Sewing, Catharina Dorothea (1868-1961)

 
English | Nederlands

SEWING, Catharina Dorothea (1868-1961)

Sewing, Catharina Dorothea, (bekend onder de naam Cateau Engelen-Sewing), operazangeres (Amsterdam 27-1-1868 - Amsterdam 16-12-1961). Dochter van Casper Mathijs Sewing, loodgieter, en Asselina Christina Dorothea Nittinger. Gehuwd op 7-4-1892 met Hendrikus Mari Cornelis Johannes Engelen, operazanger en -regisseur. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 2 dochters geboren.

afbeelding van Sewing, Catharina Dorothea

'Eigenlijk zing ik al vanaf mijn derde jaar' (Wolf, 394), zou Cateau Sewing zich later herinneren. Niettegenstaande deze zeer vroege uiting van muzikaal talent en de prachtige sopraanstem waarover ze bleek te beschikken, werd zij pas op veertienjarige leeftijd geplaatst in de koorklas van G.A. Heinze. Met geldelijke ondersteuning van een oom zette Cateau (of: Cato) haar zangopleiding vanaf 1883 voort aan de Muziekschool der afdeeling Amsterdam van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst. Van Jacob Kwast sr. ontving zij zang- en van P.C. Koerman pianolessen, terwijl directeur F. Coenen haar de theoretische vakken onderwees. Na een jaar kwam zij terecht in de soloklas van de uit Wenen afkomstige pedagoge Anna M.Th. Collin-Tobisch, die in belangrijke mate een stempel zou drukken op haar vorming als zangeres. Op 29 januari 1887 behaalde ze het diploma van de Toonkunstmuziekschool. Hierna vervolmaakte zij haar zangtechniek onder leiding van Joh.M. Messchaert aan het Amsterdamse Conservatorium van Toonkunst. Toen haar ouders er evenwel op aandrongen dat zij geld zou gaan verdienen, staakte zij in mei 1887 deze opleiding en ging ze betaalde optredens geven.

Na enige jaren hier en daar te zijn opgetreden, werd Cateau Sewing vast aangenomen bij de Hollandsche Opera van J.G. de Groot. Op 9 april 1890 debuteerde zij bij dit gezelschap als 'Maritana' in Don César de Bazan van J. Massenet. Hoewel zij over geen enkele acteerervaring beschikte, wist ze als autodidact toch spoedig de gunst van het grote publiek te verwerven. Gaandeweg mocht zij grotere rollen voor haar rekening nemen, en al snel kwam voor haar de grote doorbraak: als plaatsvervangster van een zieke hoofdrolspeelster kon Cateau Sewing schitteren in Lakmé van L. Delibes. Vooral de 'klokjesaria' maakte een onuitwisbare indruk op de toehoorders. Zodoende werd zij weldra de diva van de Hollandsche Opera. In 1892 huwde zij met Henry Engelen, een zanger in dit gezelschap.

Door wrijvingen tussen dirigent C. van der Linden en directeur De Groot ontstond in het voorjaar van 1894 een scheuring in de Hollandsche Opera. In tegenstelling tot de meeste collega's bleven de Engelens de directeur aanvankelijk trouw, maar in oktober van dat jaar vertrokken ook zij naar Van der Linden, wiens Nederlandsche Opera een onderkomen had gevonden in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Hier kon Cateau Engelen-Sewing haar talenten verder ontplooien, en na enige tijd beheerste zij een groot aantal operarollen, omdat men - wegens het vrijwel ontbreken van subsidies - bijzonder veel produkties op de planken moest brengen om de zaak draaiende te houden.

Een meningsverschil met Van der Linden over de bezetting van een rol deed Cateau Engelen in de zomer van 1898 de Nederlandsche Opera verlaten. Zij ging toen haar geluk beproeven bij het Königliches Hoftheater in Hannover. Met deze opera sloot ze een overeenkomst voor een vijfjarig engagement als eerste coloratuursopraan. Zij begon daar op 1 september 1898 haar loopbaan als 'Rosine' in G. Rossini's opera Der Barbier von Sevilla . Ook vervulde zij in die tijd gastrollen, onder meer in het Theater des Westens te Berlijn. Daar zong zij verscheidene malen met veel succes de partij van 'Die Königin der Nacht' uit Die Zauberflöte van W.A. Mozart. Ook trad zij in februari 1901 weer op in Amsterdam bij Van der Linden.

Na dit gastoptreden bij haar oude gezelschap besloot Cateau Engelen van de ene dag op de andere haar engagement in Hannover te beëindigen en naar Amsterdam terug te keren. In de eerste plaats was de strenge discipline bij deze opera haar steeds meer gaan tegenstaan: 'Het was er net een leger ... en er heerste een militaire tucht' (Algemeen Handelsblad , 25-1-1958), en ten tweede had haar man inmiddels, als bas-bariton, emplooi gevonden bij Van der Lindens gezelschap. Wegens contractbreuk moest Cateau Engelen 500 mark boete aan het Hoftheater betalen. Bovendien werd zij als zangeres voor de rest van haar leven uit alle Duitse theaters geweerd.

