Kampinga, Herman (1887-1968)

 
English | Nederlands

KAMPINGA, Herman (1887-1968)

Kampinga, Herman, historicus (Wildervank 11-6-1887 - Rheden 25-10-1968). Zoon van Wibbe Kampinga, hoofd van een mulo, en Grietje Bakker. Gehuwd op 24-7-1934 met Maria Julia van Dommelen. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.

Kampinga kwam uit een Groningse onderwijzersfamilie. Evenals zijn vader waren zijn grootvader en overgrootvader schoolhoofd (te Eelde). Hij bezocht de HBS in Veendam en na het staatsexamen in 1907 ging hij in Groningen studeren. Aanvankelijk reisde hij op en neer, maar na een jaar vestigde hij zich in de stad en nam deel aan het studentenleven als lid van het Groningse Studenten Corps. Daar het vóór 1921 nog niet mogelijk was geschiedenis als zelfstandige studie te doen koos hij Nederlands en volgde de colleges van J. Huizinga, die de ijverige student spoedig opmerkte. Toen Kampinga in 1912 afstudeerde nam Huizinga hem als zijn derde promovendus aan. Maar het contact met de promotor werd al spoedig bemoeilijkt, omdat Huizinga de in 1914 opengevallen leerstoel van C.H.Th. Bussemaker in Leiden wilde bezetten. Kampinga besloot daarom in 1915 in Den Haag te gaan wonen, vanwaar de besprekingen gemakkelijker te voeren waren. Hij promoveerde cum laude in Leiden op het proefschrift De opvattingen over onze oudere vaderlandsche geschiedenis bij de Hollandsche historici der XVIe en XVIIe eeuw ('s-Gravenhage, 1917; ongew. herdr. van oorspr. uitg. Utrecht, 1980). Na tot dusverre studie en promotie op eigen kosten te hebben volbracht begon hij als leraar in Appingedam. In 1922 werd hij benoemd aan de gemeentelijke HBS te Arnhem, waar hij tot zijn pensionering in 1952 is gebleven. Het onderwijs heeft hem totaal in beslag genomen, al behield hij grote belangstelling voor het vak. Gestimuleerd door Huizinga's Amerika-studies legde hij een verzameling Americana aan, maar is, afgezien van een artikel, niet meer aan publiceren toegekomen. Uit opmerkingen van Kampinga blijkt dat Huizinga dit wel van hem verwacht had. Wellicht speelde de gedachte mee dat Kampinga als een van zijn vier cum laude gepromoveerden het hoogleraarsambt zou gaan bekleden.

Kampinga was tevreden met zijn leraarschap, zozeer zelfs dat hij na zijn pensionering nog verbonden bleef aan het avondlyceum. Ordeproblemen kende hij niet en zijn bijnaam was 'de Plank' of 'Plankinga'. Als nuchtere Groninger ging hij wat gereserveerd - sommigen zagen dat als stijfheid -maar vriendelijk zijn gang. Dezelfde kwaliteiten die in zijn werk waar te nemen zijn, namelijk systematiek en schematisch denken, kwamen ook in zijn onderwijs tot uiting, wat, al was hij een goed verteller, door zo'n aanpak een saaie indruk kon wekken.

Ondanks een beslist voornemen niet te trouwen trad hij ten slotte op zevenenveertigjarige leeftijd in het huwelijk. Zijn ruim tien jaar jongere vrouw was een dochter van de familie bij wie hij op kamers woonde. In tegenstelling tot haar man had zij een open persoonlijkheid en was actief betrokken bij het muziekleven in Arnhem, bijv. bij de uitvoering van de Matthäus Passion. In 1944 moesten ook zij hun huis verlaten voor evacuatie, maar de bibliotheek kon worden ondergebracht in het nabije Huize Bronbeek en bleef daardoor ongeschonden. Kampinga had echter ook een minder afstandelijke kant, die zich uitte in zijn sterke gehechtheid aan alles wat Gronings was. Zo bezocht hij altijd de Zuidlarense paardenmarkt. Ook ondernam hij lange fietstochten met zijn vrouw om te genieten van planten- en dierenleven. Vooral bomen hadden zijn voorkeur en hij verzorgde zelf de eenden in de vijver achter zijn huis. De prachtige omgeving was een van de redenen waarom hij in Arnhem was gebleven, zei hij. Op den duur verschoof zijn politieke voorkeur van liberaal in conservatieve richting, en de dood van de journalist van De Telegraaf Johan Luger beroerde hem zo, dat hij tot verbazing van zijn omgeving een brief aan diens weduwe schreef. De laatste jaren hield hij zich, ondanks zijn slechter wordende gezondheid, intensief met de klassieken en Franse literatuur bezig.

Kampinga's dissertatie is een pionierswerk op het terrein van de geschiedenis van de Nederlandse geschiedschrijving. Hij was de eerste die niet slechts één figuur besprak, maar zich een globaal beeld trachtte te vormen van een langere periode. Voorafgegaan door een lijst met gegevens betreffende meer dan zestig auteurs bracht hij een analyse van hun visie op het nationale verleden, zoals die met name tot uiting kwam in de groei van de zg. Bataafse mythe van het vroeg zestiende-eeuwse begin tot ongeveer 1685. Al zijn sommige van zijn opmerkingen omtrent het karakter van de humanistische geschiedschrijving en aangaande de ontwikkeling van de historische wetenschap in de zeventiende eeuw achterhaald, toch is zijn boek nog steeds het enige beschikbare 'handboek' op dit gebied voor Nederland.

P: Behalve de reeds genoemde: 'Gijsbert Karel van Hogendorp over Amerika', in Tijdschrift voor geschiedenis 50 (1935) 36-54.

L: E.O.G. Haitsma Mulier, 'Herman Kampinga 1887-1968. Enige aantekeningen over leven en werk', in Theoretische geschiedenis 8 (1981) 72-79.

E.O.G. Haitsma Mulier


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013