Berlage [sr.], Hendrik Petrus (1856-1934)

 
English | Nederlands

BERLAGE [SR.], Hendrik Petrus (1856-1934)

Berlage [sr.], Hendrik Petrus, architect (Amsterdam 21-2-1856 - 's-Gravenhage 12-8-1934). Zoon van Nicolaas Willem Berlage, hoofd van de Burgerlijke Stand te Amsterdam, en Anna Catharina Bosscha. Gehuwd sinds 28-7-1887 met Marie Bienfait. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 3 dochters geboren. afbeelding van Berlage [sr.], Hendrik Petrus

Berlage kwam uit een ontwikkeld milieu: zijn moeder behoorde tot de bekende professorenfamilie Bosscha en zijn oom ds. Th.N. Berlage was een niet onbekwaam schilder. Hij bezocht in Amsterdam de HBS en ging in 1874 naar de Rijksakademie van Beeldende Kunsten met de bedoeling kunstschilder te worden. Waarschijnlijk wegens gebrek aan aanleg vertrok hij reeds na een jaar om in Zürich bouwkunde te gaan studeren aan de Eidgenössische Polytechnische Schule. Na een driejarige opleiding, die hem een grondige training gaf in ornament- en architectuurontwerp op basis van de toen heersende neo-renaissancistische principes, behaalde Berlage in 1878 het architectendiploma. In Zürich werd hij vooral beïnvloed door de kunsthistoricus Gottfried Kinkel (1815-1882) die hem inwijdde in de esthetica van Hegel en door de architect J.J. Stadler (1828-1904) die de theorieën doceerde van Gottfried Semper (1803-1879). Semper was niet alleen de bouwmeester van het Polytechnikum, maar had er ook tot 1871 gedoceerd. Zijn praktische esthetica, vastgelegd in zijn befaamde boek Der Stil in den technischen und tektonischen Künsten oder praktische Aesthetik (1860-1863), is van fundamentele betekenis geweest voor Berlages ontwikkeling. Semper legde nauw verband tussen de evolutie van de kunsten en de economische en maatschappelijke ontwikkeling en verklaarde de kunst uit materiaal, functie en techniek. Met name wees hij op het belang van de toegepaste kunsten en op de principiële samenhang ervan met de bouwkunst. Berlages latere geschriften, vooral Over Stijl in Bouw- en Meubelkunst (1904) zijn zonder Semper ondenkbaar.

Als aanvulling op zijn classicistische opleiding in Zürich maakte Berlage van 1879 tot 1881 studiereizen door Duitsland en Italië. In 1881 werd hij aangesteld als architect bij het architectenbureau van Th. Sanders te Amsterdam en van 1884 tot 1889 was hij diens compagnon. Beiden namen in 1884 deel aan de prijsvraag voor een nieuw Beursgebouw; hun inzending in Hollands-renaissancistische stijl behaalde de vierde prijs. Geen van de ontwerpen werd overigens uitgevoerd. Ook het winkelgebouw van Focke & Meltzer te Amsterdam (1885) past geheel in de gebruikelijke neo-renaissancestijl van die tijd, evenals het inmiddels afgebroken volkskoffiehuis 'De Hoop'. Toch kreeg Berlage in deze jaren reeds zijn twijfels over de heersende imitatiestijl, die naar zijn mening niet paste bij de moderne beschaving. In 1889 trok hij openlijk ten aanval tegen materiaalvervalsing, zucht naar symmetrie en het copiëren van historische voorbeelden. In hetzelfde jaar brak hij ook met Sanders. De jaren rond 1890 zijn voor Berlage van beslissende betekenis geweest voor zijn breuk met het renaissancisme. Hij kreeg weinig opdrachten en had tijd genoeg voor bezinning. Waarschijnlijk maakte hij een stille ontwikkeling door waarin hij teruggreep op de beginselen van Semper die hem in Zürich waren bijgebracht. Daarnaast hielpen de geschriften van Eugène Viollet le Duc en het werk van P.J.H. Cuypers hem zich los te maken van de historische imitatiestijlen; beiden waren pleitbezorgers van een 'rationele bouwkunst', met de nadruk op de constructie i.p.v. de decoratie en op eerlijk, ambachtelijk materiaalgebruik. In 1893 had zich de grote verandering voltrokken. In zijn lezing 'Bouwkunst en Impressionisme' betoogde Berlage dat de moderne samenleving een vereenvoudigde bouwkunst eiste, dat de architect moest ophouden met het 'gescharrel met vroegere vormen' en zich moest concentreren op de grote lijn, op ongedetailleerde massaverdeling. Dat Berlage een geheel nieuwe stijl aan het ontwikkelen was bleek uit zijn kantoorgebouwen voor de verzekeringsmaatschappijen De Algemeene aan het Damrak (1892-1894, afgebrand 1963), en De Nederlanden van 1845 aan het Muntplein te Amsterdam (1894-1895) en het Kerkplein in Den Haag (1895). Deze staan geheel los van historische modellen en zijn als het ware inleidende oefeningen voor de Beurs. Bovendien begon Berlage in 1893 een periode van decoratie-experimenten in de geest van de Art Nouveau. In deze jaren bewoog Berlage zich in het milieu van de beweging van Negentig, die met de Tachtigers de afkeer van retoriek en academisme deelde, maar hun extreme individualisme wilde vervangen door een meer maatschappelijk gerichte 'gemeenschapskunst'. In deze beweging, die zowel katholieke mystici als socialistisch gezinden omvatte, werd de kunstenaar een belangrijke rol toegekend als een soort priester van de nieuwe maatschappij en er heersten verheven ideeën over een openbare monumentale kunst, waarin bouwkunst, schilderkunst, beeldhouwkunst, muziek en toegepaste kunsten op harmonische wijze zouden samengaan, geïntegreerd in de maatschappij. Berlage publiceerde zijn inzichten over de moderne bouwkunst in het Tweemaandelijksch Tijdschrift van Albert Verwey (waaraan o.a. G.J.P.J. Bolland, W.M. Wibaut, J.Th. Toorop, R.N. Roland Holst en Henriette van der Schalk meewerkten) en in De Kroniek van P.L. Tak (waarin Jan Veth, A.J.M. Diepenbrock, Frans Coenen e.a. schreven). Deze beweging was geen exclusief Nederlands verschijnsel, maar sloot aan bij verwante stromingen in Engeland (William Morris).

