© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Paul A. Hendrix, 'Deterding, Henri Wilhelm August (1866-1939)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn2/deterding [12-11-2013]
DETERDING, Henri Wilhelm August (1866-1939)
Deterding, Henri Wilhelm August, directeur-generaal der Koninklijke Nederlandsche Petroleum Maatschappij (Amsterdam 19-4-1866 - St. Moritz (Zwitserland) 4-2-1939). Zoon van Philip Jacob Deterding, gezagvoerder ter koopvaardij, en Catharina Adolphina Geertruida Kayser. Gehuwd in 1894 met Catharina Louisa Neubronner. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren. Na haar overlijden (in 1916) gehuwd op 4-12-1924 met Lydia Pavlovna Koudoyaroff. Uit dit huwelijk werden 2 dochters geboren. Na echtscheiding (vonnis Arr. Rb. 15-5-1936) gehuwd op 2-6-1936 met Charlotte Minna Knaack. Uit dit huwelijk werden 2 dochters geboren.
Deterding stamde niet alleen van vaders maar ook van moeders zijde uit een geslacht van zeekapiteins en werd genoemd naar zijn grootvader H. Kayser, kapitein van de bark 'De Zeemeeuw'. Deterding heeft zijn vader niet gekend. Deze verliet Amsterdam in 1869 en stierf in 1871 aan boord van zijn schip in de haven van Nagasaki.
In Amsterdam bezocht Deterding de lagere school 'De Zeemanshoop' en vervolgens de driejarige HBS. In augustus 1882 trad hij als jongste bediende in dienst bij de Twentsche Bankvereeniging op het Spui, waar hij een all-round opleiding kreeg en opviel door zijn uitzonderlijk rekentalent. In september 1888 solliciteerde hij bij de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM) voor uitzending naar Nederlands-Indië. Na een vergelijkend examen, waarvoor hij als eerste slaagde, werd hij eind van dat jaar uitgezonden. In Indië kreeg hij spoedig de kans zich waar te maken toen hij de opdracht kreeg naar Medan (Sumatra) te gaan om daar de vastgelopen boekhouding te ontwarren. Dit kostte hem enkele maanden, maar zijn reputatie was hiermee gemaakt. In 1890 werd hij benoemd tot waarnemend agent Medan, in 1891 tot sub-agent op het eiland Penang. Hier leerde hij J.B. August Kessler kennen, die in opdracht van de in 1890 opgerichte Koninklijke Nederlandsche Petroleum Maatschappij (KNPM) doende was haar olieconcessie op Sumatra's oostkust in bedrijf te brengen. Toen Kessler in 1894 in liquiditeitsmoeilijkheden raakte en noch in Batavia, noch in Singapore bij de banken een lening kon krijgen, bleek Deterding, na zorgvuldige controle van Kesslers rentabiliteitsberekeningen, voor de NHM bereid het jonge bedrijf met een overbruggingskrediet te helpen.
Begin 1895 ging Kessler naar Holland terug en bood hij Deterding aan in dienst te komen voor de verkoop. Deze accepteerde, maar het duurde tot medio 1896 eer Kessler zijn aanbod bekrachtigde. Begin 1897 vestigde Deterding zich met zijn gezin in Den Haag, waar hij op het vier man tellende kantoor de titel boekhouder kreeg. In 1898 raakte de Koninklijke in ernstige moeilijkheden toen op Sumatra haar putten verwaterden en de produktie snel terugliep. In Amsterdam daalde de beurskoers, die 900 was geweest, tot bijna pari. Nu volgden twee jaar tevergeefs boren op het voor veel geld aangekochte reserveterrein, totdat een uitgezonden Italiaanse geoloog dit als kansloos bestempelde. Al deze tegenslagen ondermijnden Kesslers toch al niet sterke gezondheid. Hij stierf in december 1900. Vóór zijn overlijden had hij de commissarissen nog geadviseerd Deterding tot zijn opvolger als directeur van de KNPM te benoemen.
