Aarden, Jacobus Maria (1914-1997)

 
English | Nederlands

AARDEN, Jacobus Maria (1914-1997)

AARDEN, Jacobus Maria, politicus (Hazeldonk (N.Br.) 11-8-1914 - Voorburg (Z.H.) 23-11-1997). Zoon van Petrus Jacobus Maria Aarden, houthandelaar, en Cornelia Anna Maria Chrysostina de Wit. Gehuwd op 4-8-1941 met Maria Pietronella Philomena Korst (1917-2000). Uit dit huwelijk werden 4 zoons en 4 dochters geboren.

afbeelding van Aarden, Jacobus Maria

Samen met zijn zes broers groeide Jacques Aarden op in het gezin van een Brabantse houthandelaar in de buurtschap Hazeldonk ten noorden van Breda. Hij kreeg zijn schoolopleiding op 'De Ruwenberg', de door de fraters van Tilburg geleide kostschool in Sint-Michielsgestel. Daarna vertrok hij in 1926 naar het St. Norbertus-Lyceum in Roosendaal, waar hij in 1932 zijn diploma HBS-A behaalde.

Het vervolg bleef daarna enige tijd onduidelijk. Aanvankelijk vertrok de jonge Aarden voor een studie geneeskunde naar de Universiteit van Amsterdam. Voor een artsenloopbaan bleek hij echter niet in de wieg te zijn gelegd. Na een jaar als volontair bij een houtbedrijf in Deventer te hebben gewerkt, begon Aarden aan een tweede academische studie. Vanaf omstreeks 1934 deed hij economie aan de Roomsch-Katholieke Handelshoogeschool in Tilburg, een studie die hij in 1940 voltooide. Inmiddels getrouwd met zijn streekgenote Maria Korst - die hij al van jongsaf kende - , was hij tijdens de Duitse bezetting werkzaam bij de economische voorlichtingsdienst van het departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart in Den Haag.

Na de bevrijding raakte Aarden geïnteresseerd in de politiek. Als rooms-katholiek lag het voor de hand dat hij zich aanmeldde bij de in december 1945 opgerichte Katholieke Volkspartij (KVP), hoewel hij zich ook voelde aangetrokken tot de Katholieke Werkgemeenschap in de Partij van de Arbeid (PvdA). Maar de gedachte aan katholieke politieke eenheid was sterker dan de neiging lid te worden van de 'doorbraak-beweging'. In september 1946 werd Aarden voor de KVP lid van de gemeenteraad in zijn woonplaats Voorburg, waarin hij precies twintig jaar, tot september 1966, zitting zou hebben.

Zijn politieke belangstelling deed hem ook naar een andere werkkring uitzien. In mei 1947 verruilde Aarden zijn departementsbaan voor de functie van ambtelijk secretaris - later: directeur-secretaris - van het Centrum voor Staatkundige Vorming (CSV), waar hij in feite de dagelijkse leiding had. Ofschoon door de KVP gefinancierd en sterk op de partij georiënteerd, was het centrum formeel onafhankelijk bij te verrichten onderzoek en rapporteerde het voor eigen verantwoordelijkheid. Aarden zou er tot 1968 werkzaam zijn. In die meer dan twintig jaar verschenen onder zijn leiding bijna honderdveertig nota's en rapporten. Zelf publiceerde Aarden geregeld in het Katholiek Staatkundig Maandschrift, waarvan hij geruime tijd redacteur was en waarin hij vooral over staats- en kiesrecht schreef.

Nadat hij eind jaren vijftig het burgemeesterschap van Beverwijk en Breda was misgelopen, verscheen Aarden - sinds 1956 lid van het partijbestuur - bij de Tweede-Kamerverkiezingen van 1959 op de kandidatenlijst van de KVP. Dat leidde niet aanstonds tot resultaat, maar bij een tussentijdse opvolging kon hij op 12 juli 1962 zijn entree in de Tweede Kamer maken. Aarden nam zitting in de vaste Kamercommissies voor Binnenlandse Zaken en Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM).

In partij en fractie was in die jaren een discussie op gang gekomen over de toekomstige politieke koers, mede in het licht van de voortschrijdende deconfessionalisering van de samenleving. Er ontstond binnen de KVP een richtingenstrijd, waarin Aarden de zijde koos van degenen die een sociaal-progressieve politiek voorstonden, een politiek die idealiter door samenwerking met de PvdA zou kunnen worden verwezenlijkt. Gedurende de eerste jaren van zijn Kamerlidmaatschap - onder de centrum-rechtse kabinetten-De Quay (1959-1963) en -Marijnen (1963-1965) - stemde Aarden dan ook nogal eens voor voorstellen van de linkse oppositie, wat dan weerstand opriep bij minder progressieve KVP'ers, die in de fractie een meerderheid vormden.

