Pannekoek, Antonie (1873-1960)

 
English | Nederlands

PANNEKOEK, Antonie (1873-1960)

Pannekoek, Antonie, sterrenkundige en politiek activist (Vaassen (Gld.) 2-1-1873 - Wageningen 28-4-1960). Zoon van Johannes Pannekoek, kantoorbediende, later bedrijfsleider van een kleine ijzergieterij, en Willemina Dorothea Beins, vroedvrouw. Gehuwd op 15-7-1903 met Johanna Maria Nassau Noordewier (1871-1957), lerares Nederlands en piano. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren.

afbeelding van Pannekoek, AntonieAnton Pannekoek, wiens vader een overtuigde vrijdenker was, bezocht de vijfjarige HBS in Apeldoorn en legde in 1888 het eindexamen af. Hij deed er daarna weliswaar drie jaar over om het aanvullend examen Grieks en Latijn te behalen, maar in die jaren verdiepte hij zich ook in de natuurlijke historie en de sterrenkunde. In de winter van 1890/1891 deed hij zijn eerste waarnemingen van de variabiliteit van de poolster. In 1891 ging hij in leiden wis- en natuurkunde studeren, en na het kandidaatsexamen koos hij voor sterrenkunde. Hij was nog student toen zijn eerste publicatie verscheen: 'on the necessity of further researches on the Milky Way' (in: Popular Astronomy 2 (1894)). Na het doctoraalexamen op 8 april 1895 kreeg Pannekoek een aanstelling als 'ingenieur' bij de rijkscommissie voor graadmeting en waterpassing. drie jaar later werd hij observator bij de Leidse sterrenwacht. Hij promoveerde op 11 juli 1902 bij zijn directeur, prof. H.G. van de Sande Bakhuyzen, op Untersuchungen & über den Lichtwechsel Algols .

Aanvankelijk was Pannekoek liberaal, maar in 1899 bekeerde hij zich tot het socialisme, mede na lezing van Equality (1897), het utopische werk van de Amerikaanse schrijver Edward Bellamy. In de kleine afdeling van de sociaal-democratische arbeiderspartij (SDAP) in Leiden werd hij een van de centrale figuren. Hij maakte uitvoerig studie van de klassieken van het socialisme en vond vooral in de geschriften van de Duitse sociaal-democraat J. Dietzgen het door hem node gemiste kennistheoretische fundament van het historisch materialisme. In 1901 verscheen zijn eerste bijdrage aan de theorie van het socialisme, 'De filosofie van Kant en het Marxisme', in het socialistische maandblad De Nieuwe Tijd (6 (1901) 549-564, 605-620, 669-688). In de jaren daarna publiceerde Pannekoek veel in sociaal-democratische kranten en tijdschriften, eerst in Nederlandse, vanaf 1903 ook in Duitse periodieken, zoals Die Neue Zeit . Door zijn oppositie tegen SDAP-leider P.J. Troelstra, naar aanleiding van de spoorwegstaking van 1903, ontpopte Pannekoek zich als een vertegenwoordiger van de linkervleugel. Troelstra ontraadde een algemene werkstaking, terwijl Pannekoek deze juist krachtig bepleitte. Zoals alle andere rijksambtenaren moest hij zich na het mislukken van de staking via zijn directe chef voor zijn optreden verantwoorden. Daarna volgde nog - hoogst uitzonderlijk - een onderhoud met de voorzitter van de ministerraad, A. Kuyper (1901-1905), die hem duidelijk maakte wat een rijksambtenaar wel en niet was toegestaan, maar er volgde geen ontslag. Wel onthield Pannekoek zich van verder partijwerk en beperkte hij zich tot theoretische beschouwingen.

Het werk op de sterrenwacht bevredigde Pannekoek allerminst. Onder de directie van Van de Sande Bakhuyzen werd er eindeloos gerekend aan de meridiaanwaarnemingen, maar vernieuwingen in de astronomie drongen hier nauwelijks door. Daarom accepteerde Pannekoek in 1906 - inmiddels getrouwd en vader van zijn eerste kind - het aanbod van de Duitse sociaal-democratische voorman K. Kautsky om docent te worden op de school van de Sozialdemokratische Partei Deutschlands (SPD) in Berlijn. Jonge partijfunctionarissen uit heel Duitsland werden door Pannekoek onderwezen in sociale theorieën en historisch materialisme. Al na een jaar, in september 1907, kwam hier echter een eind aan, toen de Pruisische overheid hem met uitzetting dreigde als hij aan de partijschool bleef doceren.

