Muller Fzn., Samuel (1848-1922)

 
English | Nederlands

MULLER FZN., Samuel (1848-1922)

Muller Fzn., Samuel, archivaris en historicus (Amsterdam 22-1-1848 - Utrecht 5-12-1922). Zoon van Frederik Muller, antiquaar en bibliograaf, en Gerarda Jacoba Yntema. Gehuwd op 24-5-1877 met Maria Geertruida Lulofs. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren. afbeelding van Muller Fzn., Samuel

Van 1860 tot 1862 bezocht de jonge Muller de particuliere Latijnse school van dr. P. Epkema te Amsterdam. Daarna werd hij door zijn vader naar Utrecht gezonden om de lessen aan het Stedelijk Gymnasium te volgen. Hij woonde toen in bij prof. W.G. Brill. In 1864 begon hij te studeren aan het Amsterdamse Atheneum en op het kantoor van zijn vader te werken, die een wijd vermaard antiquariaat bezat. Na twee jaar ontving Muller de volledige vrijheid om zich aan studie te wijden. Daarbij ging hij uit van de gedachte, dat hij zich pas op de geschiedenis moest toeleggen, wanneer hij de studie in de rechten voltooid had. Aan het Amsterdamse Atheneum, dat pas in 1877 tot Universiteit werd verheven, bereidde Muller zich op zijn examens voor, die hij in Leiden - waar het recht tot promoveren wél bestond - aflegde. In april 1869 deed hij zijn doctoraal examen. Zijn studie voltooide hij met het proefschrift Mare clausum. Bijdrage tot de geschiedenis der rivaliteit van Engelanden Nederland in de zeventiende eeuw (1872), dat hij op 16 april 1872 verdedigde. Ruim een jaar daarna - op 24 juni 1873 - ontving hij van het Provinciaal Utrechtsen Genootschap van Kunsten en Wetenschappen de gouden ereprijs voor zijn studie Geschiedenis der Noordsche Compagnie. Het was zijn antwoord op de vraag van het genootschap naar een historisch overzicht van de ontdekkingen der Hollanders in de Noordpoolzeeën, van de plaatsen waar zij zich hadden gevestigd en van de geschillen over zeevaart en visserij, waarin zij verstrikt raakten met Engeland, Denemarken en Zweden. Aan dit bekroonde werk van de jonge geleerde lag een veelomvattend bronnenonderzoek ten grondslag. Voor de zeldzame boeken en kaarten, die hij nodig had, zal hij de hulp van zijn vader - die een enorme bibliografische kennis bezat - waarschijnlijk dankbaar hebben aanvaard. Kort daarop vertrok hij naar Parijs voor het volgen van de colleges aan de Ecole des Chartes.

Met ingang van 2 februari 1874 werd hij - 26 jaar oud - benoemd tot archivaris der gemeente Utrecht. Had hij tevoren al ruimschoots de bewijzen van zijn wetenschappelijke aanleg, zijn historische zin en zijn enorme ijver geleverd, de lange periode waarin hij de archieven en de oudheidkundige verzamelingen van de stad Utrecht beheerde, zou deze eigenschappen alleen maar bevestigen. Dat gold niet slechts voor zijn activiteiten in dienst van het Utrechtse gemeentebestuur, maar ook voor die ten bate van de provincie Utrecht, het gewest waarin hij per 1 januari 1879 zijn functie als rijksarchivaris aanvaardde.

Voor het archiefwezen in het algemeen en voor dat van de provincie en de stad Utrecht in het bijzonder heeft Muller een betekenis van de eerste orde gehad. Hij heeft zich met succes ingezet voor de organisatie van het Nederlandse archiefwezen, was de eerste voorzitter van de Vereeniging van Archivarissen, had een niet te onderschatten invloed op de totstandkoming van de Archiefwet (1918) en wist -samen met anderen - de opleiding van archivarissen van de grond te krijgen. Hij verrichtte in Nederland baanbrekend werk bij de herleiding van de data van eeuwenoude oorkonden en het beschrijven van zegels en deed er alles aan om het door hem gepropageerde herkomstbeginsel - uitgangspunt bij een verantwoorde archiefinventarisatie - ook in de praktijk te doen toepassen.

