Balfoort, Dirk Jacobus (1886-1964)

 
English | Nederlands

BALFOORT, Dirk Jacobus (1886-1964)

Balfoort, Dirk Jacobus, musicus en conservator (Utrecht 19-7-1886 - Den Haag 11-11-1964). Zoon van Dirk Balfoort, ambtenaar bij de Transvaalse legatie, en Elisabeth Joanna van 't Hul. Gehuwd op 11-2-1909 met Janna Catharina Odink. Uit dit huwelijk zijn geen kinderen geboren. afbeelding van Balfoort, Dirk Jacobus

Drie jaar na de geboorte van Dirk Balfoort vertrok het gehele gezin uit de woonplaats Utrecht en vestigde zich in Pretoria in verband met de functie van de vader. Het verblijf in Transvaal duurde 10 jaar. Na de terugkomst in Europa wijdde de jonge Balfoort zich aan een opleiding tot beroepsviolist, aanvankelijk aan het Conservatorium te Brussel, daarna aan het Conservatorium te Amsterdam.

Zijn leraar was de bekende violist André Spoor. In 1906 behaalde hij zijn einddiploma voor viool. Een jaar daarop werd Balfoort 1ste violist bij Het Residentie-Orkest. Spoedig daarna begon hij als musicus een reizend leven te leiden dat jaren zou duren. Met het Gewerbehausorchester uit Dresden maakte hij in 1909 een tournee door de Verenigde Staten en Canada. Hij was voorts als eerste concertmeester en solist o.a. werkzaam in Dortmund en Lübeck, alsmede enige jaren in Zwitserland. In 1920, het jaar waarin Balfoort als concertmeester werd verbonden aan het orkest van de Nationale Opera te Amsterdam (dirigent Albert van Raalte), vestigde hij zich definitief weer in Nederland. Behalve als uitvoerend musicus was Balfoort ook actief als viool-pedagoog, eerst in Dortmund en Bonn, later als hoofdleraar aan de Muziekschool van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst in Rotterdam (1924-1926) en ten slotte aan het Haagsch Conservatorium. Toen Balfoort eenmaal in Den Haag was beland (1926), bracht de kennismaking met de bankier D.F. Scheurleer en diens schitterende collectie muziekinstrumenten alsmede zijn muziekhistorische bibliotheek een beslissende wending in zijn leven. Van nu af was Balfoorts belangstelling steeds meer gericht op de mogelijkheden die hem door dit privé-museum van Scheurleer werden geboden. Hij ging zich verdiepen in de bouw en de ontwikkeling van oude muziekinstrumenten en in bronnenmateriaal betreffende de Nederlandse muziekgeschiedenis. Balfoort werd door Scheurleer als assistent in dienst genomen en in 1928, een jaar na Scheurleers dood, door diens zoon tot conservator van de privé-collectie benoemd. Het is voornamelijk aan het doorzettingsvermogen van Balfoort te danken, dat deze collectie, die door een faillissement werd bedreigd, in stand gehouden kon worden en uiteindelijk in 1935 in het nieuwe, door Berlage gebouwde Gemeentemuseum van Den Haag een onderdak kreeg.

Als conservator (en sinds 1941 hoofdconservator) van de door zijn toedoen opgerichte muziekafdeling van het Haags Gemeentemuseum ontplooide Balfoort talrijke initiatieven. Hij begon een omvangrijke verzameling archieven van Nederlandse musici uit de 19de en 20ste eeuw aan te leggen (voordien een vrijwel onontgonnen terrein), organiseerde sinds 1936 in het museum zg. Debutantenconcerten en zag midden in de oorlog, in 1942, nog kans met een 20-tal Haagse musici een Museum-Kamerorkest op te richten. Met dit ensemble voerde Balfoort vooral veel onbekende 17de- en 18de-eeuwse werken uit, die hij putte uit de Muziekbibliotheek van het Gemeentemuseum. Toen in 1948 door Balfoort ook nog een Museum-Kamerkoor werd opgericht, werd het mogelijk eveneens de vocale muziek in de museumconcerten te betrekken. In de programma's heeft, vooral in de latere jaren, de eigentijdse Nederlandse muziek een vast aandeel gehad. Componisten als Ton de Leeuw, Jan Masséus, Alexander Voormolen en Ary Verhaar schreven werken voor het museumensemble die door Balfoort ten doop werden gehouden.