Pannekoek begon vervolgens, in februari 1908, een Zeitungskorrespondenz en tot en met juni 1914 schreef hij voor allerlei sociaal-democratische kranten en tijdschriften in Duitsland artikelen over actuele en theoretische kwesties. Aangezien de inkomsten daarvan toch onzeker waren, ging Pannekoek eind 1909 in op een aanbod van de afdeling Bremen van de SPD om - met steun van de plaatselijke vakbeweging - zijn scholingswerk weer op te pakken. In april 1910 verhuisde hij van Berlijn naar Bremen. De betaling door de vakbonden, die hem te radicaal vonden, hield na een jaar al op, maar het werk voor de partijafdeling en de Zeitungskorrespondenz zorgden voor voldoende inkomsten. Pannekoek gaf veel lezingen in andere delen van het land en bezocht talrijke congressen, en steeds combineerde hij deze reizen met lange wandelingen in de omgeving. Vanuit Berlijn en Bremen onderhield Pannekoek ook nauwe contacten met partijgenoten in Nederland, en toen het in 1909 tot een scheuring in de SDAP kwam, koos hij - evenals zijn vriend Herman Gorter - resoluut voor de Sociaal-Democratische Partij (SDP) van W. van Ravesteyn en D. Wijnkoop. Hij was nu gewoon lid van de Duitse SPD en buitenlid van de SDP.

De Eerste Wereldoorlog betekende in het leven van Pannekoek een scherpe breuk. Hij keerde terug naar Nederland en trok voorlopig met zijn gezin bij zijn schoonouders in, die in Arnhem woonden. Van daaruit was hij in het voorjaar van 1915 tijdelijk leraar natuur- en scheikunde aan de driejarige HBS in Helmond. In de zomer van dat jaar werd hij in dezelfde vakken benoemd aan de vijfjarige Rijks-HBS in Hoorn, waarheen het gezin verhuisde. Een jaar later vertrok Pannekoek met vrouw en kinderen naar Bussum, waar hij in september 1916 werk vond aan de Gooische HBS, een particuliere school. Tijdens de oorlog concentreerde Pannekoek zich weer meer en meer op het sterrenkundige werk. Al in Bremen was hij begonnen aan een populaire inleiding - op historische grondslag - tot de astronomie, die uiteindelijk niet in het Duits, maar in het Nederlands verscheen als De wonderbouw der wereld. De grondslagen van ons sterrekundig wereldbeeld populair uiteengezet (1916). Op instigatie van de Leidse hoogleraar sterrenkunde W. de Sitter werd Pannekoek in 1916 in Leiden toegelaten als privaatdocent in de geschiedenis van de astronomie.

Een volledige terugkeer naar de astronomie diende zich aan toen De Sitter, sinds 1918 ook directeur van de Leidse sterrenwacht, een reorganisatie wilde doorvoeren en Pannekoek aanzocht als adjunct-directeur voor de afdeling voor het klassieke meridiaanwerk. Deze benoeming stuitte echter op verzet bij het ministerie-Ruijs de Beerenbrouck (1918-1922). Toen in 1919 de kranten berichtten over Pannekoeks - ongezochte - benoeming tot 'erelid' van de Arsol-raad van de in Hongarije door Béla Kun uitgeroepen radenrepubliek, was de benoeming in Leiden definitief van de baan. Ondertussen had de Amsterdamse gemeenteraad hem al in 1918 een (deeltijd-)lectoraat in de sterrenkunde aangeboden aan de Universiteit van Amsterdam. Zodra bekend werd dat de benoeming in Leiden niet doorging, zette men de aanstelling in Amsterdam om in een volledig lectoraat.

In deze tijd valt ook Pannekoeks definitieve breuk met het communisme. Na de Russische Revolutie van 1917 raakte hij er meer van overtuigd dat alleen als de arbeiders zich in raden organiseerden, partijen en vakbonden afzwoeren en zelf de macht van de staat overnamen, een echte socialistische revolutie mogelijk was. Bij Sovjetleider Lenin, met wie hij aanvankelijk sympathiseerde, bespeurde hij een neiging tot opportunisme en een diep wantrouwen tegenover de zelforganiserende vermogens van arbeiders, boeren en soldaten. Lenin viel hem in 1920 in de brochure De 'linkse' strooming, een kinderziekte van het communisme scherp aan. Pannekoek zou hierop pas veel later, in 1938, reageren in zijn - onder het pseudoniem J. Harper - gepubliceerde Lenin als Philosoph. Kritische Betrachtung der philosophischen Grundlagen des Leninismus . Pannekoek brak in september 1921 met de Communistische Partij Holland, waarvan hij sinds 1918 lid was. Voortaan sympathiseerde hij nadrukkelijk met de radenbeweging, maar werd geen lid meer van enige politieke partij.