De eerste en belangrijkste taak, die Muller zich als Utrechts gemeente- en rijksarchivaris stelde was de inventarisatie van de stedelijke en provinciale archieven en prentenverzamelingen, van de bibliotheek over Utrecht en van het Utrechts Museum van Oudheden. Zijn niet aflatende ijver en zijn goede gezondheid hebben hem in staat gesteld deze zeer omvangrijke taken bijna volledig te vervullen. Men zou de reeks van de door hem uniform geredigeerde werkstukken moeten zien om zijn betekenis voor de beoefening van de lokale en regionale geschiedenis enigszins te kunnen schatten. Het valt op dat Muller de archieven en prentenverzamelingen van de overheid steeds als 'openbare' verzamelingen heeft beschouwd en deze als zodanig ook in zijn publikaties aanduidde. Het ging er voor hem om dat ook deze collecties voor het wetenschappelijk onderzoek zo goed en zo snel mogelijk toegankelijk gemaakt dienden te worden. Dat hij zich bij de inventarisatie van de archieven meende te moeten baseren op een aantal vaste criteria spreekt bijna vanzelf. Hij was het ook, die de stoot gaf tot de samenstelling van de Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven, die in 1898 in opdracht van de Vereeniging van Archivarissen in Nederland werd uitgegeven en daarvoor de tekst ten dele op papier zette. Het was echter bepaald niet zijn bedoeling - noch die van de beide medeauteurs mr. J.A. Feith en mr. R. Fruin - om de in de Handleiding ... geformuleerde stellingen als een drukkend juk op de schouders van zijn collegae te leggen, ook al is er daarna binnen de kring van archivarissen weleens de neiging geweest deze te canoniseren. Het belang van de Handleiding ... blijkt o.a. uit het feit, dat al heel vroeg Duitse (1905), Italiaanse (1908) en Franse vertalingen (1910) verschenen zijn. In 1940 is er nog een Engelse editie in Amerika verschenen en in 1960 een Portugese in Brazilië. Pas in de jaren '70 achtte de Vereniging van Archivarissen in Nederland een herziening van het werk gewenst.

Verbaasd was men nauwelijks toen Muller in 1885 benoemd werd tot lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, een eer die hij dankbaar aanvaardde en die hem o.m. te beurt viel, omdat hij gereed was gekomen met de beschrijving van de middeleeuwse rechtsbronnen der stad Utrecht en de omvangrijke inleiding daarop. Het is een publikatie in 3 delen, waarvan de wetenschappelijke onderzoeker tot op heden veel profijt kan trekken.

Toch was Muller niet altijd overtuigd van eigen kunnen. Toen hem in 1883 - hij was toen 35 jaar - de gelegenheid werd geboden een professoraat in Leiden of Groningen te aanvaarden, bedankte hij, omdat hij van oordeel was onvoldoende kennis te bezitten om het ambt van hoogleraar naar behoren te vervullen. Ook later weigerde hij hoogleraar te worden in Amsterdam (1889) en in Utrecht (1893). Dat de faculteit der Letteren en Wijsbegeerte der Utrechtse Universiteit hem 20 jaar later een eredoctoraat verleende moet hem met vreugde hebben vervuld.

Muller is van 1893 tot 1910 en van 1913 tot 1920 voorzitter van de Vereeniging van Archivarissen in Nederland geweest, heeft jaren achtereen het voorzitterschap of secretariaat van de Vereeniging tot uitgaaf der bronnen van het oud-vaderlandsche recht, van het Historisch Genootschap en van verschillende andere verenigingen vervuld. Hij was actief als het ging om de uitgaven van de Commissie voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën; hij was - zowel binnen als buiten de gemeente Utrecht - de man, die zich inzette voor de monumentenzorg. In Utrecht zelf heeft hij zich belangrijke verdiensten verworven bij de uitvoering van de hem verleende opdracht de gemeentelijke museale collecties te beheren en de inrichting van het Centraal Museum voor te bereiden. Met de opening van dit Centraal Museum in 1921 was voldaan aan zijn reeds in 1899 uitgesproken wens de Utrechtse oudheidkundige verzamelingen in één gebouw onder te brengen.