Toen Deterding overnam was de Koninklijke slechts één van zes olieproducenten in Nederlands-Indië, wier gezamenlijke produktie nog geen twee procent van de wereldproduktie bedroeg. Veruit de grootste oliemaatschappij ter wereld was Rockefellers Standard Oil (SO = Esso), die 90% van de Amerikaanse en 85% van de exportmarkten bediende. De kracht van de SO lag in het feit dat zij Amerikaanse overproduktie, indien nodig met verlies, op de exportmarkten kon lozen en zo prijsbederf in de eigen markt kon voorkomen. Het gevolg was dat oliemaatschappijen zoals de Koninklijke, die voor de verkoop van hun produkt op de exportmarkten aangewezen waren, een marginaal bestaan leidden telkens wanneer de wereldolieproduktie groter was dan het verbruik, en dat was meer regel dan uitzondering. Deterdings beleid was erop gericht de SO te dwingen Amerikaanse export te limiteren tot die hoeveelheid die niet-Amerikaanse producenten niet konden leveren, vooropstellend dat zij op die exportmarkten een geografisch voordeel tegenover Amerikaanse olie bezaten. Olie, betoogde hij, was een niet reproduceerbare en dus op lange termijn schaarse grondstof. Waarom dan meer produceren dan verbruikt kon worden en dit surplus duizenden mijlen van de vindplaats met verlies lozen in de natuurlijke markt van een andere producent?
Het was duidelijk dat de SO alleen tot samenwerking gedwongen kon worden door een coalitie van de belangrijkste niet-Amerikaanse producenten. Direct na zijn benoeming nam Deterding hierover contact op met Frederick Lane, een Londense olie- en olietankermakelaar die sedert 1885 voor de Franse Rothschilds de export van hun Russisch oliebedrijf verzorgde. In 1890 had Lane samen met de gebroeders Samuel het 'Eastern Tanksyndicate' opgezet, dat de alleenvertegenwoordiging van Rothschilds lampolie voor Azië had en in 1898 was omgezet in de Shell Transport & Trading Co., nadat de Samuels op een concessie in Borneo olie hadden aangeboord. Samen met Lane en de Samuels richtte Deterding in juli 1902 de Asiatic Petroleum Co. op, waarvan de Koninklijke, Rothschild en Shell ieder 1 / 3 van de aandelen hielden. Pogingen om de gebroeders Nobel en grote Russische producenten over te halen zich bij de Asiatic aan te sluiten mislukten echter. Deterding werd benoemd tot 'managing director' van de Asiatic en verhuisde eind 1902 met zijn gezin naar Engeland. In Den Haag werd de directie van de Koninklijke uitgebreid tot drie man en Deterding benoemd tot directeur-generaal.
In 1906 raakte de Shell, overgekapitaliseerd en slecht geleid, in financiële moeilijkheden en moest zij haar aandeel in een Duits-Engelse verkooporganisatie aan haar Duitse partner verkopen. De Samuels boden nu Deterding aan het restant van de Shell met de Koninklijke te fusioneren. Deze fusie kwam in 1907 tot stand. Deterding reisde nu naar New York om met de SO-directie mogelijkheden van samenwerking op de exportmarkten te bespreken. Dit leidde tot diverse afspraken, die echter in 1910 door de SO werden opgezegd. Dit gaf Deterding de door hem begeerde vrijheid de Koninklijke/Shell Groep als producent in Amerika te vestigen. Via aandelenruil nam hij in 1911/1912 de nog onafhankelijke Nederlands-Indische producenten over en het gigantische Russische bedrijf van de Rothschilds. Samen met de Rothschilds vormde hij syndicaten om beslag te leggen op olieconcessies, waar ook ter wereld. Toen in 1914 de oorlog uitbrak was de Groep de grootste olieproducent ter wereld, beschikte zij over de grootste tankvloot en controleerde zij, via syndicaten, wat in de toekomst de rijkste olievelden ter wereld zouden blijken.