De spanningen binnen de KVP kwamen tot een uitbarsting na de zogeheten 'Nacht van Schmelzer' in oktober 1966, waarin het ministerie-Cals (1965-1966), een coalitiekabinet van KVP, Anti-Revolutionaire Partij (ARP) en PvdA, na aanneming van een motie van KVP-fractieleider W.K.N. Schmelzer ten val werd gebracht. Aarden zou tegen deze motie van zijn politiek leider hebben gestemd, maar was tijdens de 'Nacht' vanwege een acute medische ingreep afwezig. Toen de leiding van de partij bij de formatiebesprekingen van 1967 al snel de steven in de richting van de liberale Volkspartij voor Vrijheid en Democratie wendde, achtte een aantal zogeheten KVP-radicalen, onder wie Aarden, de tijd rijp een ander geluid te laten horen. Via een in augustus 1967 voortijdig gepubliceerd adres, met Aarden als eerste ondertekenaar - zijn naam stond bovenaan de alfabetisch opgestelde lijst! - werd om vernieuwing van de partij gevraagd.

Bij het hoofdbestuur van de KVP en bij het grootste deel van de Kamerfractie stond evenwel nauwere samenwerking met ARP en Christelijk-Historische Unie (CHU) centraal. Aarden was niet principieel tegen toenadering - hij had namens de KVP zitting gehad in een gezamenlijke commissie die de inhoud van moderne christelijke politiek moest onderzoeken - , maar hij wenste tegelijkertijd ook garanties voor een progressieve koers van een nieuwe, grote christelijke volkspartij. Ten aanzien van de in zijn ogen weinig vernieuwingsgezinde CHU koesterde hij daarover de nodige twijfel. Het was daarom niet meer dan logisch dat Aarden een staatssecretariaat van CRM in het confessioneel-liberale kabinet-De Jong (1967-1971) weigerde: hij wilde niet worden geassocieerd met 'rechts' beleid.

Toen aan de wensen van de radicalen om ook in het nieuwe partijbestuur te worden vertegenwoordigd geen gehoor leek te worden gegeven en - volkomen verrassend - in een televisie-uitzending door de fractieleiders van KVP, ARP en CHU de intentie werd uitgesproken tot verregaande samenwerking tussen de drie grote confessionele partijen, was voor Aarden en de zijnen de maat vol. Op 26 februari 1968, tijdens een nachtelijke vergadering in een Utrechts hotel, besloot een meerderheid van de radicalen, onder aanvoering van Aarden, met de KVP te breken. De volgende ochtend trad Aarden met een drietal collega's uit de fractie, en tot april 1971 zou hij de 'Groep-Aarden' leiden. Uiteraard verliet hij ook het KVP-partijbestuur, en tevens trad hij terug als directeur van het CSV.

In de Tweede Kamer trad men slechts formeel onder de naam 'Groep-Aarden' op, omdat na twee maanden een nieuwe landelijke groepering, de Politieke Partij Radikalen (PPR), werd opgericht, met Aarden als politiek leider. Tot de PPR traden, behalve KVP-radicalen, ook geestverwanten uit de ARP en de CHU toe. Aarden had al kort na de breuk gezegd de nieuwe partij niet als confessioneel te beschouwen; wel was voor hem 'de christelijke inspiratie een onmisbare bron van politiek denken en handelen, maar niet een beginsel' (Handelingen Tweede Kamer, 29-2-1968). De nieuwe partij deed in 1970 mee aan de verkiezingen voor Provinciale Staten en gemeenteraad, maar boekte nauwelijks of geen aansprekende resultaten.

Van harte steunde Aarden de vanaf januari 1971 gevoerde besprekingen tussen PvdA, D'66 en PPR over een stembusakkoord bij de Kamerverkiezingen later dat voorjaar, dat tot een progressief meerderheidskabinet zou moeten leiden. Enkele weken voor de verkiezingsdag presenteerde PvdA-leider J.M. den Uyl zijn 'schaduwkabinet': een staatsrechtelijk novum, waarin Aarden de beoogde minister van Binnenlandse Zaken was. De uitslag van de verkiezingen viel voor de PPR erg tegen: slechts lijsttrekker Aarden en zijn latere opvolger B. de Gaay Fortman behaalden een Kamerzetel.

Het relatief geringe electorale succes van de PPR maakte duidelijk dat op korte termijn niet behoefde te worden gerekend op een doorbreking van het klassieke partijenpatroon. Die conclusie stelde Aarden - en ook andere radicalen-van-het-eerste-uur - zeer teleur, in het bijzonder ook omdat de nieuwe partij bij vele progressieve KVP'ers en grote delen van de katholieke vakbeweging niet erg aansloeg. Daarnaast bleken de krachten die naar een christen-democratische 'middenpartij' streefden, sterker dan Aarden had verwacht - en gehoopt. Bovendien hield overwerktheid Aarden vrijwel het gehele jaar 1972 buiten de politieke arena, waarna hij zich bij de Kamerverkiezingen van november van dat jaar niet herkiesbaar stelde. Dat gebeurde vooral op aanraden van zijn huisarts, maar ook omdat Aarden door veel jonge radicalen toch als vertegenwoordiger van een andere generatie werd gezien, iets wat door hem zelf ook werd gevoeld.

