© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Mw. B.H. Spaanstra-Polak, 'Mondriaan, Pieter Cornelis (1872-1944)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn1/mondriaan [22-11-2018]
MONDRIAAN, Pieter Cornelis (1872-1944)
Mondriaan, Pieter Cornelis, schilder. Eén van de grondleggers van de abstracte of non-figuratieve kunst (Amersfoort 7-3-1872 - New York 1-2-1944). Zoon van Pieter Cornelis Mondriaan, hoofdonderwijzer, en Johanna Christina de Kok. Hij was ongehuwd.
Mondriaan kwam uit een streng calvinistisch gezin, dat tot 1880 in Amersfoort woonde en daarna in Winterswijk. Mondriaan tekende en schilderde sinds zijn veertiende jaar. Daarbij kreeg hij aanwijzingen van zijn vader en vooral van zijn oom, de schilder Frits Mondriaan en van de Doetinchemse schilder Jan Braet van Ueberfeld. Door zelfstudie behaalde Mondriaan de akten lager- en middelbaar tekenen. Van 1892-1897 volgde hij de schilder klassen van de Rijksakademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam onder August Allebé.
In Mondriaans kunstenaarschap zou men vier perioden kunnen onderscheiden, waarbij de rechtlijnigheid die ook zijn karakter typeert, opvallend is.
In de moeilijke jaren van de beginperiode van omstreeks 1890-1904 maakte Mondriaan om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien tekeningen voor schoolboeken, wetenschappelijke tekeningen voor prof. R.P. van Calcar te Leiden en kopieën van schilderijen in het Rijksmuseum. Daarbij ging hij, wonend te Amsterdam, vaak aan de Amstel, het Gein en de Vecht schilderen. In de trant van de Haagse School en geïnspireerd door de gevierde impressionist G.H. Breitner tekende en schilderde hij landschappen, boerderijen en een enkel stilleven nog natuurgetrouw, in donkere kleuren. Een verblijf in 1904 in Uden (Oost-Brabant) te midden van de boerenbevolking bracht echter een zekere kentering. Mondriaan zocht toen naar een wijze van uitbeelden die niet meer alleen gericht was op de indrukken die de schilder van de natuur kreeg. Weer wonend in Amsterdam, van 1905-1907, maakte Mondriaan, in tegenstelling tot het vroegere, sombere, naturalistische werk lichte aquarellen van ijle boomstammen bij maanlicht, aan Gein en Amstel geobserveerd. Hij was lid van de Vereniging St. Lucas en exposeerde daar tot 1910.
De tweede periode zette omstreeks 1908 in met een Bosgezicht bij Oele in Overijssel. In een fel kleurengamma van violet, geel, oranje en roodbruin verrijzen in gedeformeerde S-vormen grillige boomstammen. De invloed van de Noorse expressionist Edvard Munch is hier opvallend. In 1908 maakte Mondriaan kennis met Jan Sluyters en in Domburg met Jan Toorop die hij al eerder in Amsterdam had ontmoet. Beide schilders hebben Mondriaan de ogen geopend voor een nieuwe benadering van kleur en licht. In bewondering voor de in brede kleurvlakjes weergegeven duin- en zeegezichten van Toorop, schilderde Mondriaan in 1910 de Vuurtoren van Westcapelle (Gemeentemuseum (G.M.) Den Haag), en Rode molen ( G . M.) in felle rode en gele vegen. In tegenstelling tot de neo-impressionisten en fauvisten die in helle kleurenvegen uitdrukking gaven aan eigen gevoelens die de natuur bij hen opwekte, zocht Mondriaan naar verstrakking van de vormgeving. In 1910 was hij in Amsterdam medeoprichter van de Moderne Kunstkring.
Met zijn verblijf in Parijs in 1911, waar hij zich op Montparnasse vestigde in hetzelfde huis waar ook Conrad Kikkert en Lodewijk Schelfhout een atelier hadden, begon de derde periode. Mondriaan werd vooral geboeid door het kubisme van Picasso, met wie hij geen persoonlijk contact had. Picasso's schilderingen van ovalen, waarin de geziene voorwerpen als viool, fles en tafel nog herkenbaar zijn, deden Mondriaan motieven aan de hand. In zachte bruine en blauwe tinten reduceerde hij de van uit zijn atelier geziene steigers van huizen, en façades van Gothische kerken tot rechte en gebogen lijnen, omlijst met een ovaal. Het gekozen onderwerp was hier slechts aanleiding om een strakkere compositie te krijgen. In 1912 maakte hij een reeks studies van bomen, die volgde op een schildering De rode boom (G.M.) in fel rode strepen tegen een blauwe achtergrond. Geleidelijk werden de bomen in deze schetsen gereduceerd tot skeletten: de oervorm van stam en takken weergegeven in verticale en horizontale vormen. Ten slotte zijn het T-vormen in een ovaal omlijst. In 1914 was Mondriaan terug in Nederland voor een bezoek aan zijn zieke vader die in 1921 stierf. Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog bleef hij tot 1919 in zijn vaderland. In die tijd hernieuwde hij het contact met Toorop op Walcheren. Geboeid door duinen, zee en lucht zocht Mondriaan ook deze te herleiden tot de meest essentiële vormen van horizontale en verticale lijnen, van 'plus-minus' - lijntjes binnen een ovale vorm. Na 1911 signeerde Mondriaan ook met Mondrian. Van deze ontwikkeling naar verstrakking is De gemberpot (G.M.) een voorbeeld. De versie van 1911 toont nog een duidelijk kubistisch. stilleven van een gemberpot op een tafel met glazen. In 1912 is de pot met de voorwerpen al gereduceerd tot een ronde vorm met recht- en driehoeken.
