Brondgeest, Carolus Alphonse Maria (1886-1965)

 
English | Nederlands

BRONDGEEST, Carolus Alphonse Maria (1886-1965)

Brondgeest, Carolus Alphonse Maria, marineofficier ('s-Gravenhage 6-3-1886 - Rochford (Groot-Brittannië) 27-2-1965). Zoon van Johannes Adrianus Josephus Brondgeest, beroepsmilitair, en Emma Mathilde Achternbusch. Gehuwd op 14-9-1920 met Cornelia Wilhelmina Kruijswijk (1895-1995). Uit dit huwelijk, waarin reeds 1 dochter was, werd 1 zoon geboren. Na echtscheiding (1929) gehuwd op 21-5-1930 met Anna Grigorievna Staheeva (1904-1958) en van haar gescheiden op 19-4-1951. Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren.

Over de jeugdjaren van Carel Brondgeest in Den Haag is niets bekend. Hij werd katholiek opgevoed als de jongste zoon van een beroepsmilitair, een sergeant-majoor in de Koninklijke Landmacht; zijn moeder was van Duitse afkomst. Het gezin, dat drie kinderen telde, woonde tijdens Carels jeugd ook in het West-Brabantse Oudenbosch en in Weert, waar Carels vader een korte periode was gestationeerd.

Brondgeest werkte, na het verlaten van het ouderlijk huis, als scheepsmachinist op de 'grote vaart'. Wellicht deed hij tijdens één van zijn reizen China aan en raakte hij in dat land geïnteresseerd. Reeds vóór 1920 moet hij zich er hebben gevestigd. Toen hij in dat jaar in Peking met een Nederlandse trouwde die in Den Haag woonachtig was - zij trouwden 'met de handschoen' -, bracht hij een dochter mee, die enkele jaren eerder in Peking was geboren uit een verhouding met een Duitse vrouw. Zijn nieuwe echtgenote voegde zich bij hem in de Chinese hoofdstad en aanvaardde de dochter als lid van het gezin.

In Peking werkte Brondgeest als technisch bedrijfsleider bij een Britse onderneming, de Peking Electric Company, die de ambassadewijk van stroom voorzag. Hij sprak goed Chinees, naast Engels en Duits. Zijn kinderen - in 1921 werd een zoon geboren - gingen in Peking naar een Duitse lagere school. In de loop van de jaren 1920 liep zijn huwelijk op de klippen; zijn echtgenote en de twee kinderen vertrokken naar Nederlands-Indië en vestigden zich in Batavia. Na de officiële echtscheiding in 1929 hertrouwde Brondgeest een jaar later met een Russische, bij wie hij een zoon kreeg. Ook dit huwelijk hield geen stand. Zijn vrouw en hun beider zoon vertrokken aan het eind van de jaren 1930 eveneens naar Batavia, zonder dat het overigens tot een officiële echtscheiding was gekomen. Aan Brondgeests werk en bestaan in Peking kwam een eind toen Japanse troepen op 8 december 1941 de stad bezetten. Voorlopig zette hij zijn werk voort, daartoe gedwongen door het Japanse militaire bestuur, en kreeg hij huisarrest opgelegd. Hij was echter niet van plan deze situatie lang te accepteren.

Inmiddels had Japan ook Nederlands-Indië aangevallen. Brondgeest besloot uit Peking te ontsnappen en naar Nederlands-Indië te gaan, waar immers zijn kinderen woonden, om zijn diensten aan te bieden voor de verdediging van het land. Eind januari 1942 wist hij samen met een Franse collega uit de ommuurde en zwaar bewaakte stad te ontsnappen. Na een uitputtende en gevaarlijke tocht, kwamen Brondgeest en zijn metgezel op 3 oktober aan in Tsjoengking in het vrije Zuid-China, waar zich toen de Nederlandse gezant bevond. Sinds het vertrek uit Peking waren acht maanden verstreken en had hij - te voet, per muilezel, legertruck en trein - een tocht gemaakt van ruim 3600 km.

