een hoge Nederlandse onderscheiding.

Mede door overneming in 1913 van Labouchere Oyens & Co's Bank te Amsterdam klom de Robaver van 1908 tot 1915 op van vierde tot eerste der grote vijf, naar balanstelling gemeten. Daarnaast was zij gaan samenwerken met banken in Den Haag, Dordt, Leeuwarden, Eindhoven en Tilburg. Ook werden dochterinstellingen opgericht: in 1916 de Nationale Bankvereeniging, teneinde daarin tal van plaatselijke bankiersfirma's in de provincie te verenigen (aantal in 1924 ruim 80); in de jaren 1914 tot 1920 ook enkele buitenlandbanken en een koloniale bank (Bank voor Indië).

Westermans gewicht als bankpresident groeide, in een door eenvoud en optimisme gedragen, beminnelijk hoofse levensstijl. Sinds 1908 was hij lid der Rotterdamsche Kamer van Koophandel (t/m 1931). In 1913 nam hij een werkzaam aandeel in de oprichting der Nederlandsche Handels-Hoogeschool, waar hij in 1914 een viertal voordrachten hield en waarvan hij vele jaren curator was. In het buitenland wist hij goede betrekkingen aan te knopen, vooral in de Verenigde Staten, waar hij - soms met reservering van een gehele trein - enkele rondreizen maakte. In 1923 stichtte hij de cultureel gerichte Netherlands American Foundation en voorts de Nederlandsch-Amerikaansche Kamer van Koophandel; van beide was hij tot zijn dood voorzitter. Zijn inspanningen voor het Rode Kruis brachten hem enkele buitenlandse onderscheidingen (Luxemburg 1918, Berlijn 1920, Boedapest 1923) en in dit verband geraakte hij met prins Hendrik op vriendschappelijke voet. Voor geldelijke steun aan talentvolle leerlingen van de toneelschool stelde hij het Westermanfonds in. Als bankpresident werd hij met vele commissariaten in grote ondernemingen in bankwezen, scheepvaart, handel en nijverheid belast, ten dele als voorzitter.

Westerman bleef ook in geschrifte actief. Daarbij richtte zijn aandacht zich meer dan eens op economisch moeilijke jaren, vooral op 1873 en 1914, alsmede (veel later, als ondervoorzitter voor Nederland van de Internationale Kamer van Koophandel) op het jaar 1931. Over de crisis van 1873 als leerschool voor de naoorlogse toekomst bracht hij in 1916 op verzoek van de Vereeniging voor de Staatshuishoudkunde preadvies uit. Op 1914 keek hij terug in het Rotterdamsch Jaarboekje van 1916 ('Een moeilijk jaar voor Rotterdam") en in 1924 nog in De Telegraaf ('Over de financieele crisis van 1914"). Van de moeilijke naoorlogse tijd (slepende vredesonderhandelingen, voorraadophoping bij stokkende afzet) maakte hij gewag in zijn jaarverslagen. In 1922 zag hij van nabij de liquidatie van de middelgrote Marx & Co's Bank te Rotterdam, waarvan de goede zaken aan de stadgenoten Mees en Robaver werden toebedeeld, terwijl De Nederlandsche Bank - tot behoud van het vertrouwen in het bankwezen - de verliezen op zich nam, die op den duur haar aandelenkapitaal in omvang overtroffen (een en ander tot ergernis der Amsterdamse bankwereld).

Het onverwacht grote offer voor De Nederlandsche Bank was vast niet zonder invloed op de houding van haar directie in de twee kwartalen die volgden op maandag 14 april 1924, toen Westerman de Bank bezocht teneinde voor de Robaver om liquiditeitssteun te verzoeken. Daarmee wilde hij het hoofd bieden aan een verkrapping bij Robaver, ontstaan door onttrekking door buitenlandse relaties van bijna de helft van hun tegoeden en door inkoop door Robaver van eigen aandelen, waarin ter beurze koersdrukkend aanbod was ontstaan. Deze twee verschijnselen waren teweeggebracht door geruchten vanuit Amsterdam omtrent twee kwetsbaarheden van Robaver: een verlies bij haar Bank voor Indië en het langer dan beoogd vastzitten aan enkele heel grote kredieten (55% van het eigen vermogen). Met de bespreking bij De Nederlandsche Bank, die zijns inziens goed was verlopen, verwachtte Westerman zijn bank 'over den berg gebracht' te hebben. Na schriftelijke bevestiging in april/ mei en na afwikkeling van zijn jaarvergadering met aandeelhouders (over 1923) dacht hij in goed vertrouwen zijn voorgenomen wekenlange kuur in Bohemen te kunnen afwerken.

