Scheepmaker, Nico (1930-1990)

 
English | Nederlands

SCHEEPMAKER, Nico (1930-1990)

Scheepmaker, Nico (pseudoniemen o.a. Hopper en Ivo Vettewinkel), journalist, dichter en publicist (Amsterdam 13-11-1930 - Amsterdam 5-4-1990). Zoon van Nicolaas Scheepmaker, kantoorbediende, later accountant, en Henderika Klazina de Zwart. Gehuwd op 18-7-1957 met Hendrika Jeannette Lodewijks (geb. 1925), onderwijzeres en vertaalster. Dit huwelijk bleef kinderloos. Na echtscheiding (11-2-1969) gehuwd op 31-8-1973 met Anna Mietje van den Heuvel (geb. 1945), productieassistente. Uit dit huwelijk werden 2 dochters geboren.

afbeelding van Scheepmaker, Nico

Nico Scheepmaker was de oudste in een gezin van twee jongens en twee meisjes. Zijn vader had een eigen, goed lopend accountantskantoor en was een hartstochtelijke supporter van de Amsterdamse amateurvoetbalclub Blauw Wit. Van hem nam Nico de liefde voor het voetballen over, en vanaf zijn twaalfde speelde hij bij Blauw Wit (later zou hij zelfs het scheidsrechtersdiploma behalen). Na de lagere school bezocht Nico de gemeentelijke Eerste Vijfjarige HBS aan de Amsterdamse Keizersgracht. In het schoolblad De Vijfling verscheen in 1948 zijn eerste publicatie, een koddige anekdote. Een al te ijverige leerling was Nico niet. Hij bleef twee keer zitten, en pas in 1950, op bijna twintigjarige leeftijd, behaalde hij het einddiploma.

Na de HBS moest Scheepmaker in militaire dienst, waar hij - zonder er zelf om te hebben gevraagd - werd geselecteerd voor de School Militaire Inlichtingen Dienst in Harderwijk. Hij leerde er Russisch, en dat zou zijn leven voor een groot deel bepalen: na het einde van zijn diensttijd, in 1952, ging hij Slavische taal- en letterkunde studeren aan de Universiteit van Amsterdam, met Servo-Kroatisch als bijvak. Als HBS'er moest Scheepmaker, om examens te kunnen doen, een colloquium doctum afleggen, wat hij niet deed omdat hij er geen zin in had. Hoewel de studie om die reden niet met een academische titel kon worden afgesloten, wierp zij toch haar vruchten af: tussen 1954 en 1961 zou Scheepmaker om den brode in totaal acht Russische romans in het Nederlands vertalen, waaronder Dokter Zjivago van Boris Pasternak. Hij gaf in deze periode ook bijlessen Servo-Kroatisch, en met een van zijn leerlingen, Henny Lodewijks, trad hij in 1957 in Belgrado in het huwelijk.

In de eerste helft van de jaren vijftig kreeg Scheepmaker succes als dichter. Hij begon met de bundel Poëtisch fietsen (1955), waaraan schrijver Paul Rodenko de kwalificatie 'een kruising tussen Lodeizen en Piet Paaltjens' gaf. In 1958 ontving Scheepmaker tot zijn eigen verbazing van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen de Anne Frank-prijs voor jonge letterkundigen voor de dichtbundel De kip van Egypte.

Als groot voetballiefhebber was het niet vreemd dat Scheepmaker zijn journalistieke carrière op 2 september 1957 begon met de wekelijkse voetbal- column 'Van hier en daar, misschien raar, maar in ieder geval waar' in het maandagochtendblad Sport & Sportwereld. Deze rubriek over voetbal, die hij tot 1966 zou schrijven, luidde een geheel nieuw genre in de voetbalverslaggeving in. Scheepmaker schreef op relativerende wijze, zonder overigens zijn naar vurige liefde overslaande enthousiasme te verbergen wanneer het spel in zijn ogen een esthetisch hoogtepunt bereikte. Bovendien had hij een scherp oog voor de gemoedstoestanden en tekortkomingen van de spelers, die hij vooral als mensen probeerde te beschrijven. Scheepmaker verloste daarmee de voetballerij uit haar isolement van ver van de dagelijkse realiteit verwijderde topsport, alleen interessant voor de liefhebbers.

Met columns in kranten als Algemeen Handelsblad (1963-1966) en Het Parool (1966-1968) en in tijdschriften als Hollands Weekblad (1959-1963), later Hollands Maandblad (1963-1968), Vrij Nederland(1962-1990) en Voetbal International (1965-1975) vestigde Scheepmaker spoedig zijn naam als onbetwiste voetbalspecialist. Ook zijn gesproken column onder het pseudoniem Ivo Vettewinkel in het radioprogramma 'Sportief zijn en beter worden' (1969- 1975) van omroepvereniging Veronica bevestigde deze reputatie. Een voor hem kenmerkende werkwijze - die hij ook op andere terreinen zou toepassen - was dat hij in zijn rubrieken telkens één voetballer onder de loep nam, die hij in een wedstrijd was gaan bekijken en van wie hij alle handelingen zorgvuldig geturfd en geteld had.