In maart 1942, toen Brondgeest nog maar net uit Peking was ontsnapt, was Nederlands-Indië gevallen. Hij reisde daarom per vliegtuig naar Colombo, de hoofdstad van Ceylon, waar het hoofdkwartier was gevestigd van vice-admiraal C.E.L. Helfrich, de 'Bevelhebber van de Nederlandse Strijdkrachten in het Oosten' (BSO). Deze toonde zich onder de indruk van Brondgeest en stelde hem aan bij de inlichtingendienst van zijn staf. Op 16 december 1942 werd hij benoemd tot reserve-luitenant-ter-zee der tweede klasse, voor speciale diensten. De 56-jarige Brondgeest had als geboortedatum 6 maart 1895 opgegeven, wat hem in één klap negen jaar jonger maakte.

Brondgeest werd ingedeeld bij het Korps Insulinde, een elite-eenheid die werd voorbereid voor infiltratieacties in bezet Nederlands-Indië - vooral op Sumatra - en kreeg een opleiding als parachutist en geheim agent. Hij is tijdens de oorlog echter niet als zodanig ingezet bij dergelijke acties. In plaats daarvan werd hij in 1943 belast met de opleiding tot geheim agent van ongeveer tachtig Chinezen. Dezen waren geboren in Nederlands-Indië, maar om uiteenlopende redenen in China terechtgekomen. Het Nederlandse gezantschap in Tsjoengking had hen weten te werven voor de militaire dienst en naar Ceylon gestuurd, waar ze bij het Korps Insulinde werden ingedeeld.

Toen op 15 augustus 1945 Japan capituleerde, kreeg Brondgeest een nieuwe functie. Hij werd leider van een RAPWI-party op Sumatra. Deze geallieerde organisatie - de Recovery of Allied Prisoners of War and Internees - had als taak de in de Japanse kampen verblijvende gevangenen te redden en te evacueren. Op 25 augustus werd Brondgeest met vier andere militairen gedropt in de buurt van Pangkalan Brandan. Op 1 september wist hij de 75 km zuidoostelijker gelegen stad Medan te bereiken. Hij legde hier contact met de leiders van enkele parties die reeds in Noord-Sumatra aanwezig waren, verder met Japanse militairen, inheemse bestuurders en nationalistische leiders. Brondgeest trof een chaotische situatie aan, waarin het uiterste van zijn improvisatietalent en incasseringsvermogen werd gevergd. Zijn grootste zorg was de evacuatie van de duizenden zieke en ondervoede gevangenen, die hij met kracht ter hand nam. Hij kreeg bovendien te maken met toenemend politiek en crimineel geweld van de kant van jeugdige Sumatraanse nationalisten en 'pemoedas'.

Brondgeest ging evenwel verder dan zijn RAPWI-opdracht reikte. Hij gedroeg zich als een vooruitgeschoven Nederlandse post, als de wegbereider van het herstel van het koloniale gezag. Hij werd daarin voluit gesteund door Helfrich in Colombo, maar krachtig tegengewerkt door de Britse troepen die op 10 oktober in Medan landden om de Japanners te ontwapenen en de rust, orde en veiligheid te herstellen in afwachting van de terugkeer van het Nederlandse gezag. De Britten waren beducht voor een gewelddadige escalatie, maar Brondgeest liet zich door hen niet van de wijs brengen. Vóór hun komst had hij al het initiatief genomen tot de oprichting van een politiekorps bestaande uit Ambonezen. Met die politieagenten wilde hij de openbare orde handhaven en het Nederlandse gezag zo snel mogelijk uitbreiden. De ontbinding van het Korps Insulinde, eind oktober, betekende dat Brondgeest zijn werk moest staken. Op 28 oktober vertrok hij naar Ceylon en vandaar naar Batavia.

Het duurde niet lang of Brondgeest was terug in Medan. Toegetreden tot de Netherlands Forces Intelligence Service (NEFIS), de grootste inlichtingendienst in Indië, werd hij in april 1946 belast met het opzetten van een NEFIS-kantoor in de Sumatraanse stad. Hij ging op energieke wijze te werk, maar kwam binnen de kortste keren opnieuw met de Britten in conflict. De laatstgenoemden hadden er de macht in handen, maar Brondgeest dacht er niet over met hen samen te werken of hun orders uit te voeren. Op 3 juni 1946 werd hij ontheven van zijn taak en teruggeroepen naar Batavia.