Vanuit het radicaal-vooruitstrevende milieu van De Kroniek werd Berlage gepousseerd toen de Beurskwestie weer actueel werd. De radicale wethouder M.W.F. Treub zorgde ervoor dat hij op 4 februari 1896 door B & W van Amsterdam werd benoemd tot adviseur voor de plannen van een nieuwe Beurs. De haast waarmee Treub vervolgens de geheimgehouden plannen van Berlage in de gemeenteraad doordrukte ondervond veel kritiek, te meer daar het publiek pas iets te zien kreeg toen alles al onherroepelijk geregeld was. De bouw begon in 1898 en duurde vijf jaar. Uit de wijzigingen die Berlage in zijn ontwerpen aanbracht bleek zijn toenemende neiging tot vereenvoudiging en eliminatie van historische elementen en voor de constructie niet essentiële decoratie. Tegelijkertijd realiseerde Berlage er zijn ideeën over een samengaan van de verschillende kunsten in één conceptie, door de medewerking van vooraanstaande kunstenaars uit de vernieuwingsbeweging als A. Verwey, A.J. der Kinderen, J. Mendes da Costa, R.N. Roland Holst en L. Zijl. Zo kreeg de Beurs een buitengewoon grote cultuurhistorische betekenis als programma van een nieuwe kunstopvatting. De publieke opinie was overigens zeer vijandig; men hekelde de procedure, de plaats van de nieuwe Beurs, de sombere, 'kazerne-achtige' stijl, het utilitaire karakter enz. Kunsthistorici en vakgenoten (zoals Cuypers) waren wel lovend. In progressieve kringen kreeg het gebouw meteen een grote symboolwaarde.

Na de Beurs kreeg Berlage een groot aantal opdrachten. Zo bouwde hij het bondsgebouw van de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkersbond te Amsterdam (1898-1900) en een reeks kantoren voor De Nederlanden van 1845 (Rotterdam, 1910; Nijmegen, 1911; Batavia, 1913; Den Haag, 1925; Utrecht, 1930). Van groot belang was hierbij de steun die Berlage kreeg van Carel Henny, de directeur van deze verzekeringsmaatschappij, voor wie hij ook diens particuliere villa in Den Haag had gebouwd. In 1911 maakte Berlage een reis naar de V.S.; invloed van Amerikaanse vernieuwers als. Louis H. Sullivan en Frank Lloyd Wright is zichtbaar in het winkelgebouw van Meddens in Den Haag (1914) en het kantoorgebouw voor de fa. Müller te Londen, het zogenaamde Holland House (1914-1916). De jaren vóór de Eerste Wereldoorlog waren het hoogtepunt in Berlages loopbaan. Het was de periode van de meeste opdrachten, waarin tevens zijn invloed en roem het hoogst waren gestegen en de meeste erkenning vonden. Zo bekroonde op 1 juli 1914 de Universiteit van Groningen Berlages werk door hem bij haar derde eeuwfeest het eredoctoraat in de letteren toe te kennen (te zamen met o.a. koningin Wilhelmina, de componist Peter van Anrooy, de schilder Antoon der Kinderen en de dichter Albert Verwey).