Parallel aan het voetbalspecialisme verwierf Scheepmaker van 1960 tot 1975 faam als dagelijkse televisierecensent voor de lokale en regionale bladen die waren aangesloten bij de Gemeenschappelijke Pers Dienst (GPD). Waarschijnlijk was hij de eerste professionele televisiekijker van Nederland: in Scheepmakers huis stonden twee toestellen boven op elkaar, zodat hij geen uitzending hoefde te missen. Zijn kritieken waren over het algemeen mild van toon, omdat hij vaak eerst de programmamakers om achtergrondinformatie vroeg, alvorens zijn oordeel te vellen. In het mediawereldje maakte hij dan ook geen vijanden. In 1971 werd hij door de omroepmedewerkers uitgeroepen tot beste televisiecriticus van Nederland. Achter de schermen was Scheepmaker trouwens ook zelf actief bij de omroep: van 1966 tot 1969 was hij redacteur van Mies en Scène, het legendarische televisieprogramma van de VARA, dat werd gepresenteerd door Mies Bouwman.

Bij al zijn drukke en succesrijke werkzaamheden slaagde Scheepmaker er niet in zijn huwelijk met Henny Lodewijks overeind te houden. Karakterologische verschillen leidden ertoe dat beide echtelieden steeds meer van elkaar vervreemdden. Het was voor zijn vrienden dan ook geen verrassing dat Scheepmaker in 1966 ging samenwonen met de vijftien jaar jongere productieassistente Anne van den Heuvel, die hij in 1964 had leren kennen. Een grote hang naar groen en buitenlucht deed hen in 1969 in het Friese Pingjum een dubbele arbeiderswoning kopen. In tegenstelling tot wat te doen gebruikelijk is, woonden zij hier door de week, terwijl ze in het weekeind juist in hun flat in Buitenveldert vertoefden.

Nadat Scheepmaker in 1973 met Anne was getrouwd, verruilden zij het jaar daarop Pingjum voor het landelijke Broek-in-Waterland. Deze verhuizing luidde de gelukkigste periode van zijn leven in. In deze dorpsgemeenschap onder de rook van Amsterdam wisten hij en zijn vrouw zich moeiteloos te assimileren. Hier viel Scheepmaker, al ruim de veertig gepasseerd, de vreugde van het vaderschap ten deel. De geboorte van twee dochters - Sara in 1975 en Janna in 1978 - boorde zijn creativiteit op een geheel nieuw punt aan: Het jonge vadersboek, dat in twee delen in respectievelijk in 1977 en 1987 verscheen, is een unieke collectie van spelletjes en tips voor ouders die hun kind op een betrokken manier willen vermaken.

Ook als dichter voer Scheepmaker wel bij deze nieuwe impulsen in zijn leven. Vijftien jaar na de Anne Frank-prijs kwam hij weer met een dichtbundel, Hopper's Holland (1973). Hierin komen alle kenmerkende elementen van Scheepmaker aan bod: de door hem geprefereerde sonnetvorm, de vaak aandoenlijke alledaagsheid van zijn onderwerpen - zelfs enkele voetbalgedichten, wat een geheel nieuw genre betekende - , maar ook tedere liefdesgedichten en filosofische mijmeringen, alles gevat in onopgesmukt, gewoon woordgebruik. 'Poëzie is / als je het hart opent / met een zilveren sleuteltje / dat ook op een fietsslot past' luidde zijn fraaie motto. Hoewel hij zichzelf 'in de eerste plaats dichter' noemde, heeft Scheepmaker, juist wegens de bedrieglijke eenvoud van zijn praatpoëzie, als zodanig nooit echt erkenning gekregen. Ook zijn latere bundels Vinger in de hoed, samen met Jan Kal (1976), en Het rijmt, dat scheelt (1987) veranderden daaraan weinig. Zelf was hij bescheiden: 'Mijn beste gedichten zijn beter dan de slechtste van J.C. Bloem'.