Eind 1918 zag het ernaar uit dat Deterdings grote ambitie - alle niet-Amerikaanse producenten te verenigen in de Groep - met steun van de Engelse regering verwerkelijkt kon worden, toen deze met het plan kwam een 'Imperial Oil Co.' op te richten. Begin 1919 tekende hij een voorlopige overeenkomst met de Engelse regering, waarin hij ermee akkoord ging de 60-40 Hollands-Engelse stemverhouding in de Shell te wijzigen in een Engelse meerderheid. Dit hield in dat hij dan zelf moest aftreden. Als zijn opvolgers koos hij de Engelse generaal Sir John Cowans voor de Shell en H. Colijn, die in 1914 directeur van de Bataafsche Petroleum Maatschappij (BPM) was geworden, voor de Koninklijke. De Engelse regering was echter minder resoluut, en toen zij eind 1920 nog steeds geen beslissing had genomen, besloot hij de teugels weer in eigen handen te nemen. In 1921 onderhandelde hij met L.B. Krassin, de sovjetcommissaris voor buitenlandse handel in de regering-Lenin, over een gezamenlijk op te richten exportsyndicaat voor Russische olie, en in 1922 reisde hij naar New York, waar hij de SO een plaats aanbood zowel in zijn exportsyndicaat met de sovjets als in dat met de Engelse en Franse regering voor de ontwikkeling van de olievelden in het voormalige Ottomaanse Rijk. In ruil vroeg hij samenwerking in Amerika, waar hij de dochteronderneming van de Groep, de Shell Union, had uitgebouwd tot één van de vijf grootste Amerikaanse oliemaatschappijen, en de SO, gesteund door de corrupte regering-Harding, in de pers en Washington een felle anti-Shell campagne voerde.
Toen in 1926/1927 de wereldolieproduktie aanzienlijk sneller toenam dan het verbruik, werkte hij samen met de SO een stabilisatieplan uit, dat in de zomer van 1928 op het kasteeel Achnacarry in Schotland in een memorandum werd vastgelegd. Uitvoering van dit plan vooronderstelde wetgeving in Amerika om een einde aan het euvel van verkwisting in de produktie te maken. Pogingen deze wetgeving aangenomen te krijgen faalden echter en het plan, in de literatuur vaak geciteerd als de 'As-Is'-overeenkomsten, werd niet uitgevoerd.
Deterding interesseerde zich bijzonder voor het probleem van zwevende valuta, gevolg van het opschorten van de gouden standaard in augustus 1914. Toen in 1919 in Engeland gepleit werd voor een herstel van de convertibiliteit van het pond sterling in goud wees hij erop dat dit praktisch niet mogelijk was door de debiteurpositie van Europa tegenover Amerika. Hij stelde daarom voor dat Europa en zijn koloniën onder Engelse leiding een sterlingblok zouden vormen. Dit blok, betoogde hij, was voldoende autarkisch om met Amerika handel te drijven op een andere ruilbasis dan goud. In Londen, Parijs en Den Haag wees men zijn voorstellen als theoretisch onjuist af. Toen in 1931 Engeland, dat in 1925 de convertibiliteit van het pond had hersteld, gedwongen was dit weer te staken en vervolgens met zijn dominions en koloniën een sterlingblok vormde, waarbij ook Scandinavië en Japan zich aansloten, probeerde Deterding de Nederlandse regering over te halen zich hierbij aan te sluiten. Tevergeefs wees hij Colijn op de fatale gevolgen voor Nederlandse en Indische exporten als de regering de gouden gulden handhaafde. Toen hij eind 1936 als directeur-generaal van de Koninklijke aftrad, had Colijn juist de gulden gedevalueerd. Deterding kwam nu aanstonds met een plan dat aansluiting van zowel Nederland als Duitsland bij het sterlingblok beoogde. Menend dat Nederland, als neutrale mogendheid, hier een initiatief kon nemen besloot hij, na overleg met Colijn, zelf het voorbeeld te geven en stichtte hij hiervoor in januari 1937 een fonds waaraan hij 10 miljoen gulden schonk. In de gespannen politieke atmosfeer van die dagen werd zijn plan door sommige kringen als pro-Duits en daarom fascistisch geïnterpreteerd. Zonder twijfel was Deterding in zijn laatste levensjaren, ondanks zijn Engelse oriëntatie, een bewonderaar van Hitlers 'Wirtschaftswunder', misschien ook in dit opzicht beïnvloed door zijn Duitse relaties dank zij zijn derde huwelijk. Toenadering en samenwerking met een naar zijn overtuiging te geïsoleerd blijvend Duitsland zou wellicht de oorlog kunnen voorkomen. In deze geest ook steunde hij de uitgave door zijn landbouwkundig adviseur M.D. Dijt van een Nederlands weekblad De Waag, bedoeld om meer begrip aan te kweken voor het nieuwe Duitsland. Van zijn laatste economische plannen, ofschoon ook in Engelse kringen vóór München verwante toenaderingspogingen tot Duitsland werden aangemoedigd, kwam weinig terecht. Nog voordat de ook door Deterding gevreesde Tweede Wereldoorlog uitbrak, overleed hij.