In 1913 trad Berlage in dienst van het echtpaar Kröller-Müller en hij verhuisde naar Den Haag. Uit 1915 dateert het jachtslot St. Hubertus op de Hoge Veluwe. Ook de boerderij 'De Schipborg' te Zuidlaren werd in opdracht van de Kröllers gebouwd (1914). Over Berlages museumontwerp echter ontstond onenigheid en beide partijen gingen in 1919 uit elkaar. Wel uitgevoerd werd Berlages ontwerp voor het Haags Gemeentemuseum, ontstaan in samenwerking met de directeur H.E. van Gelder (1927-1935). Dit gebouw, ontworpen volgens de nieuwste inzichten over de functie van een museum, toont de affiniteit van Berlage in zijn late fase met Frank Lloyd Wright en met het Nieuwe Bouwen. Uiterst modern was ook het hoofdkantoor van De Nederlanden van 1845, zowel vanwege het zichtbare betonnen skelet, als om het hier gerealiseerde concept van de open werkgemeenschap.

Van groot belang is Berlages rol geweest in de woningbouw en de stedebouw. Na de invoering van de Woningwet (1901), die de grotere steden tot een ontwikkelingsplan verplichtte, ontwierp Berlage voor Amsterdam tweemaal een uitbreidingsplan-Zuid, waarvan het tweede (1915) grotendeels werd gerealiseerd, zij het dat de invulling vooral geschiedde door jongere architecten van de Amsterdamse School. Karakteristiek voor Berlages opzet zijn hier de monumentaliteit, de geometrische ordening, het bouwen rond hoven en pleinen en vooral de conceptie van woningblokken als één geheel (met name de wand). Ook ontwierp Berlage plannen voor Den Haag, Purmerend, Rotterdam en Utrecht. Het Amsterdamse Mercatorplein en de Transvaalstraat zijn goede voorbeelden van Berlages blokbouw.

Behalve op bouwkundig gebied deed Berlage ook belangrijk werk op het terrein van de decoratiekunst en de binnenhuisarchitectuur. Ook hier bleef hij trouw aan zijn principes dat de vorm en de ornamentatie moest samenhangen met de constructie en het materiaal. Zijn 'eerlijke' materiaalbehandeling gaf zijn meubels daardoor een nogal stug en sober karakter. Berlage was in 1900 medeoprichter en directeur van 't Binnenhuis' te Amsterdam.

Berlages denkbeelden over kunst en maatschappij zijn neergelegd in een aantal verhandelingen van filosofische aard. Bouwkunst was voor hem de monumentale verheerlijking van de geest van een samenleving en hij zag een geestelijke samenhang tussen (bouw-)kunst en maatschappij. De bouwkunst was bij uitstek geschikt om de gelijkheid en broederschap van de mensen uit te drukken. Zoals in de Middeleeuwen er een gemeenschapskunst bestond onder leiding van de architectuur, met als hoogste uiting de kathedraal, waarin bouw-, beeldhouw- en schilderkunst samengingen, zo kon in de nieuwe maatschappij het volksgebouw de uiting worden van een grote algemene Idee. De kunst kon alle tegenstellingen overbruggen en een verbinding brengen tussen de mensen. Het 'socialisme' van Berlage heeft dan ook weinig gemeen met het materialisme van Marx of met ideeën van klassenstrijd, maar is veeleer een soort religieus humanisme, een socialisme in christelijke geest a la Henriette Roland Holst, die door Berlage zeer werd bewonderd. Zijn verheven ideeën, ook uitgedrukt in niet-uitgevoerde monumentale projecten zoals Wagnertheaters, een Vredespaleis, een Beethovenhuis en een Pantheon der Mensheid, waren na de Eerste Wereldoorlog geheel uit de tijd en werden dan ook gehekeld door de aanhangers van het Nieuwe Bouwen. Ook als persoonlijkheid had Berlage een beschouwelijke inslag. Hij was zachtzinnig, eerder zwaarmoedig dan opgewekt en geen strijdersnatuur, al hield hij taai vast aan zijn artistieke principes. Voor veel jongere architecten was hij de 'ernstige grijze Meester', die als Mozes het land van belofte gezien had, maar het niet zou ingaan. Naast grote bewondering voor de pionier van het 'zakelijk Bouwen', die de bouwkunst bevrijd had uit stijlimitatie en het eerlijke, ambachtelijke bouwen weer had hersteld, was er ook kritiek op zijn zucht naar monumentaliteit. Jongeren als M. de Klerk en Th. van Doesburgh achtten Berlage al in 1916 achterhaald.