In Amsterdam had Pannekoek niet de beschikking over een kijker, maar hij maakte van de nood een deugd door zich toe te leggen op de bewerking van gegevens die elders langs fotografische weg waren verkregen. In 1921 stond de Amsterdamse gemeenteraad Pannekoek toe personeel in dienst te nemen en apparatuur voor de bewerkingen aan te schaffen. Zo ontstond het Sterrekundig Instituut van de Universiteit van Amsterdam. Aangezien in 1925 de eerste promovendus zich aandiende en Pannekoek gekozen werd tot lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, benoemde men hem in dat jaar tot buitengewoon hoogleraar. In 1932 werd hij gewoon hoogleraar. Pannekoek was inmiddels al in 1924 van Bussum naar de Amsterdamse Vossiusstraat verhuisd.

Aanvankelijk richtte Pannekoek zich op problemen uit de stellaire astronomie: sterverdeling en de structuur van de Melkweg, de afstandsbepaling van donkere nevels etc. In 1920 leerde Pannekoek echter de theorie van het ionisatie-evenwicht in gassen van de Indische natuurkundige M. Saha kennen, waarvan hij onmiddellijk het belang voor de astronomie inzag. Mede door de toepassing van deze nieuwe fysische kennis op de studie van de evolutie van sterren werd Pannekoek de grondlegger van de astrofysica in Nederland. In 1922 verscheen zijn eerste publicatie, in 1930 schreef hij een samenvattende beschouwing over 'Die Ionization in den Atmosphären der Himmelkörper' voor het gezaghebbende Handbuch der Astrophysik (III, 1 (1930) 256-350).

Pannekoeks wending naar de astrofysica werd mede gestimuleerd door samenwerking met zonnefysici uit Utrecht, vooral M.G.J. Minnaert. Samen leidden zij in januari 1926 een zonne-eclipsexpeditie op Sumatra. Door slecht weer mislukte het waarnemingsprogramma, maar Pannekoek bracht aansluitend een vruchtbaar halfjaar door aan de Bosscha-Sterrenwacht te Lembang op Java, waar hij de zuidelijke sterrenhemel in kaart bracht. Om de in Sumatra niet beproefde apparatuur te testen nam hij ook deel aan een eclipsexpeditie naar Lapland in 1927.

In 1929 deed Pannekoek een half jaar waarnemingen op het Dominion Astrophysical Observatory in het Canadese Victoria. Op de terugweg uit Victoria bezocht Pannekoek de belangrijkste Amerikaanse sterrenwachten. Zijn bekendheid in de Verenigde Staten leidde in 1935 tot een uitnodiging om tijdens de summerschool van Harvard een cursus over astrofysica te geven; het jaar daarop verleende deze universiteit hem een eredoctoraat. Zelf was Pannekoek altijd zeer bescheiden over zijn eigen verdiensten. Voor het oplossen van echte grote problemen had hij - naar zijn mening - te weinig initiatief en fysische kennis; zijn sterke kant was meer het doorrekenen van de consequenties van nieuwe denkbeelden.

Op 25 februari 1942, ruim een jaar voor zijn emeritaat, werd Pannekoek samen met enkele andere anti-Duitse hoogleraren - met behoud van pensioen - door de Duitse bezetter uit zijn ambt gezet. Na de Tweede Wereldoorlog keerde hij nog wel even in zijn ambt terug, maar in 1946 ging hij definitief met emeritaat. Hij verhuisde eerst naar Zeist en later, in 1954, naar Wageningen, waar zijn dochter woonde. Hij bleef schrijven en publiceren. Zo vatte hij in 1946 - onder het pseudoniem P. Aartsz - de idealen van de radenbeweging nog eens samen in De arbeidersraden , een boek dat echter weinig weerklank vond. Grote aftrek daarentegen had De groei van ons wereldbeeld uit 1951, een populaire geschiedenis van de sterrenkunde. In dit werk besteedt Pannekoek bij herhaling aandacht aan de maatschappelijke context waarbinnen de astronomie zich ontwikkelde, maar niemand had uit dit boek kunnen afleiden dat de auteur een overtuigde radencommunist was.