Na een verlofperiode in Nederland, keerde Brondgeest in oktober 1947 terug bij de NEFIS. Hij werd hoofd van het kantoor te Soerabaja. Het was niet de meest fortuinlijke episode in zijn militaire loopbaan. Aanvankelijk had hij veel succes. Hij reorganiseerde het kantoor en nam het politieke en militaire inlichtingenwerk voortvarend ter hand. Er deden zich echter steeds scherpere competentiegeschillen voor met de concurrerende inlichtingendienst van de in Oost-Java gelegerde A-divisie van de Koninklijke Landmacht. Brondgeest was er de man niet naar om deze op diplomatieke wijze op te lossen. Eind 1948 ging het bergafwaarts. Hij toonde zich verbitterd over de politieke en militaire ontwikkelingen in Indië. Hij nam het niet zo nauw meer met de veiligheidsvoorschriften en verwaarloosde zijn kantoor. Drank en vrouwen beheersten zijn leven.

Na de tweede politiële actie (december 1948 - januari 1949) viel het doek voor Brondgeest. Op 2 april 1949 werd hij ontheven van zijn functie, nadat de militaire politie enkele maanden eerder een onderzoek naar zijn gedragingen was begonnen. Hij werd ervan verdacht 'geheime fondsen' ten eigen bate te hebben aangewend. Tot een strafrechtelijk onderzoek is het niet gekomen. In december keerde Brondgeest terug in Nederland, waar hij een onbeduidende functie kreeg bij de marine in Den Haag. In februari 1951 werd hem eervol ontslag verleend.

Hiermee was nog geen eind gekomen aan Brondgeests omzwervingen. Hij kon in Nederland niet meer aarden. In een opwelling besloot hij in 1951 van zijn Russische echtgenote, die de oorlog had overleefd en inmiddels in Nederland was gaan wonen, te scheiden. Hals over kop verliet hij Nederland. Hij vestigde zich als winkelier in Manokwari op Nieuw-Guinea. Toen dit gebied in 1962 aan de Republiek Indonesië werd overgedragen, ging Brondgeest opnieuw in Nederland wonen. Het jaar daarop vertrok hij naar Groot-Brittannië, waar zijn zoon uit het eerste huwelijk woonde. Uiteindelijk overleed hij daar op 79-jarige leeftijd.

Zo kwam een eind aan een avontuurlijk, veelbewogen en rusteloos leven, een leven dat zich kenmerkte door dramatische beslissingen en scherpe koerswendingen, zowel op het persoonlijke vlak als beroepsmatig. Brondgeest was een vurig patriot die de Nederlandse zaak wilde dienen, maar zich uiteindelijk door de gang van zaken in Nederlands-Indië gekwetst en verbitterd voelde. In zijn dadendrang en hang naar 'gevaarlijk leven' was hij een echte representant van de oorlogsgeneratie. De oorlogsjaren moet hij als in een roes hebben beleefd. Af en toe waren zijn gedragingen wel erg onbesuisd. Moed sloeg dan om in roekeloosheid en dadendrang won het van politiek en militair inzicht en zorgvuldigheid. Als onverschrokken en initiatiefrijk militair heeft hij zich zeer ingespannen voor de bevrijding van de gevangenen uit de Japanse kampen. Zijn periode als inlichtingenofficier bij de NEFIS liep echter uit op een mislukking. Na zeven enerverende jaren was hij opgebrand. Te midden van schandalen verliet hij de dienst.

L: C.E.L. Helfrich, Memoires van C.E.L. Helfrich (2 dln.; Amsterdam 1950); Verslag houdende de uitkomsten van het onderzoek [der] Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945 VIIIa/b ('s-Gravenhage 1956) 584-593 en bijlage 67; G.F. Jacobs, Prelude to the monsoon. Assignment in Sumatra (Philadelphia 1965); L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Xlc: Nederlands-Indië III (Leiden 1986); J.Th.A. de Man, Opdracht Sumatra. Het Korps Insulinde, 1942-1946 (Utrecht 1987); J.A. de Moor, Westerlings oorlog. Indonesië, 1945-1950. De geschiedenis van de commando's en parachutisten in Nederlands-Indië, 1945-1950 (Amsterdam 1999).

J.A. de Moor


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013