Na nog enige tijd gastrollen te hebben vervuld bij Van der Linden, verbond Cateau Engelen zich vanaf de zomer van 1901 aan het Lyrisch Tooneel te Amsterdam, waarvan haar man medeoprichter en -directeur was. Door de onderlinge concurrentie en omdat de eerste spoorwegstaking optreden onmogelijk maakte, ging in het voorjaar van 1903 zowel de Nederlandsche Opera als het Lyrisch Tooneel failliet. Van september tot en met december 1903 zong mevrouw Engelen bij de nieuw-opgerichte Nederlandsche Opera van D.H. Joosten. Toen ook deze op de fles ging, vertrok zij onmiddellijk naar Antwerpen om gastrollen te vertolken bij de (Koninklijke) Vlaamsche Opera; haar man was daar al eerder regisseur geworden.

Tussentijds trad Cateau Engelen een aantal malen op als gast in het Rembrandt-Theater te Amsterdam. Hier ontstond na enige tijd de NV Nederlandsche Opera en Operette, waaraan zij van 1908 tot 1913 was verbonden. Door het dalen van het artistieke peil der opvoeringen en onderlinge onenigheid moest ook deze onderneming het loodje leggen. In de jaren hierna verzorgde Cateau Engelen overal gastoptredens; niet alleen als opera-, maar ook als concertzangeres werd zij veel gevraagd. Ter gelegenheid van haar 25-jarig jubileum viel haar op 11 mei 1915 in Amsterdam een grootse huldiging ten deel. Met haar man en debuterende dochter Nelly schitterde zij toen als 'Susanna' in Mozarts De Bruiloft van Figaro . Haar borstbeeld, vervaardigd door F.J. Werner, werd die avond onthuld in de Stadsschouwburg.

Na de roemrijke jaren van Van der Lindens Nederlandsche Opera bleek het in Nederland niet meer mogelijk een solide en artistiek verantwoorde operaonderneming op te bouwen. Verscheidene artiesten, die door de ondergang van een der operagezelschappen gedupeerd waren, sloegen in oktober 1915 de handen ineen. Vijftien van hen, onder wie het echtpaar Engelen, stichtten toen de Coöperatieve Vereeniging 'De Nederlandsche Opera'. Alle idealisme ten spijt kwam deze onderneming niet van de grond. Voor Cateau Engelen-Sewing kwam hiermee een einde aan haar zangcarrière. Na toch nog enkele malen te hebben gezongen bij de nieuwe Nederlandsche Opera van G.H. Koopman, verhuisde zij in 1919 naar Antwerpen, waar ze zich vestigde als zangpedagoge. Voorts stond zij daar haar oudste dochter, Lina, ter zijde als pianiste bij haar 'Instituut voor lichaamsontwikkeling en plastische dansen'.

In 1939 keerde Cateau Engelen terug naar Amsterdam. Ook hier gaf zij zanglessen en -adviezen. Bovendien zong ze uit liefhebberij in het Concertgebouw mee in een koor onder leiding van Willem Mengelberg. Niettegenstaande haar twintigjarige verblijf in België kon zij zich nog steeds in de belangstelling van het Nederlandse publiek verheugen, en zo nu en dan trad zij, ondanks haar gevorderde leeftijd, wel eens op. Haar laatste optreden voor haar bewonderaars vond plaats op 6 maart 1948 in de Bachzaal te Amsterdam, ter gelegenheid van haar tachtigste verjaardag.

Cateau Engelen-Sewing zong even gemakkelijk het Franse als het Italiaanse operarepertoire, terwijl zij ook de Wagnerrollen met verve vertolkte. Zeer opmerkelijk was dat zij de typisch Italiaanse coloratuurtechniek beheerste, doch haar stem ook buitengewoon geschikt bleek voor het jeugdig-dramatische en lyrische genre. Cateau Engelen-Sewing, die de meest gevierde Nederlandse prima-donna van haar tijd was, heeft behalve in Hannover en Antwerpen weinig in het buitenland gezongen. Zij overleed op 93-jarige leeftijd na een ongelukkige val in haar Amsterdamse woning.

P: Kort na 1900 zijn van C.D. Engelen-Sewings stem talrijke grammofoonplaten gemaakt, waaronder duetten met J. Urlus.

L: Behalve herdenkingsartikelen en necrologieën o.a. in De Muziekbode 30 (1915) 230-231; De Telegraaf, 18-1-1958; Algemeen Handelsblad, 25-1-1958; Het Parool, 25-1-1958 (PS); Nieuwe Rotterdamse Courant, 18-12-1961: J.H. Letzer, 'C.D. Engelen-Sewing', in Muzikaal Nederland 1850-1910 (Utrecht, 1911) 48-49; N.H. Wolf, 'Cato Engelen-Sewing: Mijne tooneel-herinneringen', in De Kunst, 7 (1915) 393-413; J. Hartog, 'Catharina Engelen-Sewing', in Beroemde Zangeressen (Amsterdam, 1916) 43-49; S.A.M. Bottenheim, De Opera in Nederland (2e herz. dr.; Leiden, 1983).

I: Website Dutch Divas in Opera & Concert: http://www.dutchdivas.net/sopranos/images/catosewing6.jpg [6-3-2007].

A.W.J. de Jonge


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013