Wijting, Alexander Johannes Wilhelm (1925-1986)

 
English | Nederlands

WIJTING, Alexander Johannes Wilhelm (1925-1986)

Wijting, Alexander Johannes Wilhelm, luchtmachtofficier (Magelang (Nederlands-Indië) 29-6-1925 - Leeuwarden 27-8-1986). Zoon van Diedericus Wilhelm Wijting, legerofficier in Nederlands-Indië, en Johanna Frederika Clasina Musler. Gehuwd op 1-8-1946 met Margaret Elizabeth Lyle Stewart. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren.

Ofschoon geboren in Indië bracht 'Robbie' Wijting zijn jeugd grotendeels door in Nederland: eerst te Soest, later in Utrecht en Den Haag. Toen in mei 1940 de Tweede Wereldoorlog uitbrak, was hij leerling op de HBS aan de Haagse Beeklaan. De Duitse inval maakte grote indruk en deed bij hem het verlangen ontstaan zich tegen de bezetter te weer te stellen. Hij raakte dan ook spoedig betrokken bij illegale activiteiten. Zijn voorkeur ging evenwel uit naar een meer directe deelname, als militair, aan de strijd tegen de Duitsers. In het voorjaar van 1942 brak de toen zestienjarige Wijting zijn HBS-opleiding af om te proberen Groot-Brittannië te bereiken. Na een maandenlange, avontuurlijke tocht kwam hij aan in Lissabon, vanwaar hij per vliegtuig naar Bristol vertrok.

Op 18 november 1942 werd Wijting ingelijfd bij het reservepersoneel van de landmacht dat was bestemd voor de vliegdienst. Enkele dagen later begon hij zijn opleiding bij de Royal Air Force (RAF). In feite was hij hiervoor een jaar te jong, want reglementair werden alleen jongens van achttien en ouder toegelaten. Om die reden gaf hij 1924 als geboortejaar op. Na op 25 februari 1944 in Canada zijn vliegerwing te hebben ontvangen, keerde Wijting als sergeant-vlieger naar Groot-Brittannië terug om daar zijn operationele training te voltooien. Negen maanden later werd hij ingedeeld bij het met Spitfires en Mustangs uitgeruste 64e squadron van Fighter Command RAF. Met deze eenheid nam hij deel aan verschillende oorlogsvluchten boven bezet gebied en Duitsland. In februari 1945 volgde zijn benoeming tot reserve-tweede-luitenant.

Na de oorlog besloot Wijting beroepsmilitair te worden en zijn bij de RAF opgedane operationele ervaring in dienst te stellen van de snel groeiende Nederlandse luchtmacht. In 1946 en 1947 verbleef hij wederom geruime tijd in Groot-Brittannië om daar bij de RAF een vliegerinstructeurs- en een schietinstructeurscursus te volgen. Na voltooiing van zijn opleidingen was hij van 1947 tot 1950 instructeur op de vliegbasis Gilze-Rijen. Wijtings loopbaan bij de luchtstrijdkrachten verliep vervolgens bijzonder voorspoedig. Hij vervulde onder andere van 1950 tot 1953 de functie van vluchtcommandant bij de Jachtvliegschool Twenthe en was daarna squadroncommandant, eerst begin 1953 op Leeuwarden, later van 1953 tot 1956 op Soesterberg. Intussen tot majoor bevorderd, doorliep hij in 1956 de cursus hogere vorming aan de Luchtmachtstafschool te Ypenburg. In aansluiting hierop bekleedde hij afwisselend beleidsfuncties binnen de luchtmachtleiding en belangrijke posten in de operationele sfeer. Internationale ervaring deed hij op in de jaren 1962-1965 bij het hoofdkwartier van de Tweede Geallieerde Tactische Luchtmacht te Mönchengladbach.

In 1967 werd Wijting - inmiddels kolonel - commandant van de vliegbasis Leeuwarden. Twee jaar later volgde zijn benoeming tot adjunct-opperofficier personeel van de Koninklijke Luchtmacht. In die hoedanigheid was hij nauw betrokken bij de totstandkoming van het rapport De mens in de Koninklijke Luchtmacht in de zeventiger jaren uit 1970. In 1971 werd Wijting benoemd tot sous-chef van de Luchtmachtstaf, na kort tevoren te zijn bevorderd tot commodore. Twee jaar later verruilde hij deze post voor die van commandant van het Commando Tactische Luchtstrijdkrachten. Deze functie, waaraan de rang van generaal-majoor was verbonden, vervulde hij slechts gedurende korte tijd. Met ingang van 5 november 1973 werd Wijting namelijk benoemd tot voorzitter van het Comité Verenigde Chefs van Staven, als opvolger van luitenant-generaal W. van Rijn, die in juni van dat jaar uit onvrede over de door het kabinet-Den Uyl (1973-1977) aangekondigde bezuinigingen op Defensie zijn ontslag had aangeboden. Door deze benoeming werd hij de hoogstgeplaatste militair in ons land.

