Hoefer, Frederic Adolph (1850-1938)

 
English | Nederlands

HOEFER, Frederic Adolph (1850-1938)

Hoefer, Frederic Adolph, militair en oudheidkundige (Sittard 14-4-1850 - Zeist 7-10-1938). Zoon van Peter Jacob Gustaf Hoefer, predikant, en Frederika Catherina Jacobina Hief. Gehuwd op 28-5-1874 met Clara Gewin. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren. Na haar overlijden (29-9-1889) gehuwd op 18-6-1890 met Cornelia Martina barones Van Heemstra, hofdame honoraire van koningin Emma. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. afbeelding van Hoefer, Frederic Adolph

Hoefer koos, na de lagere school in zijn geboorteplaats en de kostschool in IJsselstein (Utrecht) te hebben bezocht, aanvankelijk voor een militaire loopbaan. Hij studeerde aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda en werd in 1871 benoemd tot tweede luitenant der artillerie en geplaatst bij het tweede Regiment Vestingartillerie te Naarden. Vandaar uit doorliep hij van 1875 tot 1878 de Krijgsschool voor Officieren te Utrecht, waarna hij in de rang van eerste luitenant werd aangesteld bij het eerste Regiment Veldartillerie te Arnhem. Een ongelukkige val van zijn paard betekende echter het voorlopige einde van zijn loopbaan als officier, en op 3 april 1880 werd hem eervol ontslag verleend wegens lichaamsgebreken. Nadien was hij enige tijd werkzaam als hoofdcommies bij de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij en vervolgens sedert 1882 als administrateur bij de Nederlandsche Bell-Telephoon Maatschappij te Rotterdam. In 1885 werd hij tevens directeur van de Maatschappij voor Tijdaanwijzing.

Hoezeer de belangstelling van Hoefer toen reeds historisch gericht was blijkt uit zijn in 1887 te Leiden verschenen Geschiedenis der openbare tijdaanwijzing. In zijn Utrechtse jaren was hij door bemiddeling van Nicolaas Beets in aanraking gekomen met de academische wereld van die dagen. Daar kwam hij ook in contact met de Utrechtse archivaris S. Muller Fz., die hem kennelijk tot het verrichten van archiefonderzoek heeft aangezet. In Hattem, waar hij door zijn tweede huwelijk belandde, liet hij zich, getroffen door de verwaarloosde toestand van het plaatselijk archief, in 1895 tot onbezoldigd gemeentearchivaris benoemen. Deze functie heeft hij tot 1931 vervuld. Naar de maatstaven van de moderne archivistiek gemeten is het ordenend werk van Hoefer niet in alle opzichten geslaagd te noemen. Te veel liet hij zich bij het ordenen van de bescheiden door eigen voorkeur en belangstelling leiden. Wel heeft hij zich met succes ingezet voor een betere behuizing van het archiefbestand in de door zijn toedoen gerestaureerde Dijkpoort. Hoefers verdienste voor de geschiedenis van Hattem ligt evenwel voornamelijk in de vele publikaties die hij daaraan wijdde, zoals zijn omvangrijke Aanteekeningen betreffende de kerk van Hattem, verschenen in 1901 als Werken uitg. door Gelre, vereeniging tot beoefening van de Geldersche geschiedenis etc., waarvan hij een der oprichters was. Door zijn actieve bemoeienis met de geschiedenis van Hattem kwam hij in contact met andere beoefenaars van de plaatselijke oudheidkunde in Gelderland en Overijssel.

Aangezien zijn archivarisambt hem niet volledig in beslag nam, liet hij zich in 1894 benoemen tot directeur van het Provinciaal Overijsselsch Geschiedkundig Museum te Zwolle. Deze functie heeft hij eveneens tot 1931 bekleed. Het is zijn verdienste dat dit museum in 1905 kon worden gehuisvest in het prachtige patriciërshuis aan de Melkmarkt, waarin het thans nog is ondergebracht.

Intussen begaf Hoefer zich steeds meer op het terrein van de monumentenzorg. Nadat hij in 1899 lid was geworden van de Koninklijke Nederlandsche Oudheidkundige Bond, volgde in 1903 zijn benoeming in de Rijkscommissie voor de monumentenbeschrijving (sinds 1918 Afdeling A van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg), hetgeen hij tot 1929 gebleven is. In die hoedanigheid heeft hij zich in het bijzonder met de beschrijving van de Bommelerwaard beziggehouden. Tot de monumenten die mede door zijn toedoen behouden bleven, behoren het Gothische Huis te Kampen, het stadhuis van Hasselt, het Reventer te Zwolle, het Romaanse kerkje te Wilsum.

