Eernstman, Tjeerd (1801-1886)

 
English | Nederlands

EERNSTMAN, Tjeerd (1801-1886)

Eernstman, Tjeerd, kunstschilder (Leeuwarden 24-7-1801 - Apeldoorn 12-1-1886). Zoon van Jan Ernstman (later bekend onder de naam Eernstman), manufacturier, en Maria Ringneri. Gehuwd op 18-5-1830 met Trijntje Wiarda. Uit dit huwelijk werden 6 zoons geboren, van wie 2 jong overleden. Na haar overlijden (30-6-1840) gehuwd op 19-1-1842 met Janke Westerkamp. Uit dit huwelijk werden 3 zoons geboren.

Eernstman was van Oostfriese afkomst en evenals zijn ouders belijdend lidmaat van de Nederlandse Hervormde Kerk. In 1827 werd hij na volbrachte zevenjarige dienst ontslagen als schutter van de 4e compagnie der dienstdoende schutterij te Leeuwarden. Tjeerd Eernstman zal zijn eerste opleiding genoten hebben aan de Nutstekenschool te Leeuwarden, waaraan de schilder W.B. van der Kooi (1768-1836) sinds 1820 verbonden was. Evenals Van der Kooi is Eernstman vooral bekend als schilder van portretten en genrestukken, terwijl hij daarnaast een belangrijke functie vervulde bij het tekenonderwijs in de provincie. Dit onderwijs werd in de eerste plaats gegeven aan de Franeker universiteit. Daar had Van der Kooi, die sinds 1798 lector in de tekenkunst was, zoveel mogelijk de bij een tekenacademie gebruikelijke maatstaven aangelegd. Deze lijn werd door zijn opvolgers aan het na de Franse tijd gestichte Rijks Atheneum voortgezet. Tjeerd Eernstman werd lector met ingang van 1 oktober 1829 en behield deze functie tot de opheffing van het Atheneum in 1843. Regelmatig bepleitte hij vernieuwing van de 'modellen' en in 1839 verzocht hij f 100.- 'tot aankoop van Pleistermodellen' en vervolgens jaarlijks f3 0.- om van tijd tot tijd modellen te vervangen, 'uithoofde het pleisterwerk bij het Atheneum berustende door deszelfs lange aanwezigheid in eene onbruikbare toestand begint te verkeren en dus aanleiding konde geven tot onverschilligheid betrekkelijk het nateekenen'. Dit verzoek werd door de rector magnificus ondersteund, omdat 'door zijn vlijt, door de studenten veel gebruik wordt gemaakt van het teekenen naar modellen en voorwerpen, en zulks, door onderscheidene met een gunstig gevolg; zoo dat men, van dien kant, kan zeggen, dat de teekenschool van het Atheneum in eenen bloeyenden staat is' (zie C. Boschma, Willem Bartel van der Kooi, 30).

Zijn aanstelling aan het Atheneum te Franeker verhinderde Eernstman niet tot 1880 te Leeuwarden te blijven wonen. Ook daar werden jonge mensen in het tekenen geoefend, en wel in een lokaal onder de Nieuwe Toren en in twee lokalen van de Latijnse school. Laatstgenoemde ruimte, sinds 1818 onder leiding van het Nutsdepartement, werd in 1833 door de stad overgenomen. Eernstman werd toen aangetrokken om van november tot mei tweemaal in de week les te geven in handtekenen tegen een vergoeding van f 50.-. Het 'Plan van onderrigt' van deze stadstekenschool volgde eveneens de algemene regels van een tekenacademie. Het bleef echter bescheiden, in overeenstemming met plaatselijke behoefte die opleiding van jongelieden in de 'dienstbare stand' vergde.

Naast deze zorg voor het geven van kunstonderwijs, bleef Eernstman zorg en tijd besteden aan eigen scheppend werk. Portretten en genrestukken werden ingezonden op tentoonstellingen van Levende Meesters in Amsterdam, Den Haag en Leeuwarden. Slechts enkele genrestukken zijn nu nog bekend, zoals Krantelezend Gezelschap (1826, Fries Museum) en een Zogende moeder (1828, particulier bezit). Eernstman blijft in deze stukken tamelijk anekdotisch en bereikt niet de monumentaliteit van Van der Kooi. Als portretschilder heeft hij een veel groter oeuvre nagelaten, meest borststukken, met of zonder handen. Zijn 'zitters' behoren vrijwel alle tot de gezeten burgerij van Leeuwarden. Ondanks een duidelijk eigen stijl, vooral in de latere stukken, herkenbaar aan de dikwijls sterk geprofileerde gelaatstrekken, is hij degeen die het meest het stempel van zijn leermeester blijft dragen. Een kenmerkend voorbeeld is het portret van de Leeuwarder stadsarchitect Gerrit van der Wielen, die leefde van 1767 tot 1858 (1843, Fries Museum). Op een uit 1873 daterend zelfportret (Gemeentearchief Leeuwarden) zit Eernstman voor zijn ezel, terwijl op de achtergrond op een opvallende plaats het getekende portret van W.B. van der Kooi aan de wand geprikt is: een duidelijke hulde aan zijn leermeester.

P: Een vijfentwintigtal portretten vermeldt Van Kretschmar in het onder L genoemde artikel.

L: F.G.L.O. van Kretschmar, 'Een Haagse freule en haar Friese portretschilder of Hoe van het een het ander kwam', in Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie 25 (1971) 80-100; C. Boschma, Willem Bartel van der Kooi (1768-1836) en het tekenonderwijs in Friesland (Leeuwarden , [1978]).

C. Boschma


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013