De directie van De Nederlandsche Bank begon echter intussen bij hernieuwd aanbod van Robaver-aandelen te vrezen voor een run op de loketten van de grootste bank van het land. Zij wendde zich tegen eind juni tot drie Amsterdamse vertrouwensmannen, die zich tegen inmenging van de Bank, de Staat en voortaan ook van Robaver zelf in haar aandelenzaak verklaarden. De alsnog vervroegd teruggekeerde Westerman kreeg op maandagochtend 30 juni van minister H. Colijn van Financiën een ruime toezegging van staatsgarantie (voor liquiditeit én aandelen), maar dat was te laat om des namiddags een andersluidende mededeling van De Nederlandsche Bank te kunnen weerstaan en te voorkomen dat hij een door hem vergeefs bestreden communiqué omtrent liquiditeitssteun van de Bank aan Robaver moest doen uitgaan. Dit communiqué verscheen in de ochtendbladen van dinsdag en ontketende die week een onttrekking door Robaver-cliënten (nu ook binnenlandse) van ruim 30% der toevertrouwde gelden.

Deze slag in het zestigste levensjaar van Westerman werd met wat nog volgde tot na zijn vertrek - najaar 1924 als president-directeur, april 1926 als president-commissaris - een wrange ervaring. Daarin stak de tragiek van een man die in een voor zijn naasten geschreven verantwoording zich ingeklemd toont tussen verontwaardiging en berusting: verontwaardiging over het toenemende wantrouwen bij zijn Amsterdamse tegenspelers (ondanks het door de minister getoonde vertrouwen); berusting omdat hij zijn Robaverkantoor Amsterdam toch niet meer geheel in de hand had gehad, en evenmin gereorganiseerd. Zo was hij weerloos geworden tegen de overmacht der in Amsterdam rijzende overtuiging dat een reorganisator van buiten nodig was en dat daartoe in najaar 1924 ook hij (na Van Tienhoven begin juni) het veld moest ruimen.

Nadien zou zich overigens voor de Robaver nog alles ten goede keren zonder dat de bankcliënten, De Nederlandsche Bank en de Staat er een cent bij inschoten. Dat was wellicht meer aan conjuncturele opleving dan aan menselijk toedoen te danken. Een en ander maakt in elk geval begrijpelijk dat het eerbetoon voor Westerman na zijn dood in 1935 groot was en dat Westerman om al zijn verdiensten als man van de bankconcentratie in het 100ste jaarverslag (1962) der Rotterdamsche Bank wordt erkend als een van de drie waarlijk grote figuren in haar geschiedenis.

A: Familie-archief Westerman bij de Gemeentelijke Archiefdienst Amsterdam, waarin de afdeling Willem Westerman mede omvat zijn 'Memoires', een voor familie en vrienden handgeschreven ongepubliceerde verantwoording van wat hem in de jaren 1924-1926 overkomen is, ongedateerd, doch in elk geval van na oktober 1927.

P: Lijst van gedrukte werken (nrs. 299 - 314) in J.H. van den Hoek Ostende, Inventaris van het familie-archief Westerman (Amsterdam, 1966) met o.a. voordrachten, kronieken in dag- en weekbladen in Nederland en Oost-Indië, 1894-1907 en artikelen, waarvan hier nog te vermelden: 'Nog eenige opmerkingen over het giroverkeer en clearing', in De Economist (1910) 971-981; 'Financieele hulp door Amerika', in Economisch-Statistische Berichten (1920) I, 1-3.

L: Behalve overzicht artikelen in kranten over Westerman in onder P genoemde Inventaris.. .: 'Willem Westerman', in Leading men at home and abroad. Repräsentanten des In- und Auslandes. Jahrgang 1926-1927 [Voorwoord M.W.F. Treub] ('s-Gravenhage, [1927]) 109; New York Times, 13-6-1935.

D.A. Imhülsen


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013