In 1915 begon de vierde periode. Mondriaan raakte bevriend met S.B. Slijper uit Blaricum die meer dan 200 werken van Mondriaans tijd vóór 1914 verzamelde. Al eerder onder de indruk van de theosofie en een tijd lang lid van het Theosofisch Genootschap in Nederland, las Mondriaan de werken van Helene Blavatsky, Annie Besant en Krishnamurti. Van groot belang was de kennismaking met dr. M.H.J. Schoenmaekers, een gewezen priester, te Laren. In hem zag Mondriaan een verwante geest. Een van diens boeken Het nieuwe wereldbeeld (Bussum, 1915) deed Mondriaan de titel aan de hand voor zijn credo over de abstracte kunst: 'De Nieuwe Beelding' of 'Neo-plasticisme'.
Sinds Mondriaan, Theo van Doesburg en Bart van der Leek in 1917 de Stijl-groep oprichtten, is Mondriaans naam onverbrekelijk met De Stijl verbonden. Tot dit collectief van kunstenaars behoorden o.a. behalve de genoemde drie de Hongaarse schilder Vilmos Huszar, de Belgische beeldhouwer Georges Vantongerloo, de dichter Antonie Kok en de architecten J.J.P. Oud, Jan Wils en Robert van 't Hoff. In oktober 1917 werkten zij mee aan het eerste nummer van het tijdschrift De Stijl, waarin Mondriaan tot 1924 in tal van artikelen de grondbeginselen van de Stijl-gedachten uiteenzette, o.a.: 'Kunst is niet het weergeven van de toevalligheden van de natuur, noch van willekeurige emoties van de schilder zelf, maar het uitdrukken van het algemene achter de toevallige verschijningsvormen, het weergeven van de universele harmonie' ... 'Kunst is boven de realiteit ... Om het geestelijke te benaderen neemt men zoo min mogelijk realiteit. Men neemt de grondvormen. Daar deze abstract zijn ontstaat er een abstracte kunst... Hiervoor gelden de tekens van rechte, horizontale en verticale lijn, rechthoekige vlakken, met de primaire kleuren: rood, geel en blauw en de primaire niet-kleuren: zwart, wit en grijs'. De Stijl 1 (1917-1918) e.v. Consequent heeft Mondriaan deze eigen beeldtaal van de abstracte kunst toegepast. Steeds meer vereenvoudigend maakte hij sinds 1921 composities van grote vlakken van rechthoeken en bijna-vierkanten met een enkel rood, geel en blauw gevuld, in zwarte omtreklijn. Van belang was in 1923 de vriendschap met de Belg Michel Seuphor (pseudoniem voor F. Berckelaers), die Mondriaans vertrouwensman, leerling en biograaf was. Op de eerste expositie van de in 1929 door Seuphor opgerichte groep Cercle et Carré was Mondriaan in 1930 in Parijs vertegenwoordigd. In 1938 deed de oorlogsdreiging Mondriaan naar Londen gaan, waar hij met de hem verwante abstracte kunstenaars Ben Nicholson en Barbara Hepworth bevriend werd. In 1940 vond hij in New York met zijn steile wolkenkrabbers het juiste klimaat voor zijn strakke stijl. In 1944 overleed hij aldaar aan een longontsteking.
Mondriaan was een wat eenzaam mens, die publiciteit schuwde en in dezelfde soberheid leefde die ook zijn kunst typeert. Zijn ateliers, zowel die in Parijs als New York hadden witte wanden met enkele rode, gele en blauwe vierkanten en het hoognodige meubilair. Mondriaan voelde zich zeer aangetrokken tot de jazz-muziek, zoals ook blijkt uit een van zijn laatste werken: Broadway Boogie-Woogie (1943). Vooral in Amerika zeer gewaardeerd kreeg Mondriaan eerst na zijn dood erkenning in Nederland en de rest van Europa. Met W. Kandinsky en K. Malevich was hij de grondlegger van de abstracte kunst. Mondriaan had grote invloed op architecten als Oud en G.Th. Rietveld, op schilders als F. Vordemberge-Gildewart en César Domela.
A: Mondriaan is vooral vertegenwoordigd in het Gemeentemuseum, Den Haag (collectie Slijper, sinds 1971); Rijksmuseum Kröller-Müller, Otterlo; Sted. Museum, Amsterdam en Museum for Modern Art, New York.
P: Bibliografie in hieronder genoemde publikaties van Michel Seuphor en C. Blok.
L: Michel Seuphor, Piet Mondrian. Life and work (Amsterdam, 1956); H.L.C. Jaffé, De Stijl 1917-1931. The Dutch contribution to modern art (Amsterdam, 1956); A.B. Loosjes-Terpstra, Moderne kunst in Nederland 1900-1914 (Utrecht, 1958) I. Proefschrift Utrecht; Frank Elgar, Mondrian (Londen, 1968); C. Blok, P.C. Mondriaan. Een catalogus van zijn werk in Nederlands openbaar bezit (Amsterdam, 1974) met literatuuropgave van geschriften en publikaties (w.o. catalogi) over Mondriaan.
I: Virginia Pitts Rembert, Mondrian in the USA, (New York 2001) 148.
Mw. B.H. Spaanstra-Polak
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)Laatst gewijzigd op 22-11-2018