Traa, Maarten van (1945-1997)

 
English | Nederlands

TRAA, Maarten van (1945-1997)

TRAA, Maarten van, politicus (Oegstgeest 18-5-1945 - Amsterdam 21-10-1997). Zoon van Pieter Cornelis van Traa, econoom, en Henriëtte van der Burg, journaliste. Gehuwd op 27-12-1969 met Delphine Agnès de Pury (geb. 1943), beeldend kunstenares. Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren. Na echtscheiding (19-2-1993) gehuwd op 1-11-1996 met Andrée Christine van Es, politica (geb. 1953). Dit huwelijk bleef kinderloos.

afbeelding van Traa, Maarten van

Maarten van Traa, geboren enkele dagen na het einde van de Tweede Wereldoorlog, groeide op als tweede kind van de econoom Piet van Traa en journaliste Jet van der Burg. Zijn jeugd voltrok zich in een - naar eigen zeggen - 'zeer beschermd professorenmilieu' (Wagenaar). Pas na het overlijden van Van Traa senior, in 1985, zou Maarten vernemen dat hij een buitenechtelijk kind was uit de relatie die zijn moeder had onderhouden met de journalist en historicus Sybout Colenbrander.

Na de verhuizing van Leiden naar Groningen, waar Piet van Traa in 1951 tot hoogleraar economie werd benoemd, ging Maarten daar naar de neutrale Groningse Schoolvereniging. Het gezin volgde Van Traa senior in 1956 naar Leiden, toen deze daar hoogleraar werd. Maarten bezocht er het Stedelijk Gymnasium. Hij bleek een uitstekende leerling en ontwikkelde enkele bijzondere passies. Vanaf jonge leeftijd had hij een grote belangstelling voor jazz; hij bleef zijn gehele leven verwoed proberen zijn trombonespel te verbeteren. Een fascinatie had hij voor treinen: hij verzamelde spoorboekjes uit de gehele wereld. Ook toonde hij al jong belangstelling voor politiek. Van Traa's ouders waren weliswaar progressief georiënteerd, maar zij vonden de Partij van de Arbeid (PvdA) 'te burgerlijk' (Wagenaar). Maarten kwalificeerde zijn ouders later als 'salonsocialisten' (Wagenaar).

Nadat hij in 1962 het diploma gymnasium-ß had behaald, ging Van Traa aan de Universiteit van Amsterdam rechten studeren. Hier maakte hij als jonge, onafhankelijke intellectueel deel uit van een nieuwe, protesterende generatie jongeren, al bezwoer hij later: 'maar ik heb nooit met stenen gegooid' (Mevius, 177). Zoals velen van zijn leeftijdgenoten verzette Van Traa zich tegen de 'regentenmentaliteit' en de vanzelfsprekendheid van 'het gezag'. Na voltooiing van zijn rechtenstudie in december 1967 richtte Van Traa - die altijd een verwoed reiziger zou blijven - zich op het buitenland. Met het geld dat hij had verdiend als ober bij Wagons Lits, trok hij naar Parijs om daar aan de Sorbonne politieke wetenschappen te studeren.

In de Franse hoofdstad maakte Van Traa in mei 1968 de studentenrevolte mee. Voor Het Parool deed hij verslag van de onlusten. In juni werd hij gearresteerd nadat hij was betrapt met een hoeveelheid links-activistische pamfletten, waarin werd opgeroepen tot stakingen in de Renault-fabrieken. Drie dagen zat hij in een cel, waarna hij Frankrijk werd uitgezet. Hij kwam na terugkeer in Nederland te werken op de buitenlandredactie van het Algemeen Handelsblad. Einde 1969 trouwde hij in Villelaure de Française Delphine de Pury, een beeldend kunstenares, die hij een jaar eerder in Parijs had leren kennen. Uit het huwelijk werd in 1973 hun dochter Julie geboren.

Een beurs van het Commonwealth Fund stelde Van Traa in staat om van 1970 tot de zomer van 1972 aan de School of Journalism van de Columbia University in New York te studeren. Hij reisde de Verenigde Staten door en leerde in deze periode ook Russisch en Spaans, ondertussen schrijvend - onder meer over campagnes voor de presidentsverkiezingen - voor Het Parool en NRC Handelsblad. Na zijn terugkeer in Nederland was Van Traa werkzaam in de televisiejournalistiek; aanvankelijk als buitenlandredacteur voor de VPRO-televisie en vanaf 1977 voor de NOS. Van 1975 tot 1979 schreef hij tevens als Nederland-correspondent op freelance-basis voor het gezaghebbende Franse dagblad Le Monde. Van Traas intellectuele kwaliteiten kwamen in het op deadlines gerichte journalistieke métier niet goed tot hun recht. Daarbij groeide zijn politieke engagement, waardoor hij het moeilijker vond steeds de journalistieke objectiviteit in acht te nemen.

