Jagt, Max Buttner van der (1873-1960)

 
English | Nederlands

JAGT, Max Buttner van der (1873-1960)

Jagt, Max Buttner van der, ambtenaar Binnenlands Bestuur (Boston (USA) 22-9-1873 -' s-Gravenhage 11-1-1960). Zoon van Jan Albertus Manus van der Jagt, administrateur op een suikeronderneming in Ned.-Indië, en Josephine Haaton. afbeelding van Jagt, Max Buttner van der

Van der Jagt bracht zijn jeugdjaren door in Nederlands-Indië, waar zijn vader administrateur op een suikeronderneming was. Nadat hij in Soerabaja de HBS doorlopen had volgde een driejarige opleiding voor het grootambtenaarsexamen en ten slotte plaatsing bij het corps Binnenlands Bestuur (BB).

De eerste drie jaren was hij ambtenaar ter beschikking bij de directie Cultures in Bandoeng. Eind 1899 werd hij als aspirant-controleur in Banjoemas geplaatst. Daar bleef hij tot aan zijn eerste verlof, in 1903. Als controleur diende hij achtereenvolgens in Kediri en Pekalongan en als gewestelijk secretaris in Bandoeng. Ondanks zijn reeds als aspirant-controleur gebleken eigenzinnigheid toonde hij zich een bekwaam en voortvarend bestuursambtenaar, zodat hij in de gelegenheid werd gesteld, van 1912 tot 1914 in Den Haag de Bestuursacademie te volgen. Na zijn terugkeer diende hij eerst nog als controleur in Semarang, daarna, van 1916 tot 1922, als assistent-resident in Keboemen en Modjokerto en vervolgens, tot 1927, als resident in Kedoe. Ten slotte werd hij overgeplaatst naar Soerakarta, waar hij, na de verwezenlijking van de bestuursreorganisatie op Java, zijn ambtelijke loopbaan in 1929 als gouverneur van dit Vorstenlandse gewest besloot.

Naast deze bestuurstaak toonde Van der Jagt zich ook op een wijder terrein actief. Drijfveer daartoe waren zijn uitgesproken opvattingen over de betekenis van het Binnenlands Bestuur. Handelend op grond van hun kennis van de bevolking en op hun vermogen samen te werken met het inheems bestuur, waren een 600 BB-ambtenaren in staat een millioenenbevolking onder controle te houden en te zorgen voor haar materiële en geestelijke vooruitgang. De betekenis daarvan werd zijns inziens door het gouvernement echter niet in voldoende mate onderkend en gewaardeerd, zoals bleek uit een trage promotiegang en een bescheiden salariëring. In 1904, tijdens zijn eerste Europees verlof, had de oprichting, in Den Haag, van de Vereeniging van ambtenaren bij het Binnenlandsch Bestuur in Nederlandsch-Indië zijn warme instemming, en teruggekeerd in Indië, ontwikkelde hij zich tot een overtuigd pleitbezorger voor deze vereniging in voordracht en in publikaties in het verenigingsorgaan, het Koloniaal Tijdschrift. Van 1917 tot 1920 was hij de vertegenwoordiger in Indië van deze vereniging, die haar hoofdzetel in Den Haag bleef houden. Naast dit vakbondswerk keerde hij zich tegen de overdrijving die, naar hij meende, gepaard ging met de doorvoering van de ethische koers in de koloniale politiek. Zo beroofde de afschaffing van de ambtspajongs het BB van een effectief, goedkoop en vreedzaam gezagsinstrument, dat slechts door 'mitrailleurs' zou kunnen worden gecompenseerd. De - voorzichtige -liberalisering en democratisering van de bestuursvoering stelde 'opruiers van bedenkelijk allooi' in staat de desa-Javaan te misleiden, waardoor de positie van het BB werd ondermijnd en de planters in gevaar werden gebracht. In het bijzonder stortte hij zijn gram uit over de adviseurs honorair, die de landvoogd adviseerden buiten het BB om, en daar nog gehoor vonden ook. Als vertegenwoordiger van de vereniging gaf hij in vaak bloemrijke taal uiting aan deze opinies en organiseerde hij een enquête waarvan het resultaat leek aan te tonen dat deze in brede kring gedeeld werden. Daarmee wekte hij wrevel bij het gouvernement, maar verwierf hij zich tevens een zekere populariteit bij ambtenaren en 'particulieren', zodat hij in 1917 zich door verkiezing een plaats in de Volksraad wist te veroveren. De 'donderrede' die hij daar in november 1918 hield bevestigde zijn reputatie van paladijn van de anti-ethische richting. In 1924 moest hij zijn plaats in de Volksraad opgeven, omdat dit door de toenmalige gouverneur-generaal, de overigens door hem zeer gewaardeerde D. Fock, onverenigbaar werd geacht met zijn positie als resident.

Na zijn vertrek naar Nederland (1930) bleef hij actief in enkele behoudende organisaties. In 1932 werd hij benoemd tot voorzitter van het vertegenwoordigend comité aldaar van de Vaderlandsche Club, een anti-ethische partij, die in Indië onder de Europeanen aanhang bezat. Als zodanig trad hij toe tot het bestuur van het Verbond voor Nationaal Herstel, de in Nederland in 1933 opgerichte conservatieve partij waarmee de Vaderlandsche Club toen een overeenkomst tot samenwerking had gesloten, die echter niet lang standhield. Van lange duur ten slotte was zijn bemoeienis met de Vereeniging Indië-Nederland. In 1931 was hij een van de oprichters van deze pressiegroep van voornamelijk prominente oud-Indiëgangers. Hij bleef het voorzitterschap daarvan bekleden tot aan haar opheffing in 1953.

A: Archief-Van der Jagt met inl. van A.M. Tempelaars in Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage.

P: 'Drang tot positieverbetering bij de Ambtenaren van het Binnenlandsch Bestuur' [anon.], in Koloniaal Tijdschrift 2 (1913) 1537-1559; 'De Bestuurs-Decentralisatie in Nederlandsch-Indië', ibidem 3 (1914) I, 722 - 751 en II, 885 - 903; 'Ethische koers en bestuursambtenaar', in Koloniaal Tijdschrift 4 (1915) II, 1191 - 1215 en 1328-1345; 'Openingsrede, uitgesproken bij de gelegenheid eener vergadering van ambtenaren bij het Binnenlandsch Bestuur in de residentie Semarang', ibidem 5 (1916) II, 1480- 1492; 'Bara Boedoer', ibidem 12 (1923) 621-622; 'De Tangerang-Zaak', ibidem 15 (1926) 166- 172; Memoires (Den Haag, 1955) met bespr. van D.M.G. Koch in Het Parool P.S., 7-4-1956.

L: Het Vaderland. 13-1-1960; De Volksraad en de staatkundige ontwikkeling van Nederlands-Indië. Eerste stuk 1891-1926. Bew. door S.L. van der Wal (Groningen, 1964); De ontwikkeling van de nationalistische beweging in Nederlandsch-Indië. Eerste stuk 1917 medio 1923. Bew. door R.C. Kwantes (Groningen, 1975); P.J. Drooglever, De Vaderlandse Club (Franeker, 1980).

I: M.B. van der Jagt, Memoires (Den Haag, 1955) afbeelding tegenover titelblad.

P.J. Drooglever


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013