Muller was bezeten door zijn werk, vroeg bijzonder veel van zichzelf en van zijn medewerkers en heeft enorm veel tot stand gebracht. Hij trad soms nogal eigenzinnig op en kwam daardoor weleens in botsing met vakgenoten. Een voorbeeld hiervan was het conflict met zijn aanvankelijk zeer bevriende collega jhr.mr. Th.H.F. van Riemsdijk, de latere algemene rijksarchivaris, o.m. over een door deze geschreven ontwerp voor een wettelijke regeling van het archiefwezen in ons land. Jaren tevoren (in 1883) waren er in de persoonlijke sfeer moeilijkheden ontstaan omdat beiden solliciteerden naar de functie van adjunct-rijksarchivaris met recht van opvolging. Muller was echter in de grond van de zaak een zeer gevoelige persoonlijkheid, die in zijn gezin en in zijn intieme vriendenkring zeer geliefd en gewaardeerd werd. De activiteiten van zijn echtgenote, die in 1890 leidden tot de oprichting van de Vereeniging tot verbetering van Armenzorg in de stad Utrecht, en in 1899 tot de stichting van dé eerste school voor Maatschappelijk werk in Nederland, hadden Mullers volledige steun.

Te midden van zijn collegae wordt Muller zeer terecht beschouwd als de bij uitstek invloedrijke archivaris, die zowel organisatorisch als wetenschappelijk de grondslag legde voor het moderne archiefwezen in Nederland.

P: Een bibliografisch overzicht van Mullers werken is te vinden in het hierna onder L. vermelde levensbericht door G.W. Kernkamp. Daarnaast schreef hij 'De afbeeldingen van de Utrechtsche stadsbanier en van de kovels der burgemeesters' en 'Utrechtsche schoorsteenmantels', in het Jaarboekje van "Oud-Utrecht" van 1924.

L: Aflevering 2 van het Nederlandsch Archieven-blad 1918-1919, aangeboden aan dr.mr. S. Muller Fz. bij zijn veertigjarige ambtsvervulling als rijksarchivaris in Utrecht; 'In memoriam dr.mr. S. Muller Fz.', in Nederlandsch Archievenblad 30 (1922-1923) 16-18; H.E. van Gelder, in Levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden (1922-1923) 91-108; W. Vogelsang, in Oudheidkundig Jaarboek 3 (1923) 1-5; G.W. Kernkamp, in Jaarboek der Koninklijke Akademie van Wetenschappen, 1923-1924, 1-62; W.A.F. Bannier, in Jaarboekje van "Oud-Utrecht" 1 (1924) 21-27; M.E. Houtzager, in 125 jaar Centraal Museum (Utrecht, 1964) 15-26; J.E.A.L. Struick, 'Een opmerkelijk archivaris S. Muller Fz.', in Spiegel Historiael 9 (1974) 5 (mei) 288-293; idem, 'Inleiding bij de opening van de tentoonstelling Samuel Muller gemeentearchivaris van Utrecht 1874-1918', in Nederlands Archievenblad 78 (1974) 184-186; A.E.M. Ribberink, 'De toekomst en het verleden, het phenomeen Muller 1874, 1974', ibidem, 187-196; F.C.J. Ketelaar, 'S. Muller Fz. en het Nederlands archiefwezen', ibidem, 198-210; Catalogus van de tentoonstelling Samuel Muller gemeentearchivaris van Utrecht 1874-1918 [gehouden van 18 mei t/m 20 juni 1974 in het Gemeentelijk Archief Utrecht]. (Utrecht 1974); F.W.N. Hugenholtz, 'S. Muller Fzn. als historicus', in Jaarboek Oud Utrecht 1974, 215-223.

I: F.J. Duparc, Een eeuw strijd voor Nederlands cultureel erfgoed ('s-Gravenhage 1975) [Afbeelding 112].

A. Graafhuis


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013