Willebois, Pieter Joseph August Marie de (1816-1892)

 
English | Nederlands

WILLEBOIS, Pieter Joseph August Marie de (1816-1892)

Willebois, Pieter Joseph August Marie de (door Naamstoevoeging Bij Kb van 28-8-1856 Nr. 55 gewijzigd in Van der Does de Willebois; Verheven In de Ned. Adel Bij Kb van 18-10-1877 Nr. 2; jhr. Pieter Joseph August Marie van der Does de Willebois), rechterlijk ambtenaar, commissaris des Konings, minister ('s-Hertogenbosch 17-2-1816 - 's-Gravenhage 15-9-1892). Zoon van Petrus Josephus de Willebois, medicus, en jkvr. Adriana Cornelia Maria van der Does. Gehuwd op 14-9-1842 met Jeanne Frederica van Toll. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren. Na haar overlijden (27-3-1855) gehuwd op 14-5-1857 met Maria Guilielmina Paulina Sophia barones De Crassier. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren. afbeelding van Willebois, Pieter Joseph August Marie de

Josephs vader was een overtuigd aanhanger van de Bourbons, die kort na het Schrikbewind als vrijwilliger van een royalistisch corps in Utrecht was terecht gekomen. Hij zette zijn studie in de medicijnen in Duitsland en Oostenrijk voort, huwde met een dochter van de prefect van 's-Hertogenbosch, de uit Leiden afkomstige patriot jhr. J.H. van der Does, en vestigde zich vervolgens als arts te 's-Hertogenbosch.

Joseph verloor zijn moeder toen hij zeven, zijn vader toen hij achttien jaar oud was. Gedurende zijn minderjarigheid trad P.S. van Son, rechter te 's-Hertogenbosch, als voogd op. Over Josephs schooljaren is alleen bekend dat hij een deel van zijn opleiding ontving aan het jezuïetencollege in Freiburg im Breisgau. In 1835 ging hij in Utrecht rechten studeren, waar hij in 1837 zijn kandidaats- en in 1838 zijn doctoraal examen aflegde. In het volgende jaar promoveerde hij - nadat hij in oktober 1838 verhinderd was - bij J.M.F. Birnbaum op een verhandeling over Discrimen inter jus Francicum et Neerlandicum de jure hypothecarum, comparato cum jure Romano (Trajecti ad Rhenum, 1838) en vestigde zich als advocaat te 's-Hertogenbosch.

In verband met het conflict met België was de regering in de jaren dertig terughoudend geweest bij het benoemen van katholieken op belangrijke posten in het bestuur en bij de rechterlijke macht. De hierdoor ontstane onevenredigheid in de verdeling van posten tussen katholieken en protestanten werd daarna enigszins gecorrigeerd. Deze ontwikkeling, die in de jaren veertig werd versterkt door de welwillende houding van de Koning tegenover de katholieken en daarna door het in 1848 gewijzigde politieke klimaat, kwam het carrièreverloop van De Willebois ten goede. In 1842 werd hij substituut-officier van justitie te Breda, in 1847 officier van justitie te Roermond, in 1851 advocaat-generaal bij het gerechtshof in Arnhem en in 1855 procureur-generaal bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Eén van de eerste besluiten van het kabinet-Van der Brugghen in 1856 gold de benoeming van Van der Does de Willebois tot commissaris des Konings in Limburg. Het gouverneurschap van deze provincie werd in deze periode als een zware post beschouwd: koning Willem III was als hertog van Limburg lid van de Duitse Bond, waardoor, zoals in 1848 was gebleken, gemakkelijk internationale complicaties konden ontstaan; meningsverschillen over het aftappen van Maaswater leidden voortdurend tot irritaties in Brussel en Den Haag; het merendeel van de Limburgers voelde weinig affiniteit met de Nederlandse staat. Koning en kabinet zagen in de gematigde Van der Does de Willebois, die tot dan toe geen duidelijke politieke standpunten had ingenomen en dat ook later niet zou doen, de man die tegen deze moeilijkheden was opgewassen.

De aanleg van spoor- en waterwegen, waarvoor Van der Does de Willebois grote belangstelling had, brachten hem regelmatig in contact met Belgische en Duitse autoriteiten. Zo werd hij tweemaal naar Berlijn gezonden om over spoorwegovereenkomsten te onderhandelen. Daarnaast hadden sociale vraagstukken zijn aandacht. In Limburg genoot Van der Does de Willebois grote populariteit. Op den duur bleef hij echter niet onomstreden. Dit was het gevolg van enerzijds bepaalde relaties binnen de kring van de Limburgse elite, waarin rond de figuren van de Maastrichtse burgemeester W.H. Pijls en de industrieel Petrus Regout facties waren ontstaan, en anderzijds zijn weigering medewerking te verlenen aan ongelimiteerde uitbreiding van het aantal kloosters dat in verband met de Kulturkampf in Duitsland net over de grens in Limburg werd gevestigd.