De aantrekkingskracht van de socialistische voorman J.M. den Uyl - 'mijn politieke vader' (Wagenaar) - deed Van Traa, zelf verre van een dogmatisch marxist, in 1974 kiezen voor het lidmaatschap van de PvdA. 'Omdat ik de werkelijkheid wilde veranderen. Niet om me erbij neer te leggen', zo motiveerde hij dit besluit later (Ornstein en Van Weezel). Na eerst in 1975 vergeefs gesolliciteerd te hebben naar een functie als fractiemedewerker, werd hij mei 1979 - pas 34 jaar oud - door het partijcongres gekozen tot internationaal secretaris van de PvdA. Hij versloeg daarbij de kandidaat van de linkervleugel.

Met zijn internationale oriëntatie en uitstekende beheersing van diverse vreemde talen was hij goed geëquipeerd voor deze functie. In Oost-Europa onderhield hij contacten met zowel de communistische machthebbers als de dissidente bewegingen, zoals het Tsjechoslowaakse Charta '77 en - soms buiten de PvdA om - de Poolse vakbond Solidariteit. Eind jaren tachtig werd Van Traa, een overtuigd 'Europeaan', ook lid van het bureau Federatie Europese Socialistische Partijen en secretaris van de ontwapeningscommissie van de Socialistische Internationale. In de discussie over de plaatsing van kruisraketten op Nederlandse bodem, midden jaren tachtig, vertegenwoordigde hij de PvdA in het Komitee Kruisraketten Nee als secretaris. Van Traa was in deze periode overtuigd van de noodzaak van ontwapening - desnoods eenzijdig door het Westen. Al vanaf 1984 echter zou Van Traa, zich realiserend dat dit standpunt onhoudbaar was aangezien het zijn partij blijvend tot de oppositie veroordeelde, pleiten voor een meer op evenwichtige ontwapening gericht veiligheidsbeleid, tot stand komend door overleg met de EG- en NAVO-bondgenoten.

Van Traa bleef tot april 1987 aan als internationaal secretaris, maar trad op 3 juni 1986 ook toe tot de Tweede Kamer. Zijn aandacht ging hier aanvankelijk vooral uit naar de buitenlandse politiek. Vanaf november 1989 was hij ondervoorzitter en vanaf oktober 1994 voorzitter van de vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken.

Ook was Van Traa tot 1994 woordvoerder voor vreemdelingenbeleid, een dossier dat vanwege de groeiende instroom van vooral vluchtelingen steeds complexer werd. Hij verzette zich tegen de aanscherpingen van het asielbeleid, waarvoor vanaf 1989 partijgenoten - A. Kosto (1989-1994) en E.M.A. Schmitz (1994-1998) - verantwoordelijk waren. Het maakte hem in eigen kring niet bij iedereen populair. In september 1993 leed hij een nederlaag toen het hoger beroep voor uitgeprocedeerde asielzoekers werd afgeschaft. Van Traa verzette zich ook tegen het zogeheten Akkoord van Schengen (1985), dat vrij reizen in een aantal Europese landen mogelijk maakte, maar grotere beperkingen oplegde aan personen van buiten de verdragszone. Hij behoorde in 1992 tot de minderheid in zijn eigen fractie die tegen het wetsvoorstel inzake uitvoering van het Akkoord stemde.

Hoewel Van Traa in mei 1993 een van de indieners was van de aangenomen motie om de in opbouw verkerende Luchtmobiele Brigade inzetbaar te maken voor internationale oorlogsoperaties, toonde hij zich - na een bezoek ter plaatse - in november van dat jaar sceptisch over de uitzending van een Nederlands bataljon naar het in burgeroorlog verkerende Bosnië. 'Ik heb altijd vooraan gestaan om te pleiten voor Nederlandse betrokkenheid, maar ik heb ook de verantwoordelijkheid om nu vraagtekens te zetten' (Ornstein en Van Weezel).