Ook op wetenschappelijk terrein heeft Balfoort belangrijk werk verricht. In de eerste plaats interesseerde hem de Nederlandse vioolbouw. Als vrucht van jarenlang archiefonderzoek had Balfoort reeds in 1931 zijn boek De Hollandsche Vioolmakers gepubliceerd. Maar ook andere onderwerpen hadden zijn belangstelling. Twee ongepubliceerde studies, 'De Europeesche blaasinstrumentenmakers' (1940) en 'De Geschiedenis van de Koninklijke Hofkapel (1820-1832)', (1943) bevatten veel belangwekkend materiaal. Voor Balfoorts overige publikaties zij verwezen naar de bibliografie bij E.J. van Royen. Hier vindt men ook een opsomming van de belangrijkste muziektentoonstellingen, die door Balfoort in het Haags Gemeentemuseum en elders zijn georganiseerd. De uitvoerige tentoonstellingscatalogus Nederlandsch Muziekleven van 1600-1800 (1936) verdient aparte vermelding. De collectie muziekinstrumenten uit alle werelddelen (in 1927 bij de dood van Scheurleer ca. 1100 in aantal) kon onder Balfoort door aankopen, schenkingen en bruiklenen aanzienlijk worden uitgebreid, zodat het Gemeentemuseum tot de belangrijkste instrumentenmusea in Europa ging behoren. Ook de muziekbibliotheek, gespecialiseerd in oude drukken en wetenschappelijke literatuur, onderging een aanzienlijke uitbreiding. Balfoort nam in het Gemeentemuseum een vooraanstaande plaats in. In 1942 tot adjunct-directeur benoemd, heeft hij, wegens gijzeling van de directeur dr. G. Knuttel Wzn., geruime tijd de leiding van het museum op zich moeten nemen. Met name was het zijn verdienste dat hij door evacuatie van de gehele museuminventaris in de laatste oorlogsjaren het behoud van de kunstschatten heeft kunnen bewerkstelligen. Typerend voor de positie van Balfoort was het feit dat hij in juli 1951, toen hij de 65-jarige leeftijd bereikte, toestemming kreeg nog anderhalf jaar in dienst van het Gemeentemuseum werkzaam te zijn.

Balfoorts persoonlijkheid werd gekenmerkt door een tomeloze werklust, spontaneïteit en doorzettingsvermogen. De driftige onrust die hij, ook tegenover zijn medewerkers, tentoon kon spreiden, werd gecompenseerd door zijn behoefte aan gezelligheid en hartelijkheid. Zijn faam als hoofd en als stimulator van de muziekafdeling van het Haags Gemeentemuseum duurde nog lang na zijn pensionering voort.

A: De muzikale nalatenschap van Balfoort' is ondergebracht in het Nederlands Muziek Instituut te 's-Gravenhage.

P: Zie de bibliografie bij E.J. van Royen.

L: E.J. van Royen, 'De Adjunct-Directeur en Conservator D.J. Balfoort verlaat de Dienst voor Schone Kunsten', in Mededelingen van de Dienst voor Schone Kunsten der Gemeente 's-Gravenhage 7 (1952) 46-52; W. Paap, 'Bij het afscheid van Dirk J. Balfoort', in Mens en Melodie 8 (1953) 44-47; W. Lievense, Dirk J. Balfoort en zijn Museum-Kamerorkest en Museum-Kamerkoor nemen afscheid ('s-Gravenhage: Haags Gemeentemuseum, 1963); W. Paap, in Mens en Melodie 19 (1964) 359-361.

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 73.

C. von Gleich


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013