Deterding was zijn leven lang een fanatiek sportbeoefenaar en overtuigd dat er geen betere manier was om zelfdiscipline te leren dan door in sport te excelleren. ledere ochtend voor het ontbijt ging hij zwemmen, ook in de winter; hij reed veel paard, hield van jagen en vissen, van skiën en schaatsen, en speelde redelijk tennis. Hij was matig in eten en drinken, maar zijn voorstel op kantoor in de hal een weegschaal te plaatsen werd niet aangenomen. Meer dadenmens en sportsman dan erudiet, toonde hij toch, misschien ook als beleggingsobject, belangstelling voor oude kunst. Zijn groot vermogen stelde hem ook in staat belangrijke aankopen te doen. Dat hij in dit opzicht ook een echte mecenas kon zijn, bleek uit de grote schenking die hij bij zijn aftreden bij de Koninklijke aan de Nederlandse staat deed: een aantal beroemde schilderijen kwamen op deze wijze definitief in het Mauritshuis en het Rijksmuseum te hangen (o.a. Het straatje van Vermeer}.
Deterdings kennis van de olie-industrie en het eigen bedrijf was encyclopedisch en bezorgde hem in Den Haag de bijnaam 'Hij Weet Alles', acroniem van zijn initialen. Het is echter niet juist dat hiermee op betweterigheid gezinspeeld werd. Hoewel agressief in debat had hij de gave te luisteren en kon hij spontaan ongelijk bekennen. Zijn levensbeschouwing was klassiek puriteins: arbeid is plicht en zo is sparen, maar ook anderen uit het gespaarde aan arbeid helpen. Hij haatte verkwisting met passie, maar ook de renteniersmentaliteit. Hij liet zich niet imponeren door titels, geërfde rijkdom of studeerkamerwijsheid. Hij stond altijd open voor nieuwe ideeën en geloofde oprecht dat je ook van de jongste bediende nog wat kon leren. Geen van zijn tijdgenoten heeft in de wereldolie-industrie een zo belangrijke en constructieve rol gespeeld.
A: Deterding-archief berustend bij Shell Internationale Petroleum Maatschappij(SIPM) in Den Haag; archief- De Waag in Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam; Science Museum, Cowdray-papers, in Londen. Verder het archief-Rothschild (corresp. Jules Aron) in Parijs en de Deutsche Bank (Europäische Petroleum Union) in Frankfort.
P: An international oilman. As told to Stanley Naylor (London, 1934).
L: F. van Amstel, 'H.W.A. Deterding', in Eigen Haard 47 (1921) 564-574; speciaal nummer van het Maandblad van het personeel der verbonden petroleum-maatschappijen t.g.v. het 25-jarig jubileum van Sir Henry Deterding 4 (1921) 9-10 (juli/augustus) 139-202; H.A. Gerritsen, 'De schenkingen van Sir Henry Deterding aan de Nederlandsche musea', in De Stuwdam 1 (1936) 56 (26 september) 19; Glyn Roberts, The most powerful man in the world (New York, 1938); J.C. Alders, 'Deterding. De petroleumindustrie', in Nederlandsche baanbrekers der wetenschap (Amsterdam, [1940]) 91-105; Kendall Beaton, Enterprise in oil. A history of Shell in the United States (New York, 1957); L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog ('s-Gravenhage, 1969) I, 390-401; C. Gerretson. Geschiedenis der "Koninklijke" (Baarn, 1971-1973. 5 dl.); Paul A. Hendrix, 'Deterding' in voorbereiding.
I: 'Henri Deterding (1866-1939)', in Wim Wennekes, De Aartsvaders. Grondleggers van het Nederlandse bedrijfsleven [1993] (9e druk: Amsterdam 2005) 340.
Paul A. Hendrix
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)Laatst gewijzigd op 12-11-2013