De scherpe scheiding die Pannekoek steeds tussen zijn astronomische werk en zijn socialistische gedachtengoed aanbracht - hij schreef ook twee afzonderlijke memoires: Herinneringen uit de arbeidersbeweging en Sterrekundige herinneringen - vormt wel het merkwaardigste aspect van zijn persoonlijkheid: de bescheiden en zachtaardige astronoom die tegelijkertijd een socialistische scherpslijper was. Pannekoek geldt als de belangrijkste theoreticus van het socialisme die Nederland heeft voortgebracht, maar zijn hang naar zuiverheid veroordeelde hem tot politieke steriliteit. Na zijn dood, in 1960, kwamen zijn theorieën opnieuw in de belangstelling bij links-radicale groeperingen: in 1974 werd tijdens de Anjerrevolutie in Portugal bij demonstraties zelfs zijn portret - het vogelkopje met een puntbaardje - meegedragen. Zijn ideeën waren echter niet vatbaar voor nadere uitwerking. En uit zijn Herinneringen blijkt dat de sterrenkunde toch de eerste èn de laatste liefde van Pannekoek is geweest.

A: Archief-A. Pannekoek (naoorlogse periode) in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam. Op het Sterrenkundig Instituut 'A. Pannekoek' van de Universiteit van Amsterdam worden aantekenboekjes en losse documenten bewaard.

P: Een vrijwel volledige bibliogafie van A. Pannekoek in de onder L genoemde publicatie van Malandrino, pp. 275-309. Op het Sterrenkundig Instituut 'A. Pannekoek' van de Universiteit van Amsterdam wordt een volledige lijst van de publicaties van Pannekoek op sterrenkundig gebied bewaard. Verder: Pannekoek et les conseils ouvriers [Teksten van Pannekoek]. Samengesteld door Serge Bricianer (Parijs 1969); Pannekoek and Gorter's marxism . Onder red. van D.A. Smart (Londen 1978); 'Lettres d'Anton Pannekoek', in économies et Sociétés 10 (1976) nr. 4-5, pp. 841-932 [= Serie S (études de marxologie. Onder red. van M. Rubel) nr. 18]; Anton Pannekoek, Herinneringen. Herinneringen uit de arbeidersbeweging. Sterrekundige herinneringen . Samengesteld door B.A. Sijes [e.a.] (Amsterdam 1982); 'Lettere di Anton Pannekoek a Robert Michels (1905)', in Annali della Fondazione Luigi Einaudi 19 (1985) 467-492.

L: Behalve necrologieën o.a. door H. Zanstra, in Jaarboek [der] Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1959-1960 (Amsterdam 1960) 328-330; door H.L. Vanderlinden, in Jaarboek van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België 22 (1960) 235-236: B.J. Bok, 'Two famous Dutch astronomers [Pannekoek en Van Rhijn]', Sky and telescope 20 (1960) 74-76; Cajo Brendel, Anton Pannekoek, theoretikus van het socialisme (Nijmegen 1970); lemma door M. Minnaert, in Dictionary of scientific biography 10 (1974) 289-291; H.M. Bock, 'Anton Pannekoek in der Vorkriegs-sozialdemokratie. Bericht und Dokumentation', in Jahrbuch Arbeiterwegung. Geschichte und Theorie 3 (Frankfurt am Main 1975) 103-167; B.A. Sijes, 'Anton Pannekoek, 1873-1960', in de onder P genoemde Herinneringen , 11-69; lemma door Johanna M. Welcker, in Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland I (Amsterdam 1986) 90-93; C. Malandrino, Scienza e socialismo. Anton Pannekoek (1873-1960) (Milaan 1987); John Gerber, Anton Pannekoek and the socialism of workers' self-emancipation, 1873-1960 (Dordrecht [etc.] 1989); E.P.J. van den Heuvel, 'Antonie Pannekoek (1873-1960). Socialist en sterrenkundige', in Een brandpunt van geleerdheid in de hoofdstad. De Universiteit van Amsterdam rond 1900 in vijftien portretten . Onder red. van J.C.H. Blom [e.a.] (Hilversum [etc.] 1992) 229-245; Hans Manfred Bock, 'Die Marx-Dietzgen-Synthese Anton Pannekoeks und seines Kreises', in Die Rezeption der Marxschen Theorie in den Niederlanden . Onder red. van Marcel van der Linden (Trier 1992) 106-123; Herman de Liagre Böhl, Met al mijn bloed heb ik voor u geleefd. Herman Gorter, 1864-1927 (Amsterdam 1996); lemma door A. van Helden, in A history of science in the Netherlands. Survey, themes and reference . Onder red. van K. van Berkel [e.a] (Leiden 1999) 552-555.

I: Jaarboek [der] Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1959-1960 (Amsterdam 1960) tegenover p. 328.

K. van Berkel


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013