Wijting dankte deze verrassende benoeming onder meer aan het feit dat hij deel had uitgemaakt van de Commissie van Militaire en Civiele Deskundigen, die in de jaren 1971/1972 een rapport samenstelde over de toekomst van de Nederlandse defensie. Als lid van deze zogeheten commissie-Van Rijckevorsel had hij zich tevens met de specifieke problemen van de Koninklijke Marine en de Koninklijke Landmacht vertrouwd kunnen maken. Ook Wijtings relatief jonge leeftijd maakte hem geschikt voor deze post: hij was pas 48 jaar, zodat hij - de voor beroepsmilitairen verplichte dienstverlating op 55-jarige leeftijd in aanmerking genomen - zijn nieuwe post zeven jaar zou kunnen vervullen.

Met de benoeming van Wijting leek de nodige continuïteit binnen de hoogste militaire leiding op het ministerie van Defensie gewaarborgd. Daaraan bestond in de gegeven omstandigheden grote behoefte. De toenmalige socialistische minister van Defensie, H. Vredeling, wenste namelijk de topstructuur van zijn ministerie ingrijpend te wijzigen om aldus op de langere termijn een grotere samenhang in het defensiebeleid te bewerkstelligen. De opvolger van Van Rijn zou te zijner tijd in het kader van de voorgenomen reorganisatie de nieuwe functie van chef van de Defensiestaf vervullen en als zodanig mede leiding dienen te geven aan de veranderingen die op het departement zouden moeten worden doorgevoerd.

Ruim zeven jaar fungeerde Wijting als hoogste militaire adviseur van de minister van Defensie: aanvankelijk als luitenant-generaal en vanaf 1 december 1976, de datum waarop de nieuwe topstructuur officieel van kracht werd, in de rang van generaal. Hij accepteerde loyaal dat de politiek bezuinigingen oplegde aan de krijgsmacht en gaf, in goed onderling overleg met de betrokken politici en militairen, de wegen aan waarlangs de besparingen op het defensiebudget het beste konden worden bereikt. In het algemeen werden deze bezuinigingen zo gekozen dat zij de efficiëntie zouden verbeteren en de gevechtskracht niet wezenlijk zouden aantasten. Mede door Wijtings stimulerende optreden kon zo, juist onder het 'linkse' kabinet-Den Uyl, een begin worden gemaakt met de voor de vernieuwing van het materieel van de drie krijgsmachtdelen noodzakelijke investeringen.

Op 1 november 1980 ging Wijting met functioneel leeftijdsontslag. Na zijn dienstverlating vervulde hij onder meer van 1981 tot 1985 de functie van voorzitter van de Raad van Advies inzake Luchtvaartongevallen bij de Koninklijke Luchtmacht en van 1982 tot 1985 die van voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart. Hij overleed op 61-jarige leeftijd aan de gevolgen van een hartaanval.

Wijting stond bekend als een scherpzinnig, energiek en doortastend officier. Ofschoon hij zich bijzonder verknocht voelde aan de Koninklijke Luchtmacht en dit krijgsmachtdeel graag tot aan zijn leeftijdsontslag had gediend, vervulde hij ook de functie van voorzitter van het Comité Verenigde Chefs van Staven en later die van chef van de Defensiestaf met grote toewijding en voortvarendheid.

P: Artikelen van militair-wetenschappelijke aard in Wetenschappelijk Jaarbericht van de Vereniging ter beoefening van de Krijgswetenschap (1956, 1957 en 1962) en De Militaire Spectator (1958 en 1967).

L: Behalve herdenkingsartikelen o.a. in Friesch Dagblad , 29-8-1986, door Bram Stemerdink, in NRC Handelsblad , 8-9-1986, door J.B. Spiegelenberg, in Onze Luchtmacht 38 (1986) 5 (okt.) 1: 'Generaal Wijting voorzitter Verenigde Chefs van Staven', ibidem 25 (1973) 156-157; interview door Hans Hoffmann, in Het Vrije Volk , 7-2-1976; J.J.D. '16-jarige Engelandvaarder, nu generaal A.J.W. Wijting, vluchtte in 1942 uit Nederland', in De Vliegende Hollander , 36 (1980) [5] (mei) 8-11. Een overzicht van de officiersrangen die Wijting doorliep in: Naam- en ranglijst der officieren van de Koninklijke Landmacht en de Koninklijke Luchtmacht 140 (1980) 5.

J.A.M.M. Janssen


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013