De titel van de dichtbundel Hopper's Holland verwijst naar een ander pseudoniem, Hopper, dat Scheepmaker vanaf december 1966 gebruikte voor zijn wekelijkse maandagochtendrubriek 'Zeg er 'ns wat van' in de Volkskrant. Deze rubriek, die hij tot 1975 zou blijven voeren, markeerde Scheepmakers definitieve entree in het kleine wereldje van de spraakmakende columnisten in de Nederlandse media. Zoals de titel aangeeft, wilde Scheepmaker nadrukkelijk zijn lezers bij de door hem aangesneden onderwerpen betrekken, wat hem ook ruimschoots gelukte. Zijn oproep herinneringen aan de Duitse bezetting of voorbeelden van familietaal en huiselijk vermaak - spelletjes, trucjes, grapjes - in te zenden, die hij dan in zijn column besprak, had groot succes en leidde tot een aantal bundels, zoals het genoemde Het jonge vadersboek (1977) en Het Zweedse wittebrood (1979).

Vanaf 1967 had Scheepmaker bij herhaling veel aandacht besteed aan het lot van de dissidenten in de communistische Sovjetunie. Dat hij hen met verve in zijn columns verdedigde, daarbij goeddeels geïnspireerd door de Leidse hoogleraar slavistiek Karel van het Reve, werd hem echter niet door iedereen in dank afgenomen. Scheepmaker ging daarom in de kleine kring van journalistiek en artistiek Nederland van die jaren door voor een rechtse communistenvreter. Daar maakte hij zich niet druk over: polemiseren was zijn stijl niet, en echt boos werd hij vrijwel nooit.

Bij de steeds linkser wordende redactie van de Volkskrant ontstond echter zoveel onvrede dat Scheepmakers wens een dagelijkse column te schrijven niet werd gehonoreerd. In 1975 beëindigde hij daarom zijn medewerking en ging hij in op het aanbod van de GPD om deze dagelijkse rubriek, 'Trijfel' geheten, voor hun kranten te schrijven. Zijn sinds 1960 bestaande tv-rubriek voor de GPD werd toen van dagelijks wekelijks, daarbij behield hij zijn sinds 1969 gevoerde wekelijkse sportrubriek onder het pseudoniem Stopper. Het dagelijkse handwerk wierp zijn vruchten af. De 'Trijfel'-onderwerpen leken 'uit een onuitputtelijke bron' op te wellen, zo luidde het oordeel van de jury die Scheepmaker in 1982 voor deze column de Prijs voor de Dagbladjournalistiek 1981 toekende.

Nico Scheepmaker, die van zichzelf zei dat hij trager las dan dat hij kon schrijven, overleed in 1990 op 59-jarige leeftijd in een Amsterdams ziekenhuis, ten gevolge van een hartaanval, na een partijtje tennis.

'Een zielsbehoefte' noemde Nico Scheepmaker als twintigjarige zijn drang tot schrijven. Deze instelling, aangevuld met een permanente nieuwsgierigheid naar alles, leverde, na 35 jaar vrijwel dagelijkse productie voor tal van kranten en tijdschriften, een oeuvre op van ruim 12.000 columns en artikelen. Scheepmaker deinsde daarbij voor geen enkel onderwerp terug, hoe triviaal wellicht ook in de ogen van geëngageerde intellectuelen. Deze 'recycling van het dagelijks leven', zoals hij zelf zijn werk eens omschreef (Brands), levert in retrospectief een bij vlagen zeer gedetailleerd beeld op van tal van kwesties en fenomenen die in het Nederland van de tweede helft van de 20ste eeuw de gemoederen hebben bezig gehouden. Met recht kan het als een 'onoverzienbaar dagboek' (Kees Fens) van dit tijdvak worden omschreven.

A: Collectie-Nico Scheepmaker en persdocumentatie in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage; persdocumentatie en videobanden met interviews in het Stadsarchief Amsterdam.

P: Bloemlezing uit Scheepmakers poëzie in: De gedichten. Nico Scheepmaker. Bezorgd door Ivo de Wijs (Amsterdam 1991). Verder: Maar mooi! Beschouwingen over poëzie. Samengest. en ingel. door Jaap Bakker (Amsterdam 1992). Bloemlezing uit Scheepmakers proza in: Nico Scheepmaker over alles. Samengest. en ingel. door Tim Krabbé (Amsterdam 1991). Hierin een bibliografie van zijn publicaties en een overzicht van de kranten en tijdschriften waarvoor hij heeft geschreven (424-432).

L: Behalve necrologieën o.a. door Tim Krabbé, in NRC Handelsblad, 6- 4-1990, door Henk Spaan, in Algemeen Dagblad, 9-4-1990, door Theodor Holman, in Het Parool, 9-6-1990, door Kees Fens, in de Volkskrant, 9-4-1990, door Rinus Ferdinandusse, in Vrij Nederland, 14-4-1990 en door Daan Carstens, in Bzzlletin 21 (1992) 195 (apr.) 19-28: interview door Klaas Peereboom, in Het Parool, 5-1-1974; interview door G. Brands, in Haagse Post, 28-6-1975.

I: Bzzlletin 21 (1992) 195 (apr.) 23.

Alexander Münninghoff


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013