De betekenis van Berlage is ongemeen groot geweest. Hij stond als radicaal vernieuwer op één lijn met pioniers van het moderne bouwen als Sullivan en Wright in Amerika, Ch.F.A. Voysey en Ch.R. Mackintosh in Engeland, Otto Wagner, Josef Hoffmann en Adolf Loos in Oostenrijk, Auguste Perret in Frankrijk. Met zijn werk begon de grote opbloei van de Nederlandse architectuur van de 20ste eeuw: De Amsterdamse School, de Stijlgroep, het Nieuwe Bouwen, enz. Belangrijker nog dan zijn gebouwen was wellicht de uitstraling van zijn principes: het breken met stijlimitatie, toepassen van ambachtelijke constructie en eerlijke materialen (beton, baksteen) en zijn stelregel dat ontwerp, constructie en materiaal moeten samenhangen.

A: Berlage-archief (tekeningen) onder beheer van de Koninklijke Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst, Bond van Nederlandse Architecten, te Amsterdam en collectie-Berlage (correspondentie) in Nederlands Documentatiecentrum Bouwkunst te Amsterdam.

P: Naast lijst van de voornaamste geschriften in Dr. H.P. Berlage. Bouwmeester. Met een inl. van J. Gratama (Rotterdam, 1925), Het wezen der bouw-kunst en haar geschiedenis (Haarlem, 1934).

L: Dr. H.P. Berlage en zijn werk. Door K.P.C. de Bazel e.a. (Rotterdam, 1916); Dr. H.P. Berlage. Bouwmeester. Met een inl. van J. Gratama (Rotterdam, 1925); Just Havelaar, Dr. H.P. Berlage (Amsterdam, 1927); J. Mieras en A.P. Smits, in Bouwkundig Weekblad Architectura 55 (1934) 33 (18 augustus) 337-348; Eigen Haard 60 (1934) 527-528; J. en A. Romein, 'Hendrik Petrus Berlage. Bouwmeester der beurs', in Erflaters van onze beschaving (Amsterdam, 1940) IV, 276-307; J.J. Vriend, Architectuur van deze eeuw (Amsterdam, [1959]); L. Gans, Nieuwe Kunst. De Nederlandse bijdrage tot de Art Nouveau (Utrecht, 1960). Proefschrift Utrecht; R. Blijstra, Nederlandse stedenbouw na 1900 (Amsterdam [enz.], 1962); A.W. Reinink, K.P.C. de Bazel. Architect (Leiden, 1965). Proefschrift Leiden; P. Singelenberg, H.P. Berlage (Amsterdam, 1969); R. Blijstra, 'Berlage in 's- Gravenhage', in 's-Gravenhage 26 (1971) 1-52; P. Singelenberg, H.P. Berlage. Idea and Style. The quest for modern architecture (Utrecht, [1972]). Proefschrift Utrecht; 'H.P. Berlage, 1856-1934. Een bouwmeester en zijn tijd', in Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 1974. Dl. 25; A.W. Reinink, Amsterdam en de Beurs van Berlage. Reacties van tijdgenoten ('s-Gravenhage, 1975). Cahiers van het Nederlands Documentatiecentrum van de bouwkunst: l; Berlage. Nederlandse architectuur 1856-1934. Tentoonstelling Haags Gemeentemuseum 30 aug. t/m 16 nov.1975. [Samenst. catalogus: Pieter Singelenberg e.a. Den Haag, 1975.]

J.H. von Santen

I: T.M. Eliƫns, H.P. Berlage (1856-1934). Ontwerpen voor het interieur (Zwolle [etc.] 1998) 6 [Berlage circa 1930].


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013