Zijn bemoeienis met het kasteel Doorwerth leidde tot de stichting van een museum waaraan Hoefers naam blijvend verbonden is: Het Koninklijk Leger- en Wapenmuseum (thans te Leiden en binnenkort geheel in Delft gevestigd). In 1910 slaagde hij er namelijk in dit met de ondergang bedreigde kasteel uit eigen middelen aan te kopen, en nadat de restauratie ervan was voltooid, bracht hij zijn verzameling op het gebied van de artillerie erin onder. Het Nederlandsch Artillerie Museum werd op 5 augustus 1913 door ZKH prins Hendrik officieel geopend.

Hoezeer Hoefer in zijn hart altijd militair was gebleven komt overigens niet alleen tot uiting in de stichting van deze door uitbreiding van het verzamelgebied weldra tot Legermuseum omgedoopte instelling. Ook zijn talrijke studies over historische vestingwerken getuigen daarvan'. Tekenend is ook dat hij zich bij het begin van de mobilisatie in 1914 opnieuw voor actieve dienst aanmeldde. In de rang van luitenant-kolonel werd hij onder meer belast met het commando van de interneringsdepots voor Belgische Militairen te Kampen, Nunspeet, Gaasterland en Hattem. Op 16 mei 1919 werd hem wederom eervol ontslag verleend. Nadat hij op 24 augustus 1928 bevorderd was tot kolonel-titulair werd hem op 14 april 1930 ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag, mede op grond van zijn museale arbeid, de titulaire rang van generaal-majoor toegekend.

Ofschoon het Legermuseum hem waarschijnlijk het meest na aan het hart lag - hij heeft de leiding ervan tot het eind van zijn leven zelf gevoerd - is zijn bijdrage aan de oprichting en ontwikkeling van het Nederlandsch Openlucht Museum niet minder belangrijk geweest. Geïnspireerd door bezoeken aan de grote openluchtmusea in de Scandinavische landen, verspreidde Hoefer in april 1912 een pamflet getiteld Een Nederlandsch Openluchtmuseum, een geestdriftig en bloemrijk pleidooi voor wat hij het 'opengeslagen boek en relief zou noemen. Aan de hand van overgebrachte en herbouwde woningen en bedrijfsgebouwen, geheel ingericht met bijpassende meubels en gebruiksvoorwerpen, zou de geschiedenis van de materiële cultuur en de gebruiken van de plattelandsbevolking, in al hun verscheidenheid worden getoond. Nog in dezelfde maand werd de Vereeniging voor Volkskunde 'Het Nederlandsch Openluchtmuseum' opgericht. Ook nadat in 1918 het museum voor het publiek geopend kon worden - het werd in 1941 een rijksmuseum -, bleef Hoefer zich in verschillende functies voor deze instelling beijveren. Eerst in 1937 heeft hij het voorzitterschap van de Vereeniging neergelegd.

Behalve in hetgeen hij op museaal gebied tot stand heeft gebracht, is de betekenis van Hoefer vooral gelegen in het stimuleren van oudheidkundig onderzoek en monumentenbescherming op plaatselijk en regionaal niveau. Sterk nationaal denkend, maar met een groot gevoel voor streek-gebonden verschijnselen, heeft hij zich met grote werkkracht en aanstekelijk, soms ook wel enigszins naïef aandoend enthousiasme ingezet voor het behoud en de bestudering van de hem dierbare overblijfselen van het verleden.

A: Het Nederlands Leger- en Wapenmuseum 'Generaal Hoefer' bewaart zijn losse aantekeningen over uiteenlopende onderwerpen.

P: Behalve de reeds genoemde werken: Onze landsverdediging bij een onderstelden aanval (Arnhem, 1880); Eenvoudige verklaring van waterstaatkundige benamingen, vooral met het oog op militaire inundatiën (Utrecht, 1880); Fransch-Nederlandsch militair technisch woordenboek (Arnhem, 1881); Hoogduitsch-Nederlandsch militair technisch woordenboek (Arnhem, 1883); Nederlandsche vrouwen in dienst van Mars (Rotterdam, 1888); Mededeelingen omtrent Het Oude Loo en Den Cannenburch (Arnhem, 1908); Wandelingen door oud-Zwolle (Zwolle, 1912); 'Ter nagedachtenis van P.J.G. Hoefer', in Jaarboekje der Limburgsche Protestanten- Vereeniging voor 1919, 13-38, met autobiografische aantekeningen van de schrijver; 'Mededeelingen omtrent het onderwijs in de versterkingskunst aan onze Hooge en Illustre Scholen', in Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde 6e reeks 7 (1928)205-242

L: J. Geesink, in Verslagen en Mededeelingen Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis 55e stuk 2e reeks (1939) XXXIII-XXXVIII; A.J. Bernet Kempers, 'De jaren tussen stichting en opening', in Vijftig jaar Nederlands Openluchtmuseum (Arnhem, 1962) 1-3; W. Sangers en A.H. Simonis, 'Biografische en genealogische sprokkelingen uit Sittards verleden', in A.H. Simonis [et al.]. Sittard, historie en gestalte (Sittard, 1971) 465-466.

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 667.

Th.J. Meijer


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013