Genderen Stort, Reinier Johannes Willem van (1886-1942)

 
English | Nederlands

GENDEREN STORT, Reinier Johannes Willem van (1886-1942)

Genderen Stort, Reinier Johannes Willem van, letterkundige (Buitenzorg (Ned.-Indië) 1-5-1886 - Wassenaar 7-1-1942). Zoon van Reinier Johannes van Genderen Stort, secretaris der Preanger Regentschappen, en Adrienne Josine Emilie van Rees. Gehuwd op 7-8-1937 met Cornelia Josina Waterman. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. afbeelding van Genderen Stort, Reinier Johannes Willem van

Tot zijn derde levensjaar woonde Reinier van Genderen Stort samen met zijn moeder en zijn zuster Nelly in het vorstelijk verblijf van zijn grootvader Otto van Rees, die van 1884 tot 1888 gouverneur-generaal van Nederlands-Indië was. Zijn vader was voor de geboorte van zijn zoon op 23 februari 1886 gestorven. Stort had reeds als kind een zwakke gezondheid. In 1888 lieten moeder, dochter en zoon zich verschepen naar Nederland, waar zij hun intrek namen in het huis van grootvader Van Genderen Stort, die huisarts te Brummen was. Daarna woonde het gezin korte tijd in de Arnhemse villa van grootvader Van Rees, die inmiddels was teruggekeerd naar Nederland. Van Rees overleed op 10 maart 1892, waarna moeder en kinderen verhuisden naar de Rijnkade in Arnhem. Stort zou later onder meer worden gewaardeerd om de wijze waarop hij de indrukken van Arnhem, opgedaan in zijn kindertijd, in zijn boek Kleine Inez verwerkte.

Al in zijn lagere-schooltijd schreef hij een aantal korte verhalen, waarvan sommige in tijdschriften gepubliceerd werden. In 1899 ging het gezin in Amsterdam wonen. Hier bezocht Stort het gymnasium, overigens zonder eindexamen te doen. Hij was klasgenoot van o.a. de latere literator P.H. Ritter jr. Toen hij zestien was, zond hij werk aan de door hem zeer bewonderde dichter Willem Kloos, die op deze proeven stimulerend reageerde. Hij kwam in die tijd ook in contact met de toneelschrijver Frans Mijnssen, die hem eveneens aanspoorde door te gaan met schrijven.

Vanaf 1904 woonde Stort in een huis aan de Havenkade te Scheveningen. Hij ging Frans studeren, behaalde na twee jaar de A-akte, maar trok zich terug voor het B-examen. De Franse literatuur zou altijd de inspiratiebron voor zijn letterkundige werk blijven; hij bewonderde vooral Zola, Chateaubriand, Flaubert, Montaigne en Guy de Maupassant. Financieel gesteund door zijn moeder ging hij zich nu helemaal toeleggen op de letterkunde. Hij publiceerde aanvankelijk korte verhalen, onder meer in de tijdschriften De Stem, De Gids, Nederland en De Nieuwe Gids. In 1912 verscheen zijn eerste boek: Idealen en ironieën.

Mede door zijn ongezonde manier van leven leed Stort vanaf 1908 aan buien van melancholie. In 1910 werd bij hem syfilis (lues) geconstateerd, waardoor hij langzamerhand en in 1917 helemaal blind werd. Hierdoor werd zijn letterkundige arbeid zeer bemoeilijkt. Voortaan dicteerde hij zijn boeken en brieven en liet hij zich voorlezen, doorgaans door vriendinnen. Stort verwierf grote bekendheid na het verschijnen van het boek Kleine Inez (1925), dat in 1925 werd bekroond met de C.W. van der Hoogt-prijs, toegekend door de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. Het werd vertaald in het Zweeds, het Frans en het Duits.

