Anema, Seerp (1875-1961)

 
English | Nederlands

ANEMA, Seerp (1875-1961)

Anema, Seerp, dichter en schrijver (Minnertsga (F.) 31-10-1875 - Zeist 7-3-1961). Zoon van Seerp Anema, akkerbouwer, en Thoma Antje Dijstra. Gehuwd op 23-6-1911 met Anna Hermina Louisa Kuijper. Uit dit huwelijk werden 2 zoons geboren. Na haar overlijden (14-11-1953) gehuwd op 7-4-1955 met Jacqueline Cornélie Adolphine du Marchie van Voorthuijsen. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. afbeelding van Anema, Seerp

Seerp Anema kreeg een onderwijzersopleiding in Den Haag. Na het behalen van de MO-akte Nederlands was hij enige tijd leraar en vanaf 1924 schoolopziener in de inspectie Amsterdam. Anema stond sterk onder invloed van het neocalvinisme van de gereformeerde voorman Abraham Kuyper - met wie hij een persoonlijke relatie had: zijn latere echtgenote was diens nicht - , en heeft geprobeerd op basis van diens inzichten in de esthetica een calvinistische kunstleer te ontwerpen. Hij kwam hierbij in botsing met de andere protestantse literatoren, eerst met de groep rond Ons Tijdschrift, later met die rond Opwaartsche Wegen. Zijn radicale breuk met alle contemporaine kunstopvattingen ging deze schrijvers en dichters veel te ver, terwijl hij hun op zijn beurt voortdurend halfslachtigheid verweet.

In de in 1899 gedateerde voorrede in - het vier jaar later gepubliceerde - Poëzie veroordeelt Anema de christelijke dichtkunst als een 'aaneenrijging van beelden en zegswijzen aan Bilderdijk ontleend, maar saamgevlochten tot eene makke rijmelarij en natuurlijk ten eenenmale vreemd aan de intensiteit van zijnen in worsteling en weeën gewrochten arbeid' (ibidem, 29). Ook toen al veroordeelde hij de poëzie van de Nieuwe Gids'ers, samengevat in de term 'impressionisme', hoewel hij de verdienste van hun aanval op de retoriek erkende. De overheersende plaats die het gevoel inneemt, en het voortdurend bedenken van nieuwe woorden voor deze subjectieve gevoelens, ziet hij evenwel als 'taal- en levenontbindende' krachten. Het gevoel als intuïtief kenvermogen krijgt bij hem de volle aandacht. Later zal hij de kunst even hoog plaatsen als de wetenschap en pleiten voor een 'kunstuniversiteit' naast de Vrije Universiteit. Deze intuïtieve kennis, direct door de ziel gegrepen, moest zijns inziens door de ratio met de overige kennis worden verbonden. Wanneer zij echter met de aanwezige kennis in strijd blijkt, dan dient de intuïtief verworven kennis te worden verworpen.

In zijn latere geschriften, vanaf Moderne kunst en ontaarding uit 1926, is Anema's aanval op de dichtkunst van Tachtig heviger. Hij ziet dan vanaf de Romantiek destructieve krachten werken, die kunnen leiden tot de ondergang van de westerse cultuur. In de Romantiek is de esthetiek losgemaakt van de ethiek, dat wil zeggen van de geopenbaarde zedelijke orde. Dit leidt in het impressionisme tot een ziekelijk subjectivisme: niet de geopenbaarde wereld, het object, heerst, maar het 'ik' van de kunstenaar. Daarom ook is dit subjectivisme atheïstisch, en daarom ook moet alle christelijke kunst die (gedeeltelijk) van de principes van Tachtig uitgaat worden verworpen. In het voetspoor van de cultuurfilosofen Max Nordau en Oswald Spengler ziet Anema vanaf circa 1800 een proces van ontaarding, gekenmerkt door dissociatie. Daartegenover stelt hij zijn eigen literatuurideaal: een 20e-eeuwse classiciteit, waarin het goede uit de godsopenbaring in Israël, uit de Grieks-Romeinse cultuur en uit wat de natuurwetenschappen en de literatuur van andere talen leerden, zijn verenigd. Deze literatuur is het produkt van een scheppende culturele kracht, waarin de harmonie van het object wordt weerspiegeld door een harmonisch daarop ingesteld subject.

Zijn vroegere werk, zoals Poëzie, Van Hollands kusten en de roman In 's levens opgang - beide laatste uit 1907 - noemde Anema zelf produkten van 'het nog niet geheel bewuste streven naar antithese, ook in de kunst'. Met Jeroesjaleem verloren , zijn tussen 1932 en 1953 in vijf delen verschenen cyclus over koning Salomo, probeerde hij zijn ideaal van classiciteit in praktijk te brengen. Tegelijk wil hij zijn medecalvinisten tot inkeer brengen door de parallellen aan te geven die hij zag tussen de gloriejaren van koning David en die van Kuyper en tussen de dagen van koning Salomo en zijn eigen tijd. Breed schildert hij de glorie van Salomo, type van Christus Triumfator, die in zijn huwelijk met de landsbruid, type van de kerk van Christus, het volmaakte Jeruzalem moest grondvesten, en de ondergang van deze koning, doordat hij meer aandacht had voor zijn dynastie dan voor zijn opdracht type van Christus te zijn. Door de verdringing van de theocentrische door de antropocentrische gedachte ging het rijk ten slotte ten onder. Zowel literatoren als theologen kritiseerden dit werk, gebaseerd op Anema's eigen interpretatie van het bijbelse Hooglied. Tegen de theologen verdedigde hij zich onder meer met het argument dat voor de schrijver-dichter de verbeelding mag aanvullen wat logisch en psychologisch nodig is voor een werkelijk verstaan van het bijbelverhaal.

Anema - een moeilijk en prikkelbaar, maar ook hartelijk mens - geeft in zijn latere werk duidelijk blijk van desillusie. Een werkelijke polemiek met andere christen-schrijvers bleef uit, en volgelingen kreeg hij niet.

A: Brieven, manuscripten en personalia in Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage.

P: Behalve de in de tekst genoemde werken o.a.: Een vergeten dichteres uit de achttiende eeuw (Amsterdam, 1921); Davidisch of Salomonisch (Kampen, 1927); Bijbelstof en belletrie (Kampen, 1934); Calvinistische en impressionistische aesthetiek (Kampen, 1935); Destructivisme (Kampen, 1937).

L: P. Keuning, Litteratuur en leven (Baarn, 1919); P.J. Risseeuw, Christelijke schrijvers van dezen tijd (Kampen, 1930); J. Ridderbos, in Gereformeerd Theologisch Tijdschrift 33 (1932-1933) 415-417; Menno ter Braak, 'Wat is beeldspraak', in Verzameld werk VI (Amsterdam, 1950) 191-197; C. Rijnsdorp, In drie etappen (Baarn [1952]); D.J. Couvee, in Gereformeerd Weekblad, 7-4-1961; R.G.K. Kraan, Ons Tijdschrift, 1896-1914. Een literair-historisch onderzoek (Groningen, 1962).

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 45.

H. Jongsma


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013