© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: H.N.Boon, 'Stikker, Dirk Uipko (1897-1979)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn2/stikker [12-11-2013]
STIKKER, Dirk Uipko (1897-1979)
Stikker, Dirk Uipko, staatsman (Winschoten 5-2-1897 - Wassenaar 24-12-1979). Zoon van Uipko Obbo Stikker, bankier, en Ida Meursing. Gehuwd op 2-5-1922 met Catharina Paulina van der Scheer. Uit dit huwelijk werden, behalve 1 zoon en 1 dochter die jong overleden, 2 zoons geboren.
Stikker kwam uit een geslacht van hereboeren in het Groningse Oldambt, zijn vader echter gaf de voorkeur aan een loopbaan in het bankwezen. Stikker is zijn hele leven een typische Groninger gebleven: hij groeide er op, volgde het gymnasium en studeerde aan de universiteit. Zijn belangstelling voor de rechtenstudie was duidelijk minder dan voor de studentenwereld, waarin hij een uiterst actieve rol speelde.
Twee gebeurtenissen uit die periode hebben voor zijn latere leven een bijzondere betekenis gehad: zijn wankele gezondheid, die hem had gedwongen tijdens zijn gymnasiumtijd een jaar in Zwitserland door te brengen, en de moeilijkheden in het bankiersbedrijf van zijn vader, die hem jong verantwoordelijkheid gaven en in hem de vaste wil ontwikkelden om daar te slagen waar zijn vader het had moeten opgeven.
Na in 1922 afgestudeerd te zijn aanvaardde hij, juist bij de Twentsche Bank, waarmee zijn vader moeilijkheden had gekregen, een betrekking. Door zijn vasthoudendheid en toewijding maakte hij snel carrière. Na vier jaar werd hij directeur van een zelfstandige dochter van de bank, de Lissesche Bankvereeniging. Hier moest Stikker als bankier met harde hand ingrijpen in de door de economische crisis zwaar getroffen bollenkwekerij. Daarna volgden directiefuncties in Leiden en Haarlem. Een belangrijke verandering trad op toen hij op 1 juli 1935 overging naar de directie van Heineken's Bierbrouwerij NV in Amsterdam: daar wist hij grote uitbreiding te geven aan de buitenlandse vestigingen, hetgeen hem, door het vele reizen, inzicht gaf in de internationale economische en politieke verhoudingen.
In oorlogstijd zorgde Stikker voor het gezamenlijk functioneren van de Nederlandse brouwerijen: later groeiden zijn activiteiten uit tot een centrale rol bij het verlenen van financiële steun aan tallozen die door de bezetter wegens hun overtuiging van bestaansmiddelen waren beroofd, waarbij hij niet aarzelde de organisatie en de financiële middelen van de brouwerijen te gebruiken. Hoewel hij in zijn optreden altijd een typische ondernemer is gebleven, kwam hij door zijn ondergronds werk in aanraking met vooraanstaande leiders van de vakbeweging, wat soms tot vriendschap uitgroeide. Dientengevolge kwamen betrekkingen tot stand tussen maatschappelijke groeperingen die elkaar in het verleden grotendeels genegeerd hadden. In deze atmosfeer nam Stikker het initiatief tot de oprichting van de Stichting van den Arbeid, op 17 mei 1945, waarin een nieuwe vorm van samenwerking tussen werkgevers en werknemers tot stand werd gebracht. Stikker werd voorzitter van de organisatie die er sterk toe heeft bijgedragen dat de moeilijke jaren van de wederopbouw zonder veel stakingen en arbeidsconflicten konden verlopen. In de positie van werkgever nam Stikker bovendien belangrijke functies op zich, o.a. als voorzitter van het Centraal Sociaal Werkgevers Verbond (1945-1948) en van de Raad van Bestuur in Arbeidszaken (1945-1948).
Door zijn activiteit in de oorlogsjaren was Stikker gaandeweg bij maatschappelijke en politieke kwesties betrokken geraakt die buiten zijn ondernemerswereld stonden. Toen in de naoorlogse kortstondige golf van doorbraak en vernieuwing de liberale stroming buiten spel dreigde te worden gezet, nam hij een politiek initiatief dat in 1946 uitmondde in de oprichting van de Partij van de Vrijheid onder zijn voorzitterschap. Daardoor kwam hij in de binnenlandse politiek terecht, maar van zichzelf schreef hij: 'Ik ben in mijn hart geen partijman.' Het succes van het optreden van deze nieuw opgezette liberale partij bleek spoedig groter dan in 1946 verwacht kon worden. Vooral oppositie tegen het door de 'rooms-rode' kabinetten in de Indonesische kwestie gevoerde beleid gaf de liberalen bij een deel van de kiezers de wind in de zeilen. De vroegere leidende politicus van de Vrijzinnig Democratische Bond die bij de oprichting van de Partij van de Arbeid in begin 1946 betrokken was geweest, P.J. Oud, was zo teleurgesteld over de positie die hem daarin werd toegedacht, dat hij uit de PVDA trad. In november 1947 zocht Oud contact met Stikker en de Partij van de Vrijheid en verklaarde zich bereid in een gereorganiseerde liberale partij, die op 24 januari 1948 als Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) werd opgericht, als lijsttrekker bij de verkiezingen op te treden. Stikker leek door dit naar voren treden van Oud enigszins teruggedrongen te worden, al werd hij voorzitter van de nieuwe VVD en had hij als lid van de Eerste Kamer sedert 1946 wel van zich laten horen. Onder de slogan 'Het roer moet om', daarbij doelend op de Indonesische kwestie, ging de VVD in hetzelfde jaar de verkiezingen in.
Misschien zou Stikkers politieke rol door het naar voren treden van Oud uitgespeeld zijn, als niet aan Stikker een ministerschap, zelfs een portefeuille van groot gewicht, was toegevallen. Bij de nieuwe kabinetsformatie Drees-Van Schaik, medio 1948, was de medewerking van de liberalen voor de oplossing van het Indonesische vraagstuk essentieel. Stikker werd eerst de portefeuille van Waterstaat aangeboden, die hij weigerde; wel accepteerde hij, als partijpoliticus en niet-vakminister, die van Buitenlandse Zaken. Oud bleef voorzitter van de VVD-fractie in de Tweede Kamer. Hiermede werd Stikkers activiteit in het bedrijfsleven voorlopig afgesloten: talrijke commissariaten, waaronder dat van De Nederlandsche Bank, en tientallen andere functies, zoals het voorzitterschap van de Stichting van den Arbeid, moest hij neerleggen. Toen dit besluit, dat hem niet licht viel, eenmaal genomen was, gaf hij zich volledig aan de regeringstaak op nationaal en internationaal niveau. In 1950 erkende Nederland onder Stikkers bewind de Volksrepubliek China: onder zijn verantwoordelijkheid werd een reorganisatie van het departement van Buitenlandse Zaken tot stand gebracht, waardoor dit beter werd uitgerust voor de veranderde positie van Nederland in de naoorlogse internationale samenleving. Ten aanzien van het alles beheersende Indonesische vraagstuk nam hij, als man van de praktijk, gaandeweg een meer pragmatische houding aan dan de meer principiële van de Katholieke Volkspartij (KVP) en vooral van zijn collega op het departement van Overzeese Gebiedsdelen, E.M.J.A. Sassen. Met deze geraakte Stikker in een ernstig conflict over de internationale aspecten van het Indonesische vraagstuk. Voor Sassen was dit een belangrijke reden om na een botsing met de ministerraad, waarbij hij volstrekt alleen kwam te staan, op 14 februari 1949 als minister af te treden.
Reizen naar de Verenigde Staten en Indonesië overtuigden Stikker dat de onderhandelingsmarge voor Nederland veel smaller was dan men wilde toegeven en dan zijn eigen partij in de verkiezingscampagne had voorgespiegeld. Hij smaakte niettemin de voldoening dat zijn partij hem steunde bij de kritieke stemming over de grondwetswijziging, die voor de soevereiniteitsoverdracht noodzakelijk was en die alleen met een tweederde meerderheid tot stand kon worden gebracht. Bij de beslissing om over te gaan tot de tweede politiële actie hoopte Stikker door te dreigen met militair ingrijpen de Verenigde Staten te bewegen druk op de Republiek uit te oefenen om de voortdurende bestandsschendingen te staken. In tegenstelling tot de KVP wilde hij niet de Republiek vernietigen en de hoofdstad Djokjakarta bezetten. Ten gevolge van de wijze waarop de termijn van het ultimatum werd veranderd en de gevangen genomen Republikeinse leiders werden behandeld, geraakte Nederland in ernstige internationale verwikkelingen, waarvoor Stikker had gewaarschuwd.
Bij een conflict over het te volgen beleid ten aanzien van Nieuw-Guinea begin 1951, liet zijn partij hem in de steek, zodat hij aftrad, nadat Oud een motie van afkeuring had ingediend die wel geen meerderheid kreeg maar door Ouds liberale fractie werd gesteund. Toen evenwel bleek dat geen vooraanstaand liberaal bereid was zijn plaats in het kabinet in te nemen, kwam Stikker op zijn besluit terug, maar hij verwierf als prijs voor zijn terugkeer in het kabinet een verhoging van het defensiebudget met f500.000.000,- teneinde aan de verplichtingen van de Noordatlantische Verdragsorganisatie (NAVO) beter te kunnen voldoen. De in het politieke spel veel meer bedreven Oud werd steeds meer de onbetwiste leider van de partij, terwijl Stikker in 1950 als politiek bemiddelaar en het volgend jaar als voorzitter van de Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) meer tot een internationale figuur uitgroeide.
Stikkers opgedane ervaringen met de volksvertegenwoordiging waren van dien aard, dat hij zich in 1952 niet beschikbaar stelde voor herkiezing in de Kamer. Bovendien bleven de liberalen buiten het in 1952 gevormde kabinet, waarin het duo Beyen-Luns gezamenlijk Buitenlandse Zaken beheerde. Stikker gaf er daarop de voorkeur aan om internationaal werkzaam te blijven: hij werd tot Nederlands ambassadeur in Londen benoemd. Op die post viel het hem, die zijn leven lang gewend was geweest om zelf leiding te geven, niet altijd gemakkelijk om de instructies van anderen, in casu zijn opvolgers op Buitenlandse Zaken, uit te voeren. Ofschoon de functie van ambassadeur hem, naar eigen zeggen, toch voldoening verschafte, greep hij gaarne de gelegenheid aan, toen hij in 1958 kans kreeg om hoofd van de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de NAVO te worden, waardoor hij weer in het centrum van de internationale politiek kwam te staan. Hij bouwde snel een zodanige reputatie op dat hij, ondanks Frans verzet, in 1961 tot secretaris-generaal van deze organisatie werd verkozen, welke functie hij als de bekroning van zijn leven beschouwde. Deze functie kon hij drie jaar vervullen. Zijn zwakke gezondheidstoestand belette hem in toenemende mate om de vermoeiende taak vol te houden en in 1964 na een langdurige ziekteperiode besloot hij af te treden.
Bij de internationale organisaties als de NAVO, OESO, Europese Betalingsunie en in de Europese samenwerking toonde Stikker zich voorstander van een prioriteit voor de Atlantische samenwerking. Van het oorspronkelijke Europa van de Zes zonder Engeland verwachtte hij weinig: aan het Nederlandse streven naar supranationaliteit en vergaande integratie bewees hij niet meer dan lippendienst. Hij geloofde er niet in en achtte het niet voor verwerkelijking vatbaar. Hij streefde vooral naar economische en financiële sanering van Europa, waardoor het een sterkere deelnemer in de Westelijke samenwerking zou kunnen worden.
Stikkers talent lag vooral in zijn overredingskracht binnenkamers en zijn helder inzicht in de mogelijkheden van het ogenblik, die hij volledig wist te benutten. Een meeslepend redenaar was hij niet en voor meer theoretische beschouwingen had hij weinig belangstelling. Als hij leiding kon geven wist hij voortreffelijk met anderen samen te werken en hen te inspireren met als gevolg dat hij steeds goede medewerkers aantrok, aan wie hij grote mate van vrijheid liet.
Deze waardevolle eigenschappen maakten dat in zijn latere jaren zowel het bedrijfsleven als internationale organisaties veelvuldig een beroep op hem deden. Verschillende commissariaten, o.a. van de Shell Groep, vielen hem ten deel: in 1952 kreeg hij de Wateler-vredesprijs; Brown University gaf hem in 1964 een eredoctoraat op verzoek van de Verenigde Naties. Ook nam hij een actief aandeel in de oprichting van de Asian Development Bank. Hij adviseerde o.m. inzake de mogelijkheid van particuliere investeringen in de ontwikkelingslanden.
In zijn internationale periode woonde hij sinds 1964 in Menaggio in Noord-Italië. Tegen zijn levensavond keerde hij echter naar Nederland terug, waar hij voor een brede kring een gewaardeerde vraagbaak bleef. In talrijke artikelen gaf hij zijn mening over een breed veld van politieke en sociale vraagstukken. Tot het laatst toe bleef zijn belangstelling gericht op een verbetering van de positie van de minder bedeelden in de internationale samenleving. Een diepgaande studie van het rapport van een internationale studiegroep Naar een rechtvaardiger internationale orde (Amsterdam [etc.], 1976), het zg. Rio-rapport, leidde tot een radiogesprek voor de AVRO in het programma 'Delta' op 23 maart 1977 met prof. J. Tinbergen, de geestelijke vader hiervan.
Daarna maakte zijn gaandeweg volledig verlies van zijn gezichtsvermogen schrijven en verdere studie onmogelijk. Met dezelfde rustige moed die zijn optreden steeds gekenmerkt had, droeg hij het verval van zijn fysieke vermogens. De ouderdom bracht in 1972 ook de verzoening met de partij die hij mede had opgericht, maar waarvan hij steeds meer vervreemd was geraakt en die hij in 1966 verlaten had. In 1973 werd hij tot erelid benoemd: het nieuwe centrum van de jongerenorganisatie van de partij, waar ook het secretariaat van de Amsterdamse afdeling was gevestigd, werd als 'Dirk Stikker huis' in zijn bijzijn feestelijk geopend.
Stikker heeft in de naoorlogse Nederlandse samenleving een belangrijke rol gespeeld, allereerst door zijn bijdrage aan het scheppen van een nieuwe vorm van samenwerking tussen ondernemers en werknemers; verder door zijn bijdrage aan de herleving van de liberale gedachte; binnen de Nederlandse politiek was zijn uiterst pragmatische aanpak ten aanzien van de Indonesische kwestie van groot belang, omdat mede onder zijn invloed zijn partij meegetrokken werd naar de aanvaarding van de soevereiniteitsoverdracht; op internationaal-economisch terrein heeft hij stimulerend gewerkt en een nauwere Europese economische samenwerking bevorderd. Zijn persoonlijkheid heeft ertoe bijgedragen dat, ondanks de Indonesische kwestie en ondanks 's lands naoorlogse berooidheid, Nederlands gezag in de jaren van zijn ministerschap groter was dan op grond van de feiten kon worden verwacht. In zekere zin was hij de belichaming van de deugden die de buitenwereld aan de Nederlander toeschreef. In de NAVO heeft hij een belangrijke bijdrage geleverd tot het bewaren van een harmonische verhouding tussen de Verenigde Staten en de Europese deelnemende landen. Dr. W. Drees, de minister-president van het kabinet waarvan hij deel uitmaakte, karakteriseerde hem als 'een figuur van zeldzame bekwaamheid en bijzonder zuiver karakter'.
A: Collectie-Stikker in het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage.
P: Men of responsibility (London, [1966]). Ook in Ned. vert. in 1966; The role of private enterprise in investment and promotion of exports m developing countries (New York, 1968); samen met Ryokichi Hirono, 'The impact of foreign private investment', in Southeast Asia's economy in the 1970s [London, 1971] 370-445; verder een reactie op een artikel over o.a. de dekolonisatie en onafhankelijkheid van Indonesië in Foreign Affairs 52 (1973-1974) 184-190 en artikelen 'Na dertig jaar Vietnamoorlogen', in NRC, 7-4-1973; 14-4-1973 en 21-4-1973.
L: C. Smit, De liquidatie van een imperium (Amsterdam, 1962); H.J.L. Vonhoff, Bewegend verleden. Een biografische visie op prof.mr. P.J. Oud (Alphen a/d Rijn, 1969); Kees Tamboer en John Jansen van Galen, 'Mr. D.U. Stikker - toch nog geëerd door de VVD', in Haagse Post, 21-4-1973; H.J.A. Hofland, 'Staatsman?' ibidem; verder vele necrologieën o.a. in NRC, 24-12-1979, de Volkskrant, 27-12-1979, Haagsche Courant, 27-12-1979; Robert Jordan, Political leadership in NATO. Study in international diplomacy (Colorado, 1979) 103-164; John Jansen van Galen, 'Erelid', in Haagse Post, 5-1-1980; H.A. Schaper, 'Het Nederlandse veiligheidsbeleid 1945-1950', in Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis van Nederland 96 (1981) 277-299; L.G.M. Jaquet, Minister Stikker en de souvereiniteitsoverdracht aan Indonesië ('s-Gravenhage, 1982); P.F. Maas, 'Stikker in "Kaliurang", laatste halte op weg naar de tweede politiële actie, november-december 1948', in Politiek(e) opstellen 1982 (Nijmegen: Katholieke universiteit. Centrum voor Parlementaire Geschiedenis van de faculteit der rechtsgeleerdheid, [1982] 38-57).
I: Beeldbank van het Nationaal Archief in Den Haag [Foto: Keystone; Collectie ANEFO; Stikker in januari 1966].
H.N.Boon
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)Laatst gewijzigd op 12-11-2013