Leopold, Jan Hendrik (1865-1925)

 
English | Nederlands

LEOPOLD, Jan Hendrik (1865-1925)

Leopold, Jan Hendrik, dichter en classicus ('s-Hertogenbosch 11-5-1865 - Rotterdam 21-6-1925). Zoon van Martinus Leopold, leraar, en Anna Elizabet Plaat. Hij was ongehuwd. afbeelding van Leopold, Jan Hendrik

Leopold was afkomstig uit een literair milieu: verscheidene familieleden hadden zich beziggehouden met de schone letteren en zijn vader maakte daarop geen uitzondering. Hij was als leraar verbonden aan de Rijkskweekschool voor onderwijzers te 's-Hertogenbosch, maar verhuisde kort na de geboorte van zijn oudste zoon. Jan Hendrik, naar Goes, waar hij leraar aan de HBS werd. In 1870 vestigde het gezin zich ten slotte te Arnhem, waar Martinus tot directeur van de Kweekschool voor onderwijzeressen werd aangesteld. In deze stad doorliep Jan Hendrik de lagere school en het gymnasium, waarna hij zich in 1883 liet inschrijven als student in de klassieke letteren te Leiden. De studie werd hier in deze jaren nog geheel beheerst door de streng filologische en tekstkritische richting die de beroemde graecus prof. Cobet had geïntroduceerd; Leopold maakte nog het laatste jaar van diens onderwijs mee. Deze eenzijdige oriëntatie vond een zekere literaire aanvulling in zijn lidmaatschap van het dispuut Literis Sacrum, waarin hij klassieke en moderne onderwerpen behandelde en ook enig oorspronkelijk werk voordroeg. Naar uiterlijk was hij nu de romantisch-dromerige dichter, maar als nuchter filoloog volbracht hij met succes zijn studiën. Op een doctoraal examen cum laude in 1889 volgde in 1892 eveneens cum laude zijn promotie op een proefschrift getiteld Studio Peerlkampiana (Groningen, 1892), gewijd aan de Leidse hoogleraar Hofman Peerlkamp, wiens uitgaven van Horatius en Vergilius al te zeer door ongefundeerde interpolaties overheerst werden om in Leopolds 'hyperfilologische' studie genade te kunnen vinden. Vóór zijn promotie had Leopold als gouverneur bij een familie reeds de reis naar Italië gemaakt, waarop hij de ten dode opgeschreven jonge vrouw ontmoette voor wie hij blijkens zijn dagboek een ongelukkige liefde opvatte die waarschijnlijk zijn weerslag vindt in de 'Verzen 1895'. Ongelukkig eindigde ook zijn verloving (in 1892?) met Fimi (Aaffiene) Rijkens, die hij ten huize van een tante had ontmoet; zij huwde enkele jaren later met zijn broer Joes.

De maatschappelijke loopbaan van Leopold voltrok zich zonder veel rimpelingen; na een korte periode in 1889 als tijdelijk leraar aan het stedelijk gymnasium te Deventer werd hij in 1891 aangesteld tot leraar in de oude talen aan het Erasmiaansch gymnasium te Rotterdam, waar hij tot bijna een jaar voor zijn dood werkzaam zou blijven. Vriendschap sloot hij er o.a. met een collega-classicus, dr. A.J. Kronenberg, een wat gezette man die eigenaardig afstak bij Leopolds lange, slanke gestalte. Samen aten zij, wandelden zij en samen gingen zij ook op reis naar de Tiroolse Alpen, waar Leopold zijn geliefde wintersporten beoefende. In zijn uiterlijke verschijning was Leopold immer verzorgd, in zijn jonge jaren zelfs met het ietwat precieuse van de dandy. Toch was hij nooit een naar buiten gekeerde figuur: al ontbrak het hem niet aan sociaal contact, hij bleef teruggetrokken, of, om een karakteristiek aan te halen die hij ooit gaf van zijn vriend Gerlof van Vloten, maar die evenzeer op hemzelf van toepassing was, 'een teedere en gevoelige natuur en een schroomvallige, een eenzame, maar niet uit zelfgenoegzaamheid maar een teleurgestelde, die wellicht vol was van uitingsbegeerte en van verlangen naar verwante ontmoetingen.' In onvrede met het hier en nu zocht hij een levensbeschouwelijke zekerheid die het christendom hem niet kon bieden en die hij aanvankelijk meende te ontdekken in Spinoza en in de Stoïci en Epicurus. In deze denkers trok hem bovenal het pantheïstische element waarvan men de sporen in zijn eigen poëzie terug vindt, getuige bij voorbeeld het gedicht Oinou hena stalagmon. 'De werkelijkheid streeft naar oplossing in het afzonderlijke', heette het reeds in een stelling bij zijn proefschrift, en inderdaad treft bij Leopold vaak een welhaast mystiek bewustzijn van de verbondenheid aller dingen. Deze houding, gevoegd bij zijn neiging tot het determinisme, deed hem uiteindelijk de meeste bevrediging vinden in het oosters-fatalistische van een man als Omar Khayyam, wiens werk hij in 1904 ontdekte en evenals dat van andere oosterse dichters herhaaldelijk navolgde. Op filosofisch gebied leverde Leopold enkele bijdragen in de vorm van studies over Spinoza, alsmede een tweetal boekjes met vertalingen, Stoïsche wijsheid (Rotterdam, 1904), met medewerking van zijn leerling F. Schmidt-Degener, en Uit den tuin van Epicurus (Rotterdam, 1910).