Zijn ambteloos bestaan duurde tot 1 september 1973; toen werd Aarden benoemd tot lid van de Raad van State. Hij leidde daar lange tijd de kamer Dienstplichtzaken, waar gewetensbezwaarden tegen militaire dienst terechtkonden. Ook had hij zitting in de afdeling Geschillen van Bestuur, terwijl hij zich in de afdeling Cultuur voor het behoud van talloze (cultuur)monumenten inzette. Op 1 september 1984 nam Aarden op zeventigjarige leeftijd afscheid als Staatsraad. Terzelfder tijd bedankte hij voor het lidmaatschap van 'zijn' PPR, omdat de partij meer en meer toenadering tot de Pacifistisch-Socialistische Partij en de Communistische Partij van Nederland zocht, een in zijn ogen ongewenste ontwikkeling.

De laatste jaren van zijn leven trok Aarden zich uit het publieke leven terug. Hij wijdde zich aan de fotografie en wandelde daarnaast graag. Tot het laatst toe bleef hij een trouw kerkganger, waarbij hij tot de meer traditionele stroming in de rooms-katholieke kerk behoorde, met een bijzondere belangstelling voor de Mariaverering.

Jacques Aarden heeft zich als 'aartsvader der radicalen' en als medeoprichter van de PPR een vaste plaats in de Nederlandse parlementaire geschiedenis verworven. Om de komst van de nieuwe partij als zijn 'finest hour' te betitelen - zoals in sommige reacties na zijn overlijden wel werd opgemerkt - is evenwel bezijden de waarheid. Weldra moest Aarden inzien dat hij de PPR als progressief alternatief voor christelijke kiezers had overschat, waardoor de partij slechts marginale betekenis verkreeg. Daarnaast was de van nature bescheiden en zachtmoedige Aarden geen politieke ringvechter.

Als inspirator en gesprekspartner was Aarden meer op zijn plaats dan als leider. 'Bestuurlijke kwaliteit en rechtvaardigheid, harmonie en intellectuele verdieping' (Lindner) stonden in zijn handelen voorop. Die eigenschappen kon hij vooral aanspreken als directeur van het CSV en als Staatsraad, functies die hem meer voldoening moeten hebben geschonken. Op het CSV aan de Haagse Prinsegracht probeerde Aarden - juist in een periode waarin er een sterk anti-intellectualistische stemming in de KVP heerste -de basis te leggen voor een katholieke intellectuele politieke traditie, terwijl het werk in de Raad van State hem vooral boeide vanwege complementaire aspecten als 'contrast' (bij het overleg) en 'eensgezindheid' (bij de besluitvorming). In het in 1980 uit KVP, ARP en CHU voortgekomen Christen-Democratisch Appèl herkende Aarden in de jaren negentig tot zijn eigen verrassing de groeiende belangstelling voor inhoud en reflectie. In die zin behoorde hij 'tot de erflaters van de christen-democratie' (Van Gennip).

A: Een bescheiden aantal documenten (brieven, persdocumentatie) berust bij het Katholiek Documentatiecentrum te Nijmegen.

P: Behalve een groot aantal artikelen tussen 1947 en 1964 in Katholiek Staatkundig Maandschrift: Tien jaren Centrum voor Staatkundige Vorming ('s-Gravenhage [1956]).

L: Behalve necrologieën o.a. door Jan Joost Lindner, in de Volkskrant, 24-11-1997, door J.M. Bik, in NRC Handelsblad, 24-11-1997 en door J.J.A.M. van Gennip, in Christen Democratische Verkenningen 3 (1998) 100-103: interview door A.J. Cuppen, in De Tijd, 3-11-1967; interview door Jan Reijnders, in Brabants Nieuwsblad, 18-8-1984; interview door John Jansen van Galen en Albert Reinders, in HP/De Tijd, 4-10-1991; Partijvernieuwing in politiek Nederland. Samenvatting en commentaar. Onder red. van D.J. Hoekstra (Alphen aan den Rijn 1968) 9-62, 181-204; Robbert Ammerlaan, Het verschijnsel Schmelzer. Uit het dagboek van een politieke teckel (Leiden 1973) 194-298; F. van Ginneken, De PPR van 1968 tot en met 1971 (Breda 1975); Henk Waltmans, Niet bij rood alleen. Vijftien jaar Nederlandse politiek en de geschiedenis van de PPR (Groningen 1983); H.-M.T.D. ten Napel, 'Een eigen weg'. De totstandkoming van het CDA (1952-1980) (Kampen 1992); Dik Verkuil, Een positieve grondhouding. De geschiedenis van het CDA ('s-Gravenhage 1992); J.A. Bornewasser, Katholieke Volkspartij, 1945-1980 (2 dln.; Nijmegen 1995, 2000); Wil Klaassen, De progressieve samenwerking van PvdA, D'66, PPR en PSP, 1966-1977 (Alphen aan den Rijn 2000).

I: Beeldbank van het Nationaal Archief in Den Haag [Foto: De Nijs; Collectie ANEFO: Aarden legt een verklaring af in Tweede Kamer op 27 februari 1968].

W. Slagter


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013