Ginneken, Jacobus Johannes Antonius van (1877-1945)

 
English | Nederlands

GINNEKEN, Jacobus Johannes Antonius van (1877-1945)

Ginneken, Jacobus Johannes Antonius van (Jacques), linguïst en katholiek apologeticus (Oudenbosch 21-4-1877 - Nijmegen 20-10-1945). Zoon van Pieter Josephus Hijronimus van Ginneken, brouwer, en Cornelia Jacoba van Aken. afbeelding van Ginneken, Jacobus Johannes Antonius van

Van Ginneken volgde de handelsschool en later het gymnasium aan het St. Willibrord College te Katwijk aan de Rijn en studeerde vervolgens twee jaar aan het klein-seminarie te Culemborg. In 1895 trad hij in bij de jezuïeten, waar hij achtereenvolgens twee jaar noviciaat en twee jaar aanvullende studies deed en drie jaar de filosofiecursus volgde. Vanaf 1902 studeerde hij Nederlands in Leiden, waar hij in 1907 bij Ch.C. Uhlenbeck cum laude promoveerde. Na de hierop volgende theologische studies en priesterwijding doceerde hij eerst enkele jaren Nederlands aan het Canisiuscollege te Nijmegen en vanaf 1915 geschiedenis van de filosofie en pedagogie aan de filosofie-opleiding van de orde te Oudenbosch. In 1923 werd hij aan de juist opgerichte Katholieke Universiteit benoemd tot hoogleraar in de Nederlandse taal- en letterkunde, de vergelijkende Indogermaanse taalwetenschap en het Sanskriet, welke functie hij tot zijn dood vervulde. Hij was lid van talrijke Nederlandse en buitenlandse geleerde genootschappen en eredoctor van de universiteit te Leuven.

Van Ginneken was een uiterst produktief geleerde en schrijver: zijn bibliografie telt tegen de zevenhonderd nummers. Van aard was hij impulsief, zelfs omstuimig. Van alles en nog wat pakte hij aan, maar veel maakte hij niet of half af. 'Geboren solist' is hij genoemd; samenwerking lag hem niet, en al was hij te goeder trouw, de vanzelfsprekendheid waarmee hij de leiding voor zich opeiste, heeft velen van hem vervreemd. Zijn opvattingen en zichzelf presenteerde hij daarbij nogal zelfverzekerd, in een bonte en overdadige stijl en buitengewoon kritisch tegenover derden. 'Schitterend en schetterend' noemde Gerard Brom hem. Tegen dergelijke eigenschappen vormden de ordesdiscipline en de nodige rustkuren wegens de tuberculose die hem zijn leven lang plaagde, heilzame tegenkrachten.

Als taalgeleerde toonde Van Ginneken geen enkele neiging tot detailonderzoek. 'De volslagen acribie van de philoloog [was] hem vreemd' (Weijnen) en specialisme wekte zijn wrevel. Zijn belangrijkste verdienste lag hierin dat hij er als een der eerste Nederlanders op uit was het, ook begin twintigste eeuw nog gebruikelijke, filologisch-historisch onderzoek dienstbaar te maken aan pogingen algemene, liefst verklarende uitspraken over aspecten van taal te doen. Op die manier sloeg hij een brug naar verschillende generaliserende wetenschappen. In zijn dissertatie: Principes de linguistique psychologique. Essai de synthèse (Amsterdam, 1907) zocht hij de diepste oorzaken van taalverschijnselen op psychologisch niveau. Een veelomvattend onderzoek naar groepstalen publiceerde hij als deel I van het Handboek der Nederlandsche taal onder de titel De sociologische structuur van de Nederlandse taal (1913 - 1914. 2 bd.). Deze gigantische systematisering van zowel dialecten als talen van familiale en sociale kringen, zoals de talen van kinderen, ouderen, joden, socialisten, vestigde zijn naam definitief. Een in 1919 door ieder verwachte hoogleraarsbenoeming aan de Universiteit van Amsterdam vond echter geen doorgang, omdat de gemeenteraad de voordracht van curatoren op niet-wetenschappelijke gronden, wel samenhangend met Van Ginnekens apologetische activiteiten, naast zich neerlegde. In de jaren van zijn daarop volgend Nijmeegs professoraat getuigden de jaargangen van het tijdschrift Onze Taaltuin (1932- 1942) van zijn aandacht voor fonologie zogoed als voor dialectologie, terwijl weer een heel andere benadering sprak uit Ras en taal (1935). Hierin trachtte hij, vanuit de veronderstelling van een verband tussen beide verschijnselen, de taalgegevens uit de erfelijkheidsleer te verklaren.

Ook buiten het terrein van de linguïstiek meende Van Ginneken zijn licht niet onder de korenmaat te moeten plaatsen. Zo mengde hij zich als leraar Nederlands in het debat over het moedertaalonderwijs en keerde hij zich in 1931 tegen de ideeën over spellingsvereenvoudiging van R.A. Kollewijn en de zijnen - daarmee overigens lijnrecht tegen een eerder ingenomen standpunt ingaande. Een hele serie boeken wijdde hij aan de stelling dat Geert Groote de auteur van de Imitatie was en niet, zoals algemeen aangenomen, Thomas van Kempen. Met letterkunde hield hij zich overigens nauwelijks bezig, zodat de Nijmeegse neerlandistiek aanvankelijk bepaald een eenzijdig beeld opleverde. Zijn kennis van de psychologie stelde hij, als een der eersten, ook in dienst van het beroepskeuzewerk. Aan het Centraal Zielkundig Beroepskantoor te Utrecht, voortgekomen uit de katholieke vakbeweging, gaf hij leiding tot aan de opheffing in 1929.

Als katholiek en jezuïet deed Van Ginneken herhaaldelijk van zich spreken. Talloze publikaties wijdde hij aan onderwerpen van godsdienstige aard. Vooral dient echter vermeld, dat hij betrokken was bij verschillende apologetische initiatieven, die rond 1920 zo duidelijk van het herwonnen zelfbewustzijn der katholieken getuigden. Jarenlang trad hij op als voorzitter van het Comité tot bekeering van Nederland. Van de activiteiten die dit comité ontplooide zijn zijn eigen voordrachtenreeksen, in kleine kring voor belangstellenden uit de hogere maatschappelijke klasse gehouden, bekend geworden om de persoonlijke wijze waarop hij over geloof en religieuze ervaring sprake. De uitgave ervan, in 1927, Voordrachten over het katholicisme voor niet-katholieken, beleefde direct enkele herdrukken. In bredere kring wilde Van Ginneken zijn godsdienstige idealen uitdragen door enkele stichtingen, die hij zich als lekengezelschappen had voorgesteld. Van deze waren de Vrouwen van Bethanië vooral op katechisatie en bekeringswerk gericht. Tegen de wil van Van Ginneken, die zich uiteindelijk terug moest trekken, werd deze stichting echter een congegratie van religieuzen. Dit in tegenstelling tot twee andere stichtingen die meer op sociaal-cultureel gebied en onder jongeren werkzaam waren: de Kruisvaarders van St. Jan onder jongens, de Vrouwen van Nazareth onder meisjes. Vooral dit laatste gezelschap beleefde een geweldige groei; de Graalbeweging werd het bekendste deel van zijn activiteiten.

A: Schriftelijke nalatenschap in het Archief van de Nederlandse Provincie der Jezuïeten, Nijmegen; het wetenschappelijk archief berust bij de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde (Katholieke Universiteit); een door J. Renders bijeengebrachte collectie-Van Ginneken in het Katholiek Documentatie Centrum (KDC) te Nijmegen.

P: Bibliografie tot begin 1937 samengesteld door J. Renders in: Mélanges de linguistique et de philologie offerts à Jacq. van Ginneken à l'occasion du soixantième anniversaire de sa naissance (21 Avril 1937) (Paris, 1937) XVII-LI. Aanvulling voor de jaren 1937 - 1940 in: Vereeniging tot het bevorderen van de beoefening der wetenschap onder de Katholieken in Nederland. Lijst van geschriften van leden der vereeniging. Supplement /940 ('s-Gravenhage, 1941) 316-318. De onder A genoemde collectie-Van Ginneken in het KDC bevat o.a. bibliografische gegevens over de jaren 1937-1954.

L: C.B. van Haeringen, in Jaarboek der Koninklijke Nederlandsche Akademie van Wetenschappen 1945-1946, 221-230; A. Weijnen, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. 1946-1947. 50-61; J. Wils, in Lingua 1 (1948) 133-139, eveneens in Portraits of linguists. A biographical source book for the history of Western linguistics... 1746-1963. Ed. by Th.A. Sebeck (Bloomington [etc., 1966]) II, 447-454; L.J. Rogier en N. de Rooy, In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953 ('s-Gravenhage, 1953) 588-597; G. Brom, 'Pater van Ginneken', in Roeping 31 (1955-1956) 273-288; K. Heeroma, De Nijmeegse Nederlandistiek. Rede... 26 mei I960 (Assen, 1960); G.J. Uitman, 'De strijd om de opvolging van J. te Winkel', in Levende talen 1968, 208-215, 281-286 en 352-357; L.K.A. Eisenga. Geschiedenis van de Nederlandse psychologie (Deventer, 1978) 143-148; D. Meerman en H. van Oostrum,' 'Een groote vrouw waar vindt men haar!' Katholieke vrouwen in de jaren dertig: de Graal', in 'Een sterke vrouw...?' Over het zoeken van vrouwen naar religieuze identificatiefiguren. Onder red. van G. Dresen en A. van Heyst (Amersfoort, 1984) 93-113.

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 6 (Verbeterblad).

P. Luykx


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013