Bij de kabinetsformatie van 1874 werd Van der Does de Willebois door J. Heemskerk Azn. gepolst voor de portefeuille van Justitie. Dit verzoek geeft niet alleen een indicatie van de plaats van Van der Does de Willebois in het politieke spectrum, maar toont ook aan dat zijn capaciteiten hoog werden aangeslagen: van de minister van Justitie werd verwacht dat hij de rechterlijke organisatie zou herzien en een nieuw wetboek van strafrecht zou voorbereiden. De formateur, die op zoek was naar een katholiek in zijn kabinet, kende Van der Does de Willebois uit de spannende jaren 1866/1867, toen Limburg weer in het internationale spanningsveld dreigde te raken door het conflict binnen de Duitse Bond en door de Luxemburgse kwestie. Heemskerk was toen minister van Binnenlandse Zaken. Als gevolg van verschuivingen met personen en portefeuilles tijdens de formatiegesprekken kreeg Van der Does de Willebois ten slotte Buitenlandse Zaken, het departement dat in deze jaren fungeerde als sluitpost bij een formatie. Van der Does de Willebois' bestuurlijke ervaring en zijn internationale contacten kwalificeerden hem voldoende voor dit ambt. Het feit dat Van der Does de Willebois door zijn tweede huwelijk met de vermogende barones De Crassier financieel onafhankelijk was geworden, waardoor hij het zich gemakkelijker dan andere kandidaat-ministers kon veroorloven naar Den Haag te verhuizen en daar een bij zijn ambt passende woonruimte te kopen en in te richten, heeft bij de verdeling van portefeuilles wellicht eveneens een rol gespeeld.

Het buitenlands beleid van Nederland was in deze jaren angstvallig passief. België, dat zich door Duitsland bedreigd voelde, trachtte de aandacht van Nederland te vestigen op het probleem van de Belgische veiligheid. Pogingen van Brussel om Nederland tot aanschaffing of beperking van het remplaçantenstelsel en verhoging van de sterkte van het parate deel van de militie over te halen of voor een douaneunie, die ook de politieke betrekkingen tussen beide landen ten goede zou zijn gekomen, te interesseren, leden schipbreuk. Tijdens het ministerschap van Van der Does de Willebois werd de hoogleraar in het volkenrecht T.M.C. Asser als raadadviseur aan het departement van Buitenlandse Zaken verbonden, waardoor een begin werd gemaakt met de introductie van het volkenrecht als constituerend onderdeel van het buitenlands beleid. Van der Does de Willebois had zowel in de voorbereiding als in de uitvoering hiervan een actief aandeel.

Van blijvende betekenis waren zijn maatregelen op organisatorisch gebied. Zowel in de halve eeuw vóór het ministerschap van Van der Does de Willebois als in de eeuw erna was het gebruikelijk dat reorganisaties van het departement van Buitenlandse Zaken en van de diplomatieke en consulaire dienst alleen tot stand kwamen tijdens de ambtsperiode van ministers die zelf niet uit het ambtelijk apparaat van het departement of uit de buitenlandse dienst afkomstig waren. Het was vooral aan de bestuurlijke ervaring van Van der Does de Willebois te danken dat hij erin slaagde de halve eeuw oude organisatie van het departement aan de eisen van die tijd, nl. de snel groeiende betekenis van de buitenlandse economische betrekkingen, aan te passen. Het departement kreeg een functionele indeling: naast het kabinet van de minister en de algemene secretarie kwamen er drie afdelingen: een voor politieke zaken, een voor consulaire en handelszaken en een voor comptabiliteit (1876). Een jaar eerder was de consulaire dienst al op een nieuwe leest geschoeid, waarbij een opleiding voor consuls in het leven was geroepen. In 1877 werd ook het uit 1814 daterende reglement voor de diplomatieke dienst grondig herzien.

In 1877 kwam het kabinet-Heemskerk over de onderwijskwestie ten val. Van der Does de Willebois bleef daarna als ambteloos burger in Den Haag wonen. Toen Heemskerk in 1883, geheel buiten de Kamer om, een kabinet van conservatieve signatuur ging samenstellen, betrok hij vanaf het begin Van der Does de Willebois bij de formatie. De laatste nam opnieuw Buitenlandse Zaken voor zijn rekening. Tijdens deze tweede ambtsperiode speelden vooral koloniale en commerciële aangelegenheden een rol in het buitenlandse beleid. Op dit terrein deed het departement van Buitenlandse Zaken nauwelijks meer dan het doorzenden naar de diplomatieke posten van instructies die op de departementen van Koloniën en van Financiën waren opgesteld. Dit gold vooral voor de diplomatieke verwikkelingen die in 1883 tussen 's-Gravenhage en Londen ontstonden naar aanleiding van de stranding van het Britse vrachtschip Nisero op een eilandje voor de kust van Atjeh. Van der Does de Willebois' eigen aandeel in het departementale werk was in deze jaren aanzienlijk minder dan gedurende zijn eerste ministerschap. Op 1 november 1885 nam hij om gezondheidsredenen ontslag. Zeven jaar later overleed hij in Den Haag.

Van der Does de Willebois was een vertegenwoordiger van de katholieke gegoede burgerij, die dank zij de emancipatie snel carrière maakte en, mede door zijn gouverneurschap in Limburg en zijn tweede huwelijk, aansluiting vond bij de aristocratie. Zijn politieke opvattingen, waarvan overigens weinig bekend is, ontwikkelden zich duidelijk in een conservatieve richting.

A: In het familie-archief dat in particulier bezit is, bevinden zich geen stukken die betrekking hebben op het hier beschreven lid van de familie.

L: 'Jhr.mr. P.J.A.M, van der Does de Willebois', in M.W. Jurriaanse, De Nederlandse Ministers van Buitenlandse Zaken van 1813-1900 (Den Haag, [1974]) 250-271.

I: M.W. Jurriaanse, De Nederlandse Ministers van Buitenlandse Zaken 1813-1900 ('s-Gravenhage 1974) 250.

C.B. Wels


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013