In juni 1994 werd Van Traa verrassend voorzitter van een werkgroep van de Tweede Kamer die tot oktober van dat jaar vooronderzoek verrichtte naar de opsporingsmethoden bij het Interregionaal Rechercheteam Noord-Holland/Utrecht (IRT). Het vormde de opmaat voor wat het hoogtepunt in Van Traa's carrière mag worden genoemd, namelijk het hieruit voortvloeiende voorzitterschap vanaf 6 december 1994 van de parlementaire enquêtecommissie die onderzoek deed naar het gebruik van onwettige opsporingsmethoden door de politie. Die methoden waren, nadat de politiek begin jaren negentig van het bestrijden van de zware, vaak drugsgerelateerde criminalteit een prioriteit had gemaakt, steeds ondoorzichtiger en oncontroleerbaar geworden. De rechtstreeks door de televisie uitgezonden verhoren door de commissie in het najaar van 1995 gaven Van Traa landelijke bekendheid. De voorzitter was erg vasthoudend tijdens de verhoren: 'Geeft u nou 'ns antwoord: wie runde nou wié? De politie, de informant of andersom?' (Verbraak). In het op 1 februari 1996 aan de Tweede Kamer aangeboden eindrapport Inzake opsporing stelde de commissie-Van Traa vast, dat politie en opsporingsdiensten gebruik maakten van illegale methoden. De nasleep van de enquête bezorgde Van Traa een teleurstelling. Als enige PvdA-Kamerlid stemde hij in november 1996 voor de (verworpen) motie van oppositiepartij het Christen-Democratisch Appèl, waarin werd gesteld dat de door het kabinet voorgestelde maatregelen om de crisis in de opsporing op te lossen tekortschoten.

Het privéleven van Van Traa had inmiddels belangrijke veranderingen ondergaan. Na de ontdekking in 1985 dat hij een buitenechtelijk kind was, onderhield hij tot Colenbranders dood in 1993 een goede verstandhouding met zijn biologische vader. Zijn huwelijk met Delphine de Pury strandde, en hij hertrouwde in 1996 met voormalig PSP-fractievoorzitster Andrée van Es, met wie hij sinds 1990 een relatie had. Nog geen jaar na het huwelijk kwam Van Traa - wiens perspectieven op een plaats in een volgend kabinet toenamen - op 52-jarige leeftijd om het leven bij een auto-ongeluk bij Amsterdam. Hij was op weg naar een gewestelijke partijbijeenkomst.

De altijd nieuwsgierige intellectueel Van Traa bleef steeds op zoek naar rechtvaardigheid. Hij was als kind van '1968' ideologisch bevlogen, maar slaagde er - getuige zijn ommezwaai inzake de kruisraketten in 1984 - ook in de realiteit onder ogen te zien. In de omgang kon hij nors en driftig zijn, maar ook geestig en charmant. Of, zoals zijn tweede vrouw hem omschreef: 'Maarten was een tobber én een danser' (Verbraak).

A: Archief-M. van Traa in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam.

P: Behalve artikelen o.a. in Socialisme & Democratie, NRC (en NRC Handelsblad), Het Parool en Le Monde: Parijs '68 (Amsterdam 1968); Kernwapens (Amsterdam 1981).

L: Behalve necrologieën o.a. door Michiel Zonneveld, in Het Parool, 22-10-1997, door Wilco Boom en Jaap Jansen, in Algemeen Dagblad, 23-10-1997, door J.M. Bik, in NRC Handelsblad, 22-10-1997, door J.L. Heldring, ibidem, 24-10-1997, door Max Arian, in De Groene Amsterdammer, 29-10-1997, door J.A.A. van Doorn, in HP/De Tijd, 31-10-1997, door Leonard Ornstein en Max van Weezel, in Vrij Nederland, 1-11-1997, door Piet Dankert, in Socialisme & Democratie 54 (1997) 562-563: interview door Leonoor Wagenaar, in Het Parool, 27-11-1993; Hier: de Partij van de Arbeid! Vijftig jaar geschiedenis in interviews. Onder red. van Martin Mevius [e.a.] (Amsterdam 1996) 177-184; interview door Max Arian en René Zwaap, in De Groene Amsterdammer, 10-4-1996; Coen Verbraak, 'Een tobber en een danser', in Vrij Nederland, 19-10-2002; Remco van Diepen, Hollanditis. Nederland en het kernwapendebat, 1977-1987 (Amsterdam 2004).

I: Beeldbank van het Nationaal Archief in Den Haag [Foto: Croes; Collectie ANEFO; Van Traa op 27 maart 1985].

Alexander van Kessel


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013