Zijn eigenlijke vakgebied verwaarloosde Leopold evenmin: er verschenen tijdschriftartikelen van zijn hand alsmede een voorbeeldige uitgave van Marcus Aurelius Ad se ipsum (Oxford, [1908]). Dit laatste werk was wel mede bedoeld om de aandacht van de vakgenoten op zich te vestigen; maar hoewel hij ongetwijfeld kon gelden als één van Nederlands beste klassieke filologen ontging hem toch tweemaal een hoogleraarschap: eerst in 1913 te Leiden, vervolgens in 1917 te Groningen. Zijn toenemende doofheid was hier wel de voornaamste hinderpaal, met de hiermee gepaard gaande vereenzelviging en afgetrokkenheid van de wereld. Inderdaad werden zijn latere jaren gekenmerkt door een groeiende vervreemding van zijn omgeving, waarbij zijn doofheid zeker een rol speelde, maar evenzeer paranoïde trekken naar voren kwamen die een steeds grotere achterdocht jegens een ieder in zijn nabijheid voedden. 'Omgang met menschen, nabuurschap: een sleepend zeer, een chronisch lijden', heette het nu in een gedicht en dit beeld van de dichter is bestendigd vooral door de herinneringen van zijn reeds genoemde oud-leerling Schmidt-Degener. Toch is de voorstelling van de afgetrokken, uitsluitend ernstige en beschouwelijke Leopold voor zijn jongere jaren zeker minder juist en gecorrigeerd in de herinneringen van met name een andere oud-leerling en latere collega, dr. R. Jacobsen. Daaruit treedt een geheel andere Leopold naar voren, een geestig man, die gul kon lachen in de kring van vrienden en leerlingen, die zich in vervoering kon overgeven aan de muziek van Schubert, Beethoven of Tsjaikowski, en die, verrukt over de volheid van het leven, daarvan getuigde in een gedicht als Albumblad, dat, steeds weer bewerkt, ten slotte nooit geheel voltooid werd. Contact met de buitenwereld bleef vooralsnog bewaard, en kwam bij voorbeeld tot uiting in 1916, toen hij een oud-Indisch toneelstuk, Vasantasena, voor het Rotterdamsch Toneel bewerkte: een stuk dat met enig succes werd opgevoerd maar spoedig weer van het repertoire verdween. Met de jaren kwam de toenemende doofheid, de achterdocht en de vereenzaming. Eén voor één verbrak hij het contact met de vrienden ; het gevoel miskend te zijn werd sterker; het lesgeven werd hem, die altijd de besten onder zijn leerlingen had weten te inspireren, tot een last die hij er op 1 september 1924 met een zucht van verlichting [op]gaf. Een nieuwe periode scheen zich nu te openen: er verschenen huldebetuigingen ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag, en zelf maakte hij nieuwe plannen, die echter niet meer verwezenlijkt mochten worden: in juni 1925 overleed hij na een korte ziekte aan pleuris.

Hoewel tijdens zijn leven reeds vrij algemeen erkend als één van Nederlands grote dichters, heeft hij betrekkelijk weinig gepubliceerd. In 1893 debuteerde hij in De Nieuwe Gids met de 'Zes Christus-verzen'. In volgende jaren kwamen meer gedichten, maar tot een bundeling kwam het pas in 1912, toen P.C. Boutens, uiteindelijk zonder instemming van de dichter, diens Verzen uitgaf. Onvrede met die uitgave bracht Leopold er toe, het volgend jaar zelf een uitgave te verzorgen. Behalve wat kleinere werken als Cheops (1916) en Oostersch ('s-Gravenhage, 1924) verscheen er tijdens zijn leven vrijwel geen werk meer; eerst de uitgave door P.N. van Eyck van de Verzamelde Verzen (Rotterdam, 1935) openbaarde de 'rijkdom van het onvoltooide', honderden vaak slechts ten dele voleindigde verzen die nooit waren uitgewerkt maar publikatie toch ten zeerste rechtvaardigden. Zij illustreerden op uitnemende wijze Leopolds omzichtige werkmethode en zijn fijnzinnig pogen de rijkgeschakeerde werkelijkheid in subtiel taalgebruik te vangen. Ongetwijfeld is zijn dichterschap verwant met de Beweging van Tachtig met haar woordkunst en haar estheticisme, haar dienst der Schoonheid en de Dichter als de uitverkoren vertolker daarvan. Dat neemt niet weg dat zijn werk, afgezien van de aanvankelijke invloed van Gorter, toch een volkomen eigen karakter draagt en uniek is in onze poëzie: 'bijna zwijgen', in Boutens' bekende karakteristiek; inderdaad heeft het dichtwerk, met de kenmerkende vrije versvorm die in het onbelemmerd stromen der gedachten een mijmeren tot uiting brengt, iets van een 'hoorbaar peinzen'. De kern van zijn eenzelvig wezen vindt men er in terug, zijn kwetsbaarheid en bovenal ook de pijn én de verrukkingen van een overgevoelig mens, wiens sensibiliteit juist zijn overweldigend liefdesverlangen in de weg stond: 'een hart, dat sprak; een mond, die niet kon spreken'. Met Donkersloot kan men Leopolds poëzie daarom wellicht het beste karakteriseren als een zelfgericht, 'de inwendige kroniek van een worsteling om zelfbehoud, de afrekening met de uitersten van geluksverlangen en eenzaamheid, de uitspraak van een bittere en bitse mensenkennis en levenservaring'.

P: Verzamelde Verzen. Uitg. door P.N. van Eyck (Rotterdam, 1935); Verzameld werk. Uitg. door P.N. van Eyck, met medew. van J.B.W. Polak (Rotterdam, 1935. 2 dln.). (Met bibliografie van gedrukte werken); Nieuwe varianten van enkele Leopold-gedichten. Uitg. door J.M. Jalink, Amsterdam, [1958].

L: J.M. Jalink, J.H. Leopold. Bijdrage tot een levensbeschrijving (Amsterdam, [1963]). (Met bibliografieën van werken van en over Leopold); N.A. Donkersloot, J.H. Leopold. Lotgevallen van een dichterschap (Amsterdam, 1965); J.H. Leopold. Uitg. door J. Hulsker (Amsterdam, 1970). (Schrijvers prentenboek: 15); W.J. Lukkenaer, Cheops:held of schurk (Leiden, 1977); F. Esper, Op de hoogte met Leopold. Een oriëntatie ('s-Gravenhage, 1977); Willy Spillebeen, Jan Hendrik Leopold (Nijmegen [enz.], 1978). Grote ontmoetingen: 29; W. Blok, 'Terug naar de Piramide. Een interpretatie van Leopolds "Cheops", in De Nieuwe Taalgids 72 (1979) 1 (januari) 24-36.

I: Website Koninklijke Bibliotheek: http://www.kb.nl/dichters/leopold/leopold-01.html [3-6-2008].

H. van der Hoeven


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013