Heijden, Egidius Johannes Josephus van der (1885-1941)

 
English | Nederlands

HEIJDEN, Egidius Johannes Josephus van der (1885-1941)

Heijden, Egidius Johannes Josephus van der, rechtsgeleerde (Gouda 12-8-1885 - Nijmegen 24-5-1941). Zoon van Egidius Johannes van der Heijden, koopman, en Geertruida Cornelia van Dillen. Gehuwd op 23-7-1913 met Trijntje van der Spek. Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren. afbeelding van Heijden, Egidius Johannes Josephus van der

Van der Heijden werd geboren in Gouda, waar hij het gymnasium doorliep. Hij studeerde rechten in Utrecht. Op 5 november 1908 promoveerde hij met lof bij W.L.P.A. Molengraaff op een proefschrift over De ontwikkeling van de Naamlooze Vennootschap in Nederland vóór de Codificatie. In hetzelfde jaar vestigde hij zich als advocaat in Rotterdam, waar hij met veel succes de praktijk, vooral op vennootschappelijk gebied, uitoefende, tot hij in 1923, bij de oprichting van de Katholieke Universiteit te Nijmegen, het ambt aanvaardde van gewoon hoogleraar in het Burgerlijk Recht, het Handelsrecht en het Oudvaderlands Recht. Aan de nog jonge Universiteit was Van der Heijden een van de meest prominente hoogleraren. Het onderwijs had zijn grote liefde. Een vernieuwing die hij doorvoerde, was de instelling van de Rota Carolina, waar de studenten praktische oefening kregen in het procederen. Ook publiceerde hij t.b.v. het onderwijs van het recht verschillende studies.

Naast de door Van der Heijden serieus opgevatte onderwijstaak, die zijn zeer uitgebreide leeropdracht meebracht, het veelomvattende bestuurlijke werk bij de opbouw van de nieuwe Universiteit, de publicistische arbeid, o.a. als redacteur van het mede door hem opgerichte tijdschrift De Naamlooze Vennootschap (1921) vervulde Van der Heijden nog verschillende andere functies. Hij was o.m. voorzitter van de staatscommissie die een regeling van de huurkoop ontwierp. Zijn verdiensten werden onder andere geëerd met een eredoctoraat van de Universiteit van Gent.

Van der Heijden was een zeer markante persoonlijkheid, een jurist met scherp analytisch vermogen en een groot gevoel voor billijkheid in concreto, bovendien een strijdvaardige geest. Hij werd bewonderd om zijn gezag, gewaardeerd door zijn studenten, maar ook gevreesd en soms gemeden om zijn felle kritiek, spot en sarcasme. Hij was een overtuigd rooms-katholiek, die zijn werk als jurist en docent mede in het licht van die levensovertuiging plaatste en zijn taak in Nijmegen als een roeping zag. Mede daarom heeft hij verschillende ordinariaten elders afgewezen. Dit betekende overigens niet dat hij volkomen in beslag genomen werd door zijn juridische activiteiten; hij stelde veel belang in planten en muziek.

Het hoofdaccent van Van der Heijdens werk als rechtsgeleerde ligt op het gebied van het recht de rechtspersoon betreffende, de rechtsgeschiedenis en de algemene rechtsleer. Reeds in zijn proefschrift verbindt hij die drie terreinen met elkaar. Op het gebied van het vennootschapsrecht was zijn gezag onomstreden. Zijn Handboek voor de Naamlooze Vennootschap naar Nederlandsch recht (Zwolle, 1929) gold als een standaardwerk. Verder heeft hij talrijke artikelen en preadviezen op dit gebied uitgebracht. Ook op het terrein van de algemene rechtsleer heeft hij zijn sporen verdiend met een aantal studies. De rechtsgeschiedenis had in zeer bijzondere mate zijn liefde en het onderwijs in dit vak heeft hij in 1938 slechts node afgestaan. In 1940 droeg hij zijn leeropdracht in het handelsrecht over. Onder de rechtsgeleerden die de rechtswetenschap in het tweede kwart van de 20ste-eeuw domineerden, neemt Van der Heijden onmiskenbaar een eigen plaats in, met name door zijn creatieve bijdrage tot de ontwikkeling van het vennootschapsrecht.

P: Behalve het in de tekst genoemde werk: samen met anderen Nijmeegsche Studie-teksten (Nijmegen, 1926-1928); 'De toerekenbare schijn en de bronnen der verbintenis', in Rechtsgeleerd Magazijn 47 (1928) 1-46; Natuurlijke normen in het positieve recht.... (Nijmegen, 1933); Aantekeningen bij de geschiedenis van het oude Vaderlandsche recht (Nijmegen, 1933-1938, 2 dln.); Preadvies over de oorzaak in het contractenrecht ('s-Gravenhage, 1937); 'Het Burgerlijk Wetboek en het Vereenigingsrecht', in Gedenkboek Burgerlijk Wetboek 1838-1938. Uitg. onder red. van P. Scholten en E.M. Meijers [S.l., 1938].

L: P.W. Kamphuisen, in Jaarboek der R.K. Universiteit te Nijmegen 1940-1941, 288-290; Vox carolina 14 (1941) 24-25 (31 mei); De Naamlooze Vennootschap 20 (1941) 3 (15 juni) 65-66; J.C. van Oven, in Nederlands Juristenblad 16 (1941) 430-431; B.H.D. Hermesdorf, in Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 18 (1950) 125-130; W.C.L. van der Grinten, in Ars Aequi 9 (1959-1960) 182-184.

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 653.

G.C.J.J. van den Bergh


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013