Aan het eind van de jaren twintig logeerde hij dikwijls in Wapenveld (gemeente Heerde), waar zijn jeugdvriendin Gon Waterman een enorm buitenhuis bezat. In het voorjaar van 1935 besloot hij bij haar te gaan wonen en twee jaar later traden zij in het huwelijk. In Wapenveld kon Stort het stadsleven ontvluchten en genieten van de landelijke rust en vooral van de zorg waarmee zijn vrouw hem omringde. Deze omgeving stimuleerde hem tot het schrijven van een aantal werken, waaronder twee dichtbundels: Najaarsvruchten (1936) en Rijmproeven (1937). De Wapenveldse woning werd door de schrijver 'Huize Brodeck' gedoopt, naar zijn romanfiguur Lambert Brodeck, die bijvoorbeeld in het boek Hélène Marveil (1917) een rol speelt. Deze symboliseerde de volledige, gezuiverde en gelukkige mens, die er na een moeizaam proces van vergeestelijking in geslaagd was zich te onttrekken aan de banaliteit van het dagelijks bestaan. Deze ideale mens wist de 'vrede der ziel' te bereiken door de disharmonie te overwinnen, die veroorzaakt wordt door aangeboren slechte neigingen, waaronder pure zinnelijkheid. Hiermee is tevens Storts centrale literaire thema gegeven. Reinier van Genderen Stort, die vaak leed aan slapeloosheid, werkte bij voorkeur 's nachts. Liggend in bed bedacht hij de volzinnen, die hij schier eindeloos herformuleerde, omwerkte en vervolgens opsloeg in zijn geheugen om ze de volgende dag te kunnen dicteren. Hij was een precieus stilist en een estheticus. Zijn werk kenmerkt zich door het gebruik van soms erg lange zinnen en een zeer verzorgde, ook voor zijn tijd archaïsche taal.

In 1936, toen hij vijftig jaar werd, kwamen zijn beste letterkindige vrienden hem in Wapenveld huldigen: P.N. van Eyck, Jan Prins (=C.L. Schepp), P.H. Ritter jr., Annie Salomons en Frans Mijnssen. Stort had de laatste zeventien jaar van zijn leven vooral met laatstgenoemde auteur veel contact. Hoewel zijn lichamelijke en geestelijke vermogens in deze periode verder werden aangetast door zijn fatale ziekte, zou Stort later zijn Wapenveldse tijd de gelukkigste jaren van zijn leven noemen.

Nadat zijn vrouw in 1939 was overleden, kwam een neef van haar, P.C. van der Wolk, bij hem wonen om hem te verzorgen. Het werd Stort al spoedig duidelijk dat hij persoonlijk over onvoldoende middelen beschikte om in het landhuis van zijn vrouw te blijven wonen. Zeer tegen zijn zin vertrok hij eind januari 1940 naar Den Haag. Hier ging zijn gezondheid snel verder achteruit. Op 5 januari 1942 werd hij naar de Ursula-kliniek in Wassenaar gebracht, waar hij op 7 januari stierf. Het was zijn uitdrukkelijke wens in Wapenveld te worden begraven. Hij liet tal van ongepubliceerde romans, gedichten en prozafragmenten na. De schrijfster Annie Salomons karakteriseerde Storts leven als volgt: 'Rein heeft een ontzettend moeilijk leven gehad. In twee dingen was hij groot: in de toewijding tot zijn werk en in de aanvaarding van zijn bitter lot zonder er ooit over te zeuren.' (226).

A: Brieven, manuscripten, typoscripten, persoonlijke documenten, in Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage; collectie-Erven F.H.J. Mijnssen.

P: Hinne Rode (Arnhem, 1929); Het avontuur en andere verhalen (Arnhem, 1930); Sprokkelingen (Leiden, 1935); Het goede leven (Amsterdam, 1938); Rondom een balling (Amsterdam, 1939).

L: P.N. van Eyck, 'Literaire kroniek II. Hinne Rode, door R. van Genderen Stort', in Leiding 1 (1930) 194-220; A. van Duinkerken, 'Kroniek der Nederlandsche letteren. Reinier van Genderen Stort', in De Gids 100 (1936) III, 358-369; G.H. 's-Gravesande, Sprekende schrijvers 2e dr. ('s-Gravenhage, 1979) 79-86; C.J.E. Dinaux, 'Reinier van Genderen Stort', in Heerder Historische Vereniging (1979) 14 (september) 10-19; A. Salomons, Herinneringen uit de oude tijd (Amsterdam, 1984) 218-229. Privé-Domein: 99; H.W. Hilberdink, 'Gewaarwordingen te Wapenvelde: de letterkundige Reinier van Genderen Stort in een harmonisch toevluchtsoord', in IJsselakademie 10 (1987) 2 (juni) 26-30.

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 516.